de Opstanding en de Opname?
Voor we in het bijzonder over de opname spreken, is het wenselijk
eerst een en ander na te gaan over de opstanding der doden en de komst van
Christus. In menige plaats van het O.T. is er sprake van een opstanding.
We verwijzen hier slechts naar Jes. 25:8; 26:19, 21; Ezech. 37:12-14
en Hos. 13:14. Die opstanding wordt door Paulus in Hand. 23:6; 24:21;
26:6-8; 28:20 de "hoop Israëls" genoemd. De komst van de Messias
vinden we in talrijke plaatsen, doch heel in het bijzonder in Zach.14:
4. Verder spreken de profeten over een grote verdrukking van Israël
(zie vooral Dan. 7:21; 12:1) en hun bekering tot God (Hos. 3:4, 5;
Mal. 3:7; Zach. 1:3; 12:10). Het is nuttig rekening te houden met de
bijzonderheden die in verband met de opstanding en de komst van Christus
vermeld worden. We lezen over:
In de Evangeliën vinden we niet alleen opstanding, komst van Christus, verdrukking en bekering, doch ook de meeste der vermelde bijzonderheden:
Terwijl we reeds door de aanwijzingen van het O.T. konden
vermoeden dat alle mensen niet tegelijkertijd opstaan, wordt dit in de
Evangeliën duidelijk aangegeven. Vooreerst door de uitdrukking: "opstanding
uit de doden" (zie b.v. Mark. 12:25, 26). Alleen de gelovigen
(wedergeborenen) hebben deel aan de opstanding die voor het Koninkrijk
plaats vindt (Mat. 24:31; 25:46; Joh. 6:39-44).
We zien dus, dat zowel in het O.T. als in het N.T, nagenoeg
dezelfde bijzonderheden worden vermeld. We kunnen ons echter afvragen
of alle gelovigen (zowel van O.T. als N.T.) wel op hetzelfde ogenblik
opstaan en of er in andere opzichten (de aard der opstanding)
geen verschil moet gemaakt worden. Om zoveel mogelijk alle invloed van
ons gevoel uit te sluiten, en aan de rede toe te laten onbeïnvloed
deze dingen te onderzoeken, zullen we voorlopig geen rekening houden met
hetgeen Paulus over opstanding en opname mededeelt. Uit Op. 11:2-15 zien we dat de twee profeten 1260 dagen
profeteren, dan 3 1/2 dagen dood blijven liggen te Jeruzalem, levend worden
en ten hemel opstijgen, wat "in die ure" gevolgd wordt door de grote aardbeving.
Vlak daarna bazuint de zevende engel. Die 1260 dagen stemmen overeen met
de tijdsruimten van 1/2 jaarweek, 3 1/2 tijden en 42 maanden die we vinden
in Daniël en de Openbaring. Die periode begint bij het ophouden van
het "gedurig offer" van Dan. 8:11. Gedurende die tijd is Jeruzalem,
het heiligdom en de "heiligen" onderworpen aan de Mens der zonde van 2
Thess. 2, het eerste Beest de Antichristus, het tweede Beest van Openb.
13. De zevende engel begint te bazuinen na de aardbeving
(Op. 11:15) en de bazuin wordt vermeld in verband met de dag van Jehovah,
de komst van Christus op de Olijfberg, de opstanding. De komst op de Olijfberg
heeft plaats op de dag van Jehovah (Zach. 14:1-5) en het licht worden
op de avond van die dag schijnt aan te duiden dat die komst 's avonds
plaats heeft. De bazuin klinkt dan de gehele dag (wat zeer aannemelijk
is) gedurende de tijd dat de Here tegen de volken strijdt. Na Zijn nederdaling
op de Olijfberg, kan Hij naar Sion gaan (Op. 14) om daar als Koning gezalfd
te worden. Het Koninkrijk begint inderdaad op het einde der 70ste week
van Daniël (zie in het bijzonder Dan. 9:24, waar "de heiligheid"
een persoon is) en wordt ingeleid door de dag van Jehovah, die op de grote
verdrukking der laatste 1/2 jaarweek volgt. Daarbij zegt Op. 11:15 ook
uitdrukkelijk: "En de zevende engel heeft gebazuind ... de koninkrijken
der wereld zijn geworden onzes Heren".
