Wanneer
de Opstanding en de Opname?



5. Waardoor wordt de tijd van Israëls nationale bestaan gekenmerkt?

De meeste brieven van het N.T. werden gedurende de tijd der Handelingen geschreven en we zien dus dat bijna de ganse Schrift over tijden handelt waarin Israël Gods volk en dan ook het middelpunt van het wereldgebeuren is. Niet alleen het O.T., doch ook het grootste deel van het N.T. betreft toestanden die geheel verschillen van de onze. Daarbij hebben we gezien uit de profeten (en in het bijzonder door het beeld van Dan. 2 en de profetie der 70 jaar-weken) hoe de tegenwoordige bedeling, waarin Israël verworpen is, iets geheel buitengewoons is, en hoe de toestanden voor en na die onderbreking geheel aan elkaar moeten passen.

Zonder deze onderbreking had er een doorlopende ontwikkeling van Israëls geschiedenis, en al wat daarmee in betrekking staat, plaats gehad. Anders gezegd, de toestanden aan het einde der Handelingen zijn dezelfde als bij het herstel van Israël. We bedoelen hier niet alleen hetgeen betrekking heeft op Israël: hun nationale bestaan in Palestina en het bestaan van Tempel en eredienst, maar ook de algemene wereldtoestand, omdat bij Israëls herstel ook het midden-Oosten herleeft en in het eindstadium van de profetie van Dan. 2, getekend in Dan. 7. ook weer Babylonië, Medo-Perzië en Griekenland met Turkije, Syrië en Egypte zullen voorkomen.

Welk zijn nu in het bijzonder de godsdienstige kenmerken van de tijd waarin Israël Gods volk is, dus zowel voor als na de tegenwoordige bedeling? We moeten niet vergeten dat Israëls godsdienst de enige door God gewilde en ingestelde dienst is. God zelf had hun alle aanduidingen gegeven. We hebben hier te doen met een zichtbare vervulling van Gods wil: een zichtbare groep gelovigen, dus een gemeente, een zichtbare Tempel, een zichtbare eredienst.

Er is echter een zekere ontwikkeling voor wat betreft de geestelijke toestand van Israël en de wijze waarop ze die zichtbare dingen bedienen. Eerst na hun nationale bekering en wedergeboorte, zullen ze die zichtbare eredienst werkelijk naar Gods wil houden en volgens de enigszins gewijzigde voorschriften van Ezech. 40-47. Ze zullen dan niet alleen besneden zijn naar het vlees, maar ook naar het hart (Ezech. 44:9). God heeft steeds in de eerste plaats op een juiste innerlijke verhouding de nadruk gelegd; het uitwendige is slechts een schaduw. In de wedergeboorte zal die zichtbare gemeente ook een zichtbaar Hoofd hebben. (Ezech. 43:7; 44:3; 45:7, 17).

Men lette er dus op, dat ook gedurende de tijd der Handelingen die ontwikkeling van Israëls geschiedenis doorgaat en, naar Gods wil, ook door Christen-Joden de zichtbare eredienst in acht genomen werd (zie onder meer Hand. 21:23-26). Met de komst van de Messias, was reeds in de tijd der Evangeliën het Koninkrijk nabij (Matth. 4:17 enz.). Alleen een nationale bekering was nog nodig. Ook na het kruis was nog bekering mogelijk en mochten ze het koninkrijk nog verwachten. Men mene niet dat Hand. 1:6, 7 hiermee in strijd is. De Apostelen hadden 40 dagen persoonlijk onderwijs genoten van de opgestane Christus over het Koninkrijk Gods (Hand. 1:3) en hun vraag aangaande de oprichting van het Koninkrijk voor Israël was geen lichtzinnige of dwaze.

Het antwoord: "Het komt u niet toe, tijden en gelegenheden te weten" betreft dan ook niet de mogelijkheid van een spoedige komst, doch alleen het feit dat het hun niet toekwam te weten of het werkelijk "in deze tijd" zou komen. Ze moesten tot Israël gaan en het volk tot bekering aanmanen zonder te weten wat het antwoord zou zijn. Hadden ze van te voren geweten dat Israël zich niet zou bekeren (en het Koninkrijk "in deze tijd" niet zou komen) dan zouden ze hun boodschap niet met overtuiging gebracht hebben en zou Israël de volle verantwoordelijkheid niet gedragen hebben.

De nabijheid van het Koninkrijk werd reeds gedurende de tijd der Evangeliën gekenmerkt door zichtbare tekenen. Men zie b.v. Mat. 4:23; 9:35; 12 :28 enz. Het was een voorbode van de werking der krachten der toekomende eeuw (aioon) (Hebr. 6:5). Dezelfde tekenen vinden we gedurende de ganse tijd der Handelingen. Men zie b.v. Hand. 2:22; 3:2-13, 15, 16; 8:7; 16:16-18; 19:11,12. Geheel aan het einde van die tijd lezen we hoe Paulus niet gehinderd wordt door de beet van een adder (Hand. 28:4-6) en aldus Mark. 16:17, 18 naar de letter vervult. We lezen ook over de zichtbare tussenkomst van engelen (Hand. 5:19; 12:7-10; 8:26; 10:3, 22; 12 :23) en over een onmiddellijk oordeel (Hand. 5:5; 12:23; 13:11). Dergelijke tekenen en wonderen gaven aan de discipelen grote vrijmoedigheid om Gods woord te prediken (Hand. 4:29, 30; zie ook Hand. 14:3; 2 Kor. 12:12; Hebr. 2:3, 4; 6:5). Ook in Rom. 15:18, 19 kon Paulus nog zeggen: "Want ik zal mij niet verstouten iets te zeggen, wat Christus niet door mij gewrocht heeft tot gehoorzaamheid der volken, door woord en werk, in de kracht van tekenen en wonderen".

Men ziet ook nog door vele andere dingen hoe volkomen die tijden, waar Israël Gods bijzonder volk is, verschillen van de tegenwoordige onderbreking. We hebben nu juist de tegenovergestelde kenmerken:

  • Israël verworpen;
  • Geen Tempel, geen zichtbare eredienst, geen zichtbare organisatie naar Gods wil;
  • Geen zichtbare tekenen, krachten en wonderen (zoals vroeger);
  • Geen zichtbare tussenkomst van engelen;
  • Geen vervulling der profetie.

Als men dit alles begint in te zien, treft het bijzonder dat we die laatste (negatieve) kenmerken terugvinden in de Brieven die Paulus (de Apostel der volken, Gal. 2:8, 9) schreef na de verwerping van Israël einde Handelingen, namelijk die aan de Efeziërs, Filippensen, Kolossensen en de tweede brief aan Timotheüs. Men herleze deze Brieven zorgvuldig en men zal bemerken hoe geheel anders alles is dan vroeger. We hebben ook geen enkele uitvoerige en nauwkeurige beschrijving van de een of andere zichtbare eredienst. Kol. 2:16-23 bevestigt dat de inzettingen opgehouden hadden. Voor wat wonderen betreft, leest men in Fil. 2:27 en 2 Tim. 4:20 hoe hij Epafroditus en Trofimus ziek achterliet. Ook is er geen sprake meer van het nabijzijn van het Koninkrijk. Het is nu ook gedaan met de massabekering en de godsdienstige organisatie van de tijd der Handelingen. Het gaat nu over enkelingen en over een persoonlijke werking (2 Tim. 2:2). Paulus wordt zelfs door alle gelovigen verlaten (Fil. 2:20, 21; Kol. 4:11; 2 Tim. 1:15; 4 :16).

We besluiten dus dat, wil men de Schrift begrijpen, het van het hoogste belang is in te zien dat we nu in een heel bijzondere bedeling leven. We zullen verder zien hoe belangrijk dit is met betrekking tot de opname. Als we delen van Gods Woord lezen (zoals de Brieven aan de Korinthiërs en de Thessalonicensen) die handelen over de tijd waar Israël nog Gods volk is, dan moeten we trachten ons in die tijd te verplaatsen. We moeten er ons voor wachten alles blindweg aan te zien als tot ons gericht of ons betreffende.





Home
| Over LW | Site Map | LW Publicaties | Zoeken
Ontwikkeld door © Levend Water Alle rechten voorbehouden