Wanneer
de Opstanding en de Opname?



6. De opstanding en de komst van Christus

Voor we in het bijzonder over de opname spreken, is het wenselijk eerst een en ander na te gaan over de opstanding der doden en de komst van Christus. In menige plaats van het O.T. is er sprake van een opstanding. We verwijzen hier slechts naar Jes. 25:8; 26:19, 21; Ezech. 37:12-14 en Hos. 13:14. Die opstanding wordt door Paulus in Hand. 23:6; 24:21; 26:6-8; 28:20 de "hoop Israëls" genoemd. De komst van de Messias vinden we in talrijke plaatsen, doch heel in het bijzonder in Zach.14: 4. Verder spreken de profeten over een grote verdrukking van Israël (zie vooral Dan. 7:21; 12:1) en hun bekering tot God (Hos. 3:4, 5; Mal. 3:7; Zach. 1:3; 12:10). Het is nuttig rekening te houden met de bijzonderheden die in verband met de opstanding en de komst van Christus vermeld worden. We lezen over:

  • De dag des Heren: Jes. 13:9; Joël 2:1, 11; 3:14, 15; Zach. 14:1-7.
  • Tekenen in zon, maan en sterren: Jes. 13:10; Joël 2:2, 10; 3:15; Zef. 1:15; Zach. 14:6.
  • Een aardbeving: Jes. 13:13; Joël 3:16; Zach. 14:4.
  • Wolken: Dan. 7:13, 14.
  • Engelen, Zach. 14:5.
  • De aartsengel Michaël: Dan. 12:1, 2.
  • Het einde der dagen: Dan. 12:13.
  • Bazuingeschal: Joël 2:1, 5; Zeph. 1:16; Jes. 27:13 (Lev. 23:24; 25:9).
  • Tronen-Oordeel van mensen: Dan. 7:9, 10.
  • Oordeel volken: Jes. 13:11-22; Jer.. 25:29-33; Dan. 7:26; Joël 3:2, 9-16.
  • Koning gezalfd op Sion: Dan. 7:9, 14; Ps. 2:6; Joël 3:16.
  • Boek: Dan. 12:1.
  • Eeuwig (aionisch) leven: Dan. 12:2.

In de Evangeliën vinden we niet alleen opstanding, komst van Christus, verdrukking en bekering, doch ook de meeste der vermelde bijzonderheden:

  • Komst van Christus: Mat. 24:30; 25:31, 32.
  • Verdrukking: Mat. 23:39; 24:29, 30.
  • Tekenen in zon, maan en sterren: Mat. 24:29.
  • Wolken: Mat. 24:30.
  • Engelen: Mat. 16:17; 24:31; 25:31; Mark. 8:38.
  • De laatste dag: Joh. 6:39, 40.44; 11:24.
  • Bazuingeschal: Mat. 24:31.
  • Oordeel volken: Mat. 25:32.
  • Eeuwig (aionisch) leven: Mat. 25:46.

Terwijl we reeds door de aanwijzingen van het O.T. konden vermoeden dat alle mensen niet tegelijkertijd opstaan, wordt dit in de Evangeliën duidelijk aangegeven. Vooreerst door de uitdrukking: "opstanding uit de doden" (zie b.v. Mark. 12:25, 26). Alleen de gelovigen (wedergeborenen) hebben deel aan de opstanding die voor het Koninkrijk plaats vindt (Mat. 24:31; 25:46; Joh. 6:39-44).

Uit dit alles kunnen we besluiten dat de aanduidingen van de Evangeliën goed overeenstemmen met die van het O.T. en dat het over dezelfde opstandingsdag en dezelfde komst van Christus gaat. In Joh. 11:25, 26 vinden we echter een nadere aanduiding, die van belang is voor ons onderwerp. De Here had gesproken over de opstanding van Lazarus, en Martha dacht dan ook onmiddellijk aan de opstanding "ten laatsten dage" d.w.z. op de laatste dag dezer eeuw (aioon). Nu geeft de Here méér licht over hetgeen er dan zal geschieden. Vooreerst bevestigt Hij dat alle mensen niet op dat ogenblik weer levend worden, maar alleen zij die "tot-in" (Grieks ,,eis") Christus geloven. Christus is de Messias en ook de Jehovah van het O.T. Voor Christus in vernedering op aarde kwam, kon men reeds in Hem geloven en het eeuwige (aionische) leven hebben. (Zie Aanhangsel No. 1). Het zijn dezen waarvan Dan. 12:2 spreekt.

Doch hoe zou het gaan met de gelovigen die op dat ogenblik nog in leven zijn? Hierop geeft Joh. 11:26 het antwoord: "en een iegelijk, die leeft, en in Mij gelooft, zal niet sterven in eeuwigheid" (d.i. in de toekomende aioon). Hij zal dus niet sterven en, in de eerste plaats, blijven leven de gehele toekomende aioon door. Wat vinden we nu in de Schriftdelen die gedurende de tijd der Handelingen geschreven werden? Laat er ons ook bijvoegen hetgeen Johannes in de toekomst zag gebeuren en neerschreef in het boek der Openbaring. Welnu, we vinden hier, in verband met de opstanding, wederom dezelfde bijzonderheden als vroeger:

  • De dag des Heren: 1 Thes. 5:2; 2 Thes. 2:2; Hand. 2:20.
  • Tekenen in zon, maan en sterren: Hand. 2:20; Op. 6:12-14.
  • Aardbeving-Donder: Op. 6:14; 11:13; 12:14; 14:2; 16:18, 19.
  • Wolken: 1 Thes. 4:17; Op. 1:7.
  • Engelen: 1 Thes. 3:13; 2 Thes. 1:7, 8.
  • De aartsengel (Michaël): 1 Thes. 4:16 (Jud. 9); Op. 12:7.
  • De bazuin: 1 Kor. 15:52; 1 Thes. 4:16; Op. 11:15 (3).
  • De opstanding van de gelovigen alleen: 1 Kor. 15:23; Op. 20:5.
  • Tronen-oordeel van mensen: 2 Tim. 4:1; Op. 20:4-6, 12.
  • Christus als Koning gezalfd: Op. 11:15-17; 14:1; 19:6.
  • Boek: Op. 20:12.

We zien dus, dat zowel in het O.T. als in het N.T, nagenoeg dezelfde bijzonderheden worden vermeld. We kunnen ons echter afvragen of alle gelovigen (zowel van O.T. als N.T.) wel op hetzelfde ogenblik opstaan en of er in andere opzichten (de aard der opstanding) geen verschil moet gemaakt worden. Om zoveel mogelijk alle invloed van ons gevoel uit te sluiten, en aan de rede toe te laten onbeïnvloed deze dingen te onderzoeken, zullen we voorlopig geen rekening houden met hetgeen Paulus over opstanding en opname mededeelt.
Voor de verschillende Schriftplaatsen, zie men het algemene schema aan het eind van hoofdstuk 6.

Er is dikwijls sprake van buitengewone kosmische verschijnselen: verduistering van zon en maan en grote aardbeving. Een dergelijke verduistering doet zich niet dikwijls voor, en in verband met de aardbeving wordt er gezegd dat er nog nooit een zo grote werd gezien (Op. 16:18). Alle teksten die over die verschijnselen handelen, en betreffende de tijd van Christus' wederkomst, spreken dus zonder twijfel over dezelfde dag. Wanneer komt die dag? Hand. 2:20 zegt dat de zon in duisternis zal veranderd worden eer de "grote en doorluchtige" dag (het Grieks kunnen we ook vertalen met: de grote verschijningsdag) des Heren komt. Mat. 24:27 leert ons dat zon en maan verduisterd worden terstond na de grote verdrukking.

Uit Op. 11:2-15 zien we dat de twee profeten 1260 dagen profeteren, dan 3 1/2 dagen dood blijven liggen te Jeruzalem, levend worden en ten hemel opstijgen, wat "in die ure" gevolgd wordt door de grote aardbeving. Vlak daarna bazuint de zevende engel. Die 1260 dagen stemmen overeen met de tijdsruimten van 1/2 jaarweek, 3 1/2 tijden en 42 maanden die we vinden in Daniël en de Openbaring. Die periode begint bij het ophouden van het "gedurig offer" van Dan. 8:11. Gedurende die tijd is Jeruzalem, het heiligdom en de "heiligen" onderworpen aan de Mens der zonde van 2 Thess. 2, het eerste Beest de Antichristus, het tweede Beest van Openb. 13.

Zach. 14:4-7, dat spreekt over de komst op de Olijfberg, die gespleten is (gevolg der aardbeving), vermeldt ook deze duisternis. Des avonds wordt het echter licht, blijkbaar als de Here is nedergedaald. Dit gebeurt op de "dag van Jehovah", die in het O.T. steeds een letterlijke dag betreft(4), namelijk een periode van 12 uur, die, volgens joodse tijdrekening, begint om 6 uur 's morgens en eindigt om 6 uur 's avonds. Het is dus 1/2 dag van 24 uur, Gedurende de tijd dat het in gewone omstandigheden licht is, is er in de dag van Jehovah duisternis, en alleen tegen de avond (6 uur) wordt het licht. Jes. 13:10 zegt dat de zon reeds verduisterd is bij haar opgaan. Vermits de 3 1/2 dagen van Op. 11:8, 9 eindigen met de aardbeving (die volgens andere teksten samenvalt met de verduistering) en de 1/2 dag van Zach. 14 begint met duisternis, passen die tijdsruimten bij elkaar, zoals op volgende schets aangegeven:



De zevende engel begint te bazuinen na de aardbeving (Op. 11:15) en de bazuin wordt vermeld in verband met de dag van Jehovah, de komst van Christus op de Olijfberg, de opstanding. De komst op de Olijfberg heeft plaats op de dag van Jehovah (Zach. 14:1-5) en het licht worden op de avond van die dag schijnt aan te duiden dat die komst 's avonds plaats heeft. De bazuin klinkt dan de gehele dag (wat zeer aannemelijk is) gedurende de tijd dat de Here tegen de volken strijdt. Na Zijn nederdaling op de Olijfberg, kan Hij naar Sion gaan (Op. 14) om daar als Koning gezalfd te worden. Het Koninkrijk begint inderdaad op het einde der 70ste week van Daniël (zie in het bijzonder Dan. 9:24, waar "de heiligheid" een persoon is) en wordt ingeleid door de dag van Jehovah, die op de grote verdrukking der laatste 1/2 jaarweek volgt. Daarbij zegt Op. 11:15 ook uitdrukkelijk: "En de zevende engel heeft gebazuind ... de koninkrijken der wereld zijn geworden onzes Heren".

Men zou kunnen menen dat er zich hier een kleine moeilijkheid voordoet. Volgens Op. 11:3-9 zijn er nog 3 ½ dagen tussen de 1260 dagen en de aardbeving (en 7de bazuin), dus 4 dagen tussen de 1260 dagen en het begin van het Koninkrijk. Dit laatste zou dus niet onmiddellijk op het einde der 70ste week volgen, wat niet geheel goed zou passen bij Dan. 9:24. Men lette er echter op dat in Dan. 9 geen sprake is van dagen, maar van jaarweken en de tijdsruimte dus niet noodzakelijk op enige dagen na bepaald is. De halve "week", of de 3 ½ "jaar" kunnen heel goed 1264 dagen duren. We handelen hier niet over de 1290 en de 1335 dagen van Dan. 12. Er wordt ons niet gezegd waartoe ze leiden.

Wanneer valt nu de opstanding waarvan O.T. en Evangeliën spreken? Joh. 6:39-44; 11:24, 25 zegt het ons: ten laatsten dage, namelijk van de tegenwoordige aioon. De Here spreekt hier inderdaad van de opwekking die het begin is van het "aionische leven" (Joh. 6:47), d.i. hier het leven op aarde gedurende de toekomende aioon (Joh. 6:51; 11:26 Griekse tekst). Zij die deel hebben aan deze opstanding, "verwerven de toekomende aioon en sterven niet meer" (Luk. 20:35, 36). Voor we nu verder onderzoeken over opstanding en opname, rekening houdende met hetgeen Paulus er over zegt, moeten we eerst de lezer herinneren dat men onderscheid moet maken tussen gelovigen. We hebben dat in andere geschriften uitvoerig uiteengezet (5), en willen hier dus slechts enkele aanduidingen geven.
Het geloof kan betreffen:

  • God (als Schepper);
  • De Here Jezus (als Behouder);
  • Christus-Jezus (als de Verheerlijkte).

Het geloof kan daarbij die voorwerpen des geloofs in mindere of meerdere mate omvatten. Geloof in God, wil nog niet zeggen wedergeboorte. De meeste "gelovigen" behoren tot de eerste groep, zowel die van het O.T. als de zogenaamde "christenen". Ook de Joden, de Mohammedanen en mogelijk vele "heidenen". Deze nietwedergeborenen zullen eens voor de grote witte troon verschijnen (Op. 20:12) om geoordeeld te worden. Bij de wedergeboorte (of geboorte van boven) behoort geloof "tot-in" Christus (als Behouder) en dat geloof houdt dus in: erkentenis van zonde en noodzakelijkheid van behoudenis, Godheid van Christus, bekering "tot-in" Hem. Deze groep is dus tamelijk begrensd.

Men moet echter niet denken dat alleen zij, die leefden na Christus' eerste komst, er deel aan hebben, Ook menig gelovige van het O.T. kan er toe behoren. Men denke aan de Psalmen en de reeks geloofsgetuigen van Heb. 11. Zie verder ook Aanhangsel No. 1. Deze wedergeborenen zijn "kinderen" Gods, hebben deel aan het aionische leven op aarde (in vermogen bij hun wedergeboorte, in werkelijkheid bij hun opstanding ten laatste dage). Over die opstanding handelen de teksten die we in het schema hebben opgetekend. De "kinderen" Gods behoren nog tot de sfeer van Adam, tot de "oude" schepping, dus nog niet tot de nieuwe schepping waar alles geestelijk is.

Tot de nieuwe schepping behoren de "zonen" Gods, die, volgens Rom. 6 met Christus geestelijk gestorven zijn, en dus deel hebben aan Zijn gerechtigheid. Hun geloof is "in Christus-Jezus".

Doch, behalve de "kinderen" en de "zonen", zijn er ook nog gelovigen die tot de volle wasdom gekomen zijn (Ef. 4:13), leden van het Lichaam waarvan Christus het Hoofd is, volmaakt in Hem (Kol. 2:10). Ze zijn als het ware met Hem vereenzelvigd en in de geest gekomen tot de eindtoestand van 1 Kor. 15:28, waar God alles in allen is. Zij, die tot deze groep behoren en in Gods kracht naar hun positie wandelen, kunnen het doel bereiken, de prijs hunner roeping: de volle gemeenschap met Christus (Fil. 3:8-14), waartoe behoort: de uitopstanding uit de doden (Fil. 3:11 Griekse tekst) waarvan Paulus, toen hij aan de Filippensen schreef, nog niet zeker was er toe gekomen te zijn. Over deze uitopstanding zullen we verder spreken (ook in Aanhangsel No. 2). We willen eerst nagaan wat Paulus zegt over de opstanding der anderen.

Zoals we reeds hierboven zagen, stemmen de omstandigheden der opstanding, waarvan Paulus vooral in 1 Thes. 4 en 1 Kor. 15 spreekt, volkomen overeen met de omstandigheden door andere schrijvers opgegeven. Doch we vinden daarenboven ook nog enkele aanduidingen, die we elders niet vinden:

  1. Dat eerst de doden opstaan, daarna de levenden veranderd worden;
  2. Dat hun lichaam een geestelijke bestaanswijze krijgt;
  3. Dat ze samen opgenomen worden in de wolken (6);
  4. Dat ze de Here tegemoet gaan in de lucht en aldus altijd met Hem zullen zijn (7).

Daar Paulus ook verwijst naar de dag des Heren, de bazuin en Michaël, schijnt het wel, dat die opstanding ook in de dag van Jehovah moet vallen, en waar er geen nieuwe tijdsaanduiding gegeven wordt aan hen die op de hoogte waren van het vroeger onderwijs der Schrift en dus aan de oude opstandingsdag moesten denken, waar de andere omstandigheden en in het bijzonder Christus' komst met al Zijn heiligen (engelen) (1 Thes. 3:12; 2 Thes. 1:7) dezelfde zijn, schijnt het geheel aangewezen te zijn de dag dier opstanding te laten samenvallen met die waarvan O.T. en Evangeliën spreken. Ook 1 Kor. 15:23 kan in die richting wijzen, omdat er slechts van een opstanding van gelovigen die "van Christus" zijn, sprake is (8).

Waar we dus geen goede reden hebben om die opstanding op een andere dag te plaatsen, wil dit niet zeggen, dat de opstanding waarvan Paulus spreekt, juist op hetzelfde ogenblik van de laatste dag valt als de opstanding der O.T. gelovigen. En daarbij is in elk geval de aard der opstandingen verschillend. Het is vooral hier dat we niet mogen verwarren tussen wat de "kinderen" en de "zonen" betreft. Zoals we reeds aanmerkten, behoren de "kinderen" nog tot de aardse, adamietische sfeer, tot de oude schepping. Zij hebben deel aan het aionische leven op aarde, zij beërven de aarde (Mat. 5:5) gedurende de toekomende aioon (9).

Nergens wordt er gezegd dat hun lichaam een verandering van bestaanswijze ondergaat. Het lichaam der levenden wordt ook niet veranderd, doch wordt werkelijk levend, d.i. blijft niet meer aan ziekte en dood onderworpen, blijft niet "stervend". Hun lichaam is dan waarschijnlijk gelijk aan dat van Adam voor de val. Hij was toen een levende ziel. Van deze werd eerst na de val gezegd: "stervende zult gij sterven".

We mogen ook veronderstellen dat hun lichaam gelijk is aan dat des Heren toen Hij op aarde was (1 Joh. 3:2). Dat lichaam was aan de zwaartekracht onderworpen en kon niet ten hemel varen. Zo ook het hunne niet.

Het is eerst in verband met de "zonen", dat Paulus spreekt van een radicale verandering van het lichaam. In plaats van verderfelijkheid, oneer, zwakheid - namelijk een "ziellijke" (Gr. tekst) bestaanswijze - komt er onverderfelijkheid, heerlijkheid, kracht - namelijk een geestelijke bestaanswijze. Terwijl we nu het beeld van de stoffelijke mens Adam dragen, zullen de "zonen" bij hun opstanding of verandering, het beeld des "overhemelse" dragen (1 Kor. 15:49 Gr. tekst). Dat geestelijk lichaam is niet meer onderworpen aan de zwaartekracht der aarde en die "zonen" kunnen dus opgenomen worden in de lucht. Zij kunnen zowel in de "hemel" zijn als op aarde (10). De volgende tabel geeft een en ander op overzichtelijke wijze weer. Voor de "over-hemelse sfeer" zie men verder.



We kunnen nu nog nader trachten te bepalen op welk ogenblik van de Dag des Heren de opstandingen plaats vinden. Bij de "zonen" moeten we de twee getuigen van Op. 11:12 rekenen, vermits ze opstijgen ten hemel. Nu weten we echter dat die opstanding der 2 getuigen plaats heeft bij de aardbeving en het begin der zevende bazuin, dus op de morgen van de dag des Heren. Ook Ps. 49:15 schijnt over "zonen" te handelen en zegt: "De oprechten zullen over hen heersen in die morgenstond; maar God zal mijn ziel van het geweld des grafs verlossen; want Hij zal mij opnemen. We besluiten dus dat het waarschijnlijk is dat de "zonen" bij het begin van de dag des Heren opstaan, veranderd worden en opgenomen worden.

Voor wat de "kinderen" betreft, hebben we geen juiste opgave, doch het feit dat hun lichaam bij de opstanding geen verandering in bestaanswijze ondergaat, en ze dus op aarde blijven en blootgesteld zouden zijn aan de verschrikkelijke gebeurtenissen van die dag om te komen, kan ons doen veronderstellen dat ze eerst op het einde van de dag des Heren, dus bij de komst op aarde van de Here, opstaan. Al de bovenstaande gegevens laten ons toe, met enig voorbehoud betreffende het juiste uur der opstanding, het volgende schema samen te stellen.


Klik hier voor het Schema

 

Hieruit blijkt dat, zonder enig gegeven te verwaarlozen (11), zonder uit te kiezen wat voor een bepaalde zienswijze nuttig zou kunnen zijn, alles betreffende het einde der aioon, de komst van Christus, de opstanding, enz. ten nauwste samenpast, al zijn de gegevens verspreid over geheel Gods Woord. Er is niet de minste tegenstrijdigheid, wel een bewijs van de ingeving der gehele Schrift. Laat ons nu nog een en ander nagaan over het ogenblik der opname.





Voetnoten

(3) Men heeft beweerd dat de bazuin van 1 Kor. 15 en 1 Thes. 4 niet noodzakelijk betrekking heeft op het bazuingeschal van Mat. 24:31. Als die verwijzing naar een bazuin alleen stond als kenmerk, dan zou men er nog aan kunnen twijfelen of het over dezelfde gebeurtenis gaat, doch we zien dat meerdere andere kenmerken ook overeenstemmen.

De uitdrukking "laatste bazuin" (1 Kor. 15:52) is overigens niet te ontwijken. Men heeft gezegd dat het niet noodzakelijk de laatste bazuin is die in deze eeuw zal klinken (dus geheel op het einde), doch dat het de laatste kan zijn ener reeks bazuinen, die ook wel vroeger kunnen gehoord worden. Doch dan hebben we nog altijd de overeenstemming met Openb. 11:15, waar sprake is van de laatste der zeven bazuinen, in verband met het oordeel der doden (v.18).

Ook deze overeenstemming wil men vermijden met te zeggen dat het Boek der Openbaring lang na 1 Kor. geschreven werd en de Korinthiërs dus niet konden weten dat er later 7 bazuinen zouden klinken. De Heilige Geest, die Paulus dreef tot het schrijven van de uitdrukking: "laatste bazuin", wist echter wat er later zou geschieden en wat Hij door Johannes zou doen neerschrijven. En al begrepen de Korinthiërs die uitdrukking misschien niet ten volle, ze staat er nu voor ons, die het Boek der Openbaring in handen hebben, tot lering. Romeinse bazuinen komen hier helemaal niet te pas.

(4) Het woord "dag" kan ook een lange periode aanduiden, en in zekere zin kan men aannemen dat de "dag des Heren" zich uitstrekt over de ganse toekomende aioon. Toch zal men bemerken dat er meer in het bijzonder sprake is van een dag van 12 uur. In het N.T. zou men kunnen menen, dat in 2 Thes. 2:2 die "dag" veel langer duurt, doch men moet rekening houden met het feit dat "tegenwoordig" de vertaling is van het griekse 'inesteken' dat zowel het zeer nabij zijn als het tegenwoordig zijn kan aanduiden.

Hetzelfde woord in 1 Kor. 7:26 is gebruikt in verband met de komende nood van Lukas 21:23 die toen zeer nabij scheen te zijn. We houden geen rekening van bijkomende gegevens in gelijkenissen (b.v. Mat. 25:1-13). Gelijkenissen hebben als hoofddoel een zekere waarheid op levendige wijze voor te stellen, doch de bijkomende bijzonderheden behoeven niet letterlijk aanvaard te worden. De uitdrukking "zoals een dief in de nacht" (1 Thes. 5:2) wijst op iets onverwachts, doch leert niet dat Christus' komst des nachts geschiedt.

(5) Zie vooral De Weg der Behoudenis.

(6) Dit was reeds ten dele gekend door Joh. 14:3. Zie ook Aanhangsel No. 1.

(7) Hieruit volgt zeer duidelijk dat ze, toen ze dood waren, nog niet bij de Here waren. Zie ook Aanhangsel No. 3.

(8) In verband met 1 Kor. 15:23 kan men enig voorbehoud maken, daar het in dit hoofdstuk gaat over "zonen", en alle anderen misschien buiten beschouwing blijven. Dit is zeker het geval met de ongelovigen, daarom is er hier ook geen sprake van hun oordeel voor de grote witte troon. De uitdrukking "die van Christus zijn" (v. 23) schijnt echter toch meer algemeen kinderen en zonen aan te duiden.

Deze opvatting krijgt nog meer kracht, als men rekening houdt met v. 18: "die in Christus ontslapen zijn", en dit vergelijkt met Openb. 14:13, waar het over "kinderen" gaat. Men zegge niet dat "levend gemaakt worden" van v. 22 iets anders is dan een gewone opstanding. Vers 22 verwijst door het woordje "want" naar v. 21 dat van de opstanding der doden spreekt. Een dode kan slechts opstaan als hij weer levend gemaakt is, "Levendmaken" wordt zelfs van planten gezegd (v. 36) en is dus zeker niets heel bijzonders.

(9) Men verwarre dit niet met het "beërven" van Gods Koninkrijk in 1 Kor. 6:9; 15:50; 2 Thes. 1:5; Gal. 5:21. Hier gaat het over een Koninkrijk in de hemel. Dit kon niet beërfd worden door "vlees en bloed", d.i. de mens in zijn stoffelijke bestaanswijze.

(10) We moeten aannemen dat een mens die een geestelijk lichaam heeft, dit ook tijdelijk een stoffelijke vorm kan geven als hij op aarde verschijnt. Zie Lukas 24:39 en de zichtbare verschijningen van Jehovah in het O.T. Zie ook Aanhangsel No. 3 over het opstandingslichaam.

(11) In verband met Dan. 12:13 kunnen we veronderstellen dat het hier gaat over zijn eigen opstanding. Of hij tot de "kinderen" of "zonen" behoort, weten we niet, doch hoe ook, het "in het einde der dagen" betreft de laatste dag van de aioon, en niet het einde der 1335 dagen. Over andere gelovigen zie Aanhangsel No. 1.





Home
| Over LW | Site Map | LW Publicaties | Zoeken
Ontwikkeld door © Levend Water Alle rechten voorbehouden