Het geloof kan daarbij die voorwerpen des geloofs in mindere of meerdere mate omvatten. Geloof in God, wil nog niet zeggen wedergeboorte. De meeste "gelovigen" behoren tot de eerste groep, zowel die van het O.T. als de zogenaamde "christenen". Ook de Joden, de Mohammedanen en mogelijk vele "heidenen". Deze nietwedergeborenen zullen eens voor de grote witte troon verschijnen (Op. 20:12) om geoordeeld te worden. Bij de wedergeboorte (of geboorte van boven) behoort geloof "tot-in" Christus (als Behouder) en dat geloof houdt dus in: erkentenis van zonde en noodzakelijkheid van behoudenis, Godheid van Christus, bekering "tot-in" Hem. Deze groep is dus tamelijk begrensd. Men moet echter niet denken dat alleen zij,
die leefden na Christus' eerste komst, er deel aan hebben, Ook menig gelovige
van het O.T. kan er toe behoren. Men denke aan de Psalmen en de reeks
geloofsgetuigen van Heb. 11. Zie verder ook Aanhangsel
No. 1. Deze wedergeborenen zijn "kinderen" Gods, hebben deel aan het
aionische leven op aarde (in vermogen bij hun wedergeboorte, in werkelijkheid
bij hun opstanding ten laatste dage). Over die opstanding handelen de
teksten die we in het schema hebben opgetekend. De "kinderen" Gods behoren
nog tot de sfeer van Adam, tot de "oude" schepping, dus nog niet tot de
nieuwe schepping waar alles geestelijk is.
Daar Paulus ook verwijst naar de dag des Heren, de
bazuin en Michaël, schijnt het wel, dat die opstanding ook in de
dag van Jehovah moet vallen, en waar er geen nieuwe tijdsaanduiding gegeven
wordt aan hen die op de hoogte waren van het vroeger onderwijs der Schrift
en dus aan de oude opstandingsdag moesten denken, waar de andere omstandigheden
en in het bijzonder Christus' komst met al Zijn heiligen (engelen) (1
Thes. 3:12; 2 Thes. 1:7) dezelfde zijn, schijnt het geheel aangewezen
te zijn de dag dier opstanding te laten samenvallen met die waarvan O.T.
en Evangeliën spreken. Ook 1 Kor. 15:23 kan in die richting wijzen,
omdat er slechts van een opstanding van gelovigen die "van Christus" zijn,
sprake is (8). Nergens wordt er gezegd dat hun lichaam een verandering van bestaanswijze ondergaat. Het lichaam der levenden wordt ook niet veranderd, doch wordt werkelijk levend, d.i. blijft niet meer aan ziekte en dood onderworpen, blijft niet "stervend". Hun lichaam is dan waarschijnlijk gelijk aan dat van Adam voor de val. Hij was toen een levende ziel. Van deze werd eerst na de val gezegd: "stervende zult gij sterven". We mogen ook veronderstellen dat hun lichaam gelijk
is aan dat des Heren toen Hij op aarde was (1 Joh. 3:2). Dat lichaam
was aan de zwaartekracht onderworpen en kon niet ten hemel varen. Zo ook
het hunne niet. We kunnen nu nog nader trachten te bepalen op welk ogenblik van de Dag des Heren de opstandingen plaats vinden. Bij de "zonen" moeten we de twee getuigen van Op. 11:12 rekenen, vermits ze opstijgen ten hemel. Nu weten we echter dat die opstanding der 2 getuigen plaats heeft bij de aardbeving en het begin der zevende bazuin, dus op de morgen van de dag des Heren. Ook Ps. 49:15 schijnt over "zonen" te handelen en zegt: "De oprechten zullen over hen heersen in die morgenstond; maar God zal mijn ziel van het geweld des grafs verlossen; want Hij zal mij opnemen. We besluiten dus dat het waarschijnlijk is dat de "zonen" bij het begin van de dag des Heren opstaan, veranderd worden en opgenomen worden. Voor wat de "kinderen" betreft, hebben we geen juiste opgave, doch het
feit dat hun lichaam bij de opstanding geen verandering in bestaanswijze
ondergaat, en ze dus op aarde blijven en blootgesteld zouden zijn aan
de verschrikkelijke gebeurtenissen van die dag om te komen, kan ons doen
veronderstellen dat ze eerst op het einde van de dag des Heren,
dus bij de komst op aarde van de Here, opstaan. Al de bovenstaande gegevens
laten ons toe, met enig voorbehoud betreffende het juiste uur der opstanding,
het volgende schema samen te stellen.
