Het Onderwijs van de Apostel Paulus Gedurende de Tijd der Handelingen. 5. De hemelse boodschap. Hier gaat het niet meer over zegeningen voor de volken in verband met Israël, zegeningen die aangekondigd waren door de Profeten en bevestigd door de Apostelen der besnijdenis. In het boek der Handelingen, in de brieven aan de Thessalonicensen en in de eerste brief aan de Korinthiërs vindt men slechts enkele toespelingen op die nieuwe boodschap, en het is dus beter eerst de brieven na te gaan die Paulus gedurende het latere deel der Handelingen geschreven heeft, om duidelijk te zien waarin die boodschap zich onderscheidt van die der Twaalf. Men kan dan daarna die vroegere schriften herlezen en hierin de enkele verwijzingen naar de hemelse boodschap herkennen. Deze nieuwe boodschap verschilt zodanig van die van Petrus en Johannes, dat Paulus ze "mijn Evangelie" noemt (Rom. 2:16; 16:25), of ook: het Evangelie der voorhuid (Gal. 2:7). Verder noemt hij ze: het Evangelie van de Zoon Gods (Rom. 1:9) en het Evangelie van Christus (Gal. 1:7). Al is deze boodschap niet die der Twaalf, toch is ze niet volkomen nieuw. Inderdaad, reeds in het O.T. vindt men er sporen van. We weten inderdaad dat vóór de verkiezing van het volk Israël, vóór de besnijdenis, Abraham reeds wist dat hij een hemels zaad zou hebben, gekenmerkt door de rechtvaardiging uit het geloof (29). Hier is geen sprake meer van het beërven van het land Kanaän, maar wel van mede-erfgenaam te zijn met Christus (Rom. 8:17; Gal. 3:29). Toen die boodschap verkondigd werd, was Israël nog steeds Gods uitverkoren volk en op nationaal en bedelingsstandpunt kwamen de Joden dus in de eerste plaats. Daarom lezen we nog in Paulus' brieven meermalen: "Eerst voor de Jood en ook voor de Griek" (Rom. 1:16; 2:9, 10; 3:1, 2). In deze nieuwe sfeer van zegening gaat het niet meer over het aardse Jeruzalem, doch over het Jeruzalem dat boven is (Gal. 4:25, 26). Paulus onderscheidt nu ook tussen hen die - door de wedergeboorte - "kinderen Gods" zijn en hen die gekomen zijn tot de aanneming tot "zoon" (30). De kinderen zijn nog slaven der zonde en der Wet (31) al zijn ze wedergeboren, en behoren nog tot de oude schepping, terwijl de zonen vrij zijn (Rom. 8:2; Gal. 4:5, 26), der zonde dood (Rom. 6:2), afgescheiden van het oude mensdom (Rom. 6:6); ze zijn niet meer "in Adam", doch behoren nu tot de nieuwe schepping omdat ze "in Christus-Jezus" zijn. Terwijl de boodschap van het Koninkrijk vooruitziet naar de toekomende aioon (die der wedergeboorte), staat de hemelse boodschap in verband met de daarop volgende aioon, die der nieuwe schepping (Gal. 6:15; 2 Kor. 5:17). Doch men blijft nog steeds in de aionen, en er kan dus nog sprake zijn van het "aionische leven" (32). Dit leven is niet meer begrensd tot de aarde, zoals in het Koninkrijk, maar behoort tot de hemelen. "In Christus-Jezus" is de kenmerkende uitdrukking van deze boodschap. De nadruk wordt nu gelegd op de verzoening (33) en de rechtvaardiging (34). We zullen deze twee onderwerpen in een ander hoofdstuk nader behandelen. Ziedaar dus het bijzondere Evangelie dat Paulus predikte gedurende het laatste deel van de tijd der Handelingen. Toen de Joden het Koninkrijk verwierpen en alzo de komst der aardse zegeningen vertraagden, ook voor de volken, begon Paulus over de hemelse sfeer van zegening te spreken (35). Zijn doel was drievoudig. Vooreerst zou de verwezenlijking van Gods voornemen niet onderbroken worden door de zonde van Israël. Vervolgens zou de weg der behoudenis voor de volken niet onderbroken worden. Ten slotte zou Israël hierdoor tot jaloersheid verwekt worden (Rom. 10:19; 11:11). We zullen dit laatste punt in hoofdstuk 7 verder onderzoeken. Men versta ons wel. Ook de Joden konden persoonlijk en geestelijk deel hebben aan deze hemelse positie. Indien deze boodschap meer in het bijzonder die der voorhuid genoemd wordt, wil dit niet zeggen dat de Joden uitgesloten zijn, doch eenvoudig dat ze betrekking heeft op zegeningen aan Abraham beloofd vóór de instelling der besnijdenis en die niets te stellen hebben met Israël als volk. Om er deel aan te hebben, moet de Jood al zijn nationale voorrechten prijsgeven en, evenals de niet-Jood, met Christus sterven, zich in de geest volkomen afscheiden van de oude mensheid, door het geloof gerechtvaardigd worden (Gal. 2:16). Doch dit alles moest hem niet beletten, in de Joodse samenleving, de uitwendige vormen der Wet te volgen. Uit dit alles blijkt ook dat deze nieuwe sfeer van zegening niets te stellen heeft met Pinksteren. Op dat ogenblik had nog niemand uitvoerige kennis van dit Evangelie: Paulus was de eerste om het te verkondigen. Daarentegen waren de gebeurtenissen met Pinksteren de vervulling van een belofte aan Israël (36). Men heeft soms gemeend dat Pinksteren gekenmerkt werd door het feit dat van af dit tijdstip de Heilige Geest in blijvende gemeenschap kwam met de christenen, in plaats van de gelovigen, in het O.T., slechts tijdelijk te beïnvloeden. Dit is echter een vergissing. De Geest "woont" niet in de gelovige der aardse sfeer, doch slechts in die der hemelse (37).
(29) Gen. 15:5, 6 en ook b.v. Rom. 4:9-13; Gal. 3:6-9. Paulus werd in het bijzonder aangewezen om dit Evangelie op meer uitvoerige wijze te doen kennen. Anderen, zoals Silvanus en Timotheüs (die niet tot de Twaalf behoren) verkondigden ook deze boodschap (2 Kor. 1:19; 3:5, 6; 4:3) die ze van Paulus ontvangen hadden. (30) Gal. 4:1-7 en Rom. 8:14, 15, 19. "Zoon" is de vertaling van "huios". Ch. Welch heeft in de BEREAN EXPOSITOR van April 1935 aangetoond dat Rom. 8:1-39 als volgt kan ingedeeld worden. A1 1-4 Geen veroordeling. God heeft zijn eigen Zoon gestuurd (huios). B1 5-15 Door de Geest Gods geleid. Zoon (huios) A2 31-39 Wie veroordeelt? God heeft zijn eigen Zoon niet gespaard (huios). Men bemerkt de overeenstemming tussen de delen A1 en A2, B1 en B2, C1 en C2. D is het centraal gedeelte. Dergelijke "structuren" bevestigen de ingeving der Schrift. (31) Gal. 4:1-3, 25. De Griekse tekst gebruikt niet "kind" (teknon), doch "onmondige" (nepios). Zie ook Rom. 7:23. Voor wat betreft het verschil tussen "onder" en "in" de Wet zijn, zie het nootje 54 van Hoofdstuk IV van HET GODDELIJK VOORNEMEN. (32) Rom. 6:23; Tit. 1:2; Gal. 6:8 en zie HET GODDELIJK VOORNEMEN voor wat betreft het "aionische leven". (33) Rom. 5:10, 11; 11:15; 2 Kor. 5:18, 19, 20. Paulus alleen spreekt over de verzoening. (34) Rom. 3 en Gal. 2 en 3. (35) De hemelse sfeer is ook grotendeels het onderwerp van de brief aan de Romeinen. Er is veel geredetwist in de theologische wereld aangaande de samenstelling der gemeente te Rome. Voor de meeste oudere theologen en sommige moderne, bestond ze vooral uit gelovigen uit de volken. Voor de anderen is ze vooral samengesteld uit christen-Joden. Zeer waarschijnlijk waren beide groepen wel vertegenwoordigd, doch ze moesten nog onderwezen worden aangaande de positie in de weg der behoudenis, die verder reikt dan de wedergeboorte. Deze boodschap van Paulus had een scheiding tot gevolg, en deze kan mede oorzaak geweest zijn dat Paulus na de tijd der Handelingen door bijna allen verlaten werd. Zie Tweede Deel, vierde hoofdstuk. (36) Hand. 2:16; Joël 2:28-31; Jes. 44:3