de Opstanding en de Opname? De wedergeboorte is slechts mogelijk door de opstanding van Christus (1 Petr. 1:3). Op het eerste gezicht kon dus geen mens aan de wedergeboorte deel hebben voor die opstanding. De tijd behoort echter tot de stoffelijke wereld, God is niet aan de tijd onderworpen en in de geestelijke wereld is men klaarblijkelijk ook niet aan de tijd gebonden. Voor God was, in de geest, Christus reeds als Lam voorgekend voor de grondlegging der wereld (1 Petr. 1:20). Daarom konden reeds voor het historische ogenblik van dood en opstanding, gelovigen deel hebben aan de wedergeboorte. Meer zelfs, ze konden reeds, in de geest, met Christus sterven en tot het zoonschap en de rechtvaardiging komen (Rom. 6 en 8). Rom. 4:3, 5, 9, 22; Gal. 3:6 en Jak. 2:23
leren ons hierover een en ander. Er staat, in betrekking tot Abraham,
dat zijn geloof gerekend werd tot gerechtigheid. Abrahams geloof kon,
in zekere zin, niet zo ver reiken als het onze, vermits zovele dingen
nog niet geschied of nog niet geopenbaard waren. Doch dat was Abrahams
fout niet. Indien hij na Christus' opstanding geleefd had zou hij zeker
door geloofsgemeenschap met Christus gestorven en gerechtvaardigd geworden
zijn. Zijn geloof, hoe beperkt ook in inhoud, reikte in wezen veel verder
en werd gerekend tot een geloof dat voert tot de gerechtigheid. |