Hieruit blijkt dat, zonder enig gegeven
te verwaarlozen (11),
zonder uit te kiezen wat voor een bepaalde zienswijze nuttig zou kunnen
zijn, alles betreffende het einde der aioon, de komst van Christus, de
opstanding, enz. ten nauwste samenpast, al zijn de gegevens verspreid
over geheel Gods Woord. Er is niet de minste tegenstrijdigheid, wel een
bewijs van de ingeving der gehele Schrift. Laat ons nu nog een en ander
nagaan over het ogenblik der opname. Voetnoten (3) Men heeft beweerd dat de bazuin van 1 Kor. 15 en 1 Thes. 4 niet noodzakelijk betrekking heeft op het bazuingeschal van Mat. 24:31. Als die verwijzing naar een bazuin alleen stond als kenmerk, dan zou men er nog aan kunnen twijfelen of het over dezelfde gebeurtenis gaat, doch we zien dat meerdere andere kenmerken ook overeenstemmen. De uitdrukking "laatste bazuin" (1 Kor. 15:52) is overigens niet te ontwijken. Men heeft gezegd dat het niet noodzakelijk de laatste bazuin is die in deze eeuw zal klinken (dus geheel op het einde), doch dat het de laatste kan zijn ener reeks bazuinen, die ook wel vroeger kunnen gehoord worden. Doch dan hebben we nog altijd de overeenstemming met Openb. 11:15, waar sprake is van de laatste der zeven bazuinen, in verband met het oordeel der doden (v.18). Ook deze overeenstemming wil men vermijden met te zeggen dat het Boek der Openbaring lang na 1 Kor. geschreven werd en de Korinthiërs dus niet konden weten dat er later 7 bazuinen zouden klinken. De Heilige Geest, die Paulus dreef tot het schrijven van de uitdrukking: "laatste bazuin", wist echter wat er later zou geschieden en wat Hij door Johannes zou doen neerschrijven. En al begrepen de Korinthiërs die uitdrukking misschien niet ten volle, ze staat er nu voor ons, die het Boek der Openbaring in handen hebben, tot lering. Romeinse bazuinen komen hier helemaal niet te pas. (4) Het woord "dag" kan ook een lange periode aanduiden, en in zekere zin kan men aannemen dat de "dag des Heren" zich uitstrekt over de ganse toekomende aioon. Toch zal men bemerken dat er meer in het bijzonder sprake is van een dag van 12 uur. In het N.T. zou men kunnen menen, dat in 2 Thes. 2:2 die "dag" veel langer duurt, doch men moet rekening houden met het feit dat "tegenwoordig" de vertaling is van het griekse 'inesteken' dat zowel het zeer nabij zijn als het tegenwoordig zijn kan aanduiden. Hetzelfde woord in 1 Kor. 7:26 is gebruikt in verband met de komende nood van Lukas 21:23 die toen zeer nabij scheen te zijn. We houden geen rekening van bijkomende gegevens in gelijkenissen (b.v. Mat. 25:1-13). Gelijkenissen hebben als hoofddoel een zekere waarheid op levendige wijze voor te stellen, doch de bijkomende bijzonderheden behoeven niet letterlijk aanvaard te worden. De uitdrukking "zoals een dief in de nacht" (1 Thes. 5:2) wijst op iets onverwachts, doch leert niet dat Christus' komst des nachts geschiedt. (5) Zie vooral De Weg der Behoudenis. (6) Dit was reeds ten dele gekend door Joh. 14:3. Zie ook Aanhangsel No. 1. (7) Hieruit volgt zeer duidelijk dat ze, toen ze dood waren, nog niet bij de Here waren. Zie ook Aanhangsel No. 3. (8) In verband met 1 Kor. 15:23 kan men enig voorbehoud maken, daar het in dit hoofdstuk gaat over "zonen", en alle anderen misschien buiten beschouwing blijven. Dit is zeker het geval met de ongelovigen, daarom is er hier ook geen sprake van hun oordeel voor de grote witte troon. De uitdrukking "die van Christus zijn" (v. 23) schijnt echter toch meer algemeen kinderen en zonen aan te duiden. Deze opvatting krijgt nog meer kracht, als men rekening houdt met v. 18: "die in Christus ontslapen zijn", en dit vergelijkt met Openb. 14:13, waar het over "kinderen" gaat. Men zegge niet dat "levend gemaakt worden" van v. 22 iets anders is dan een gewone opstanding. Vers 22 verwijst door het woordje "want" naar v. 21 dat van de opstanding der doden spreekt. Een dode kan slechts opstaan als hij weer levend gemaakt is, "Levendmaken" wordt zelfs van planten gezegd (v. 36) en is dus zeker niets heel bijzonders. (9) Men verwarre dit niet met het "beërven" van Gods Koninkrijk in 1 Kor. 6:9; 15:50; 2 Thes. 1:5; Gal. 5:21. Hier gaat het over een Koninkrijk in de hemel. Dit kon niet beërfd worden door "vlees en bloed", d.i. de mens in zijn stoffelijke bestaanswijze. (10) We moeten aannemen dat een mens die een geestelijk lichaam heeft, dit ook tijdelijk een stoffelijke vorm kan geven als hij op aarde verschijnt. Zie Lukas 24:39 en de zichtbare verschijningen van Jehovah in het O.T. Zie ook Aanhangsel No. 3 over het opstandingslichaam. (11) In verband met Dan. 12:13 kunnen we veronderstellen dat het hier gaat over zijn eigen opstanding. Of hij tot de "kinderen" of "zonen" behoort, weten we niet, doch hoe ook, het "in het einde der dagen" betreft de laatste dag van de aioon, en niet het einde der 1335 dagen. Over andere gelovigen zie Aanhangsel No. 1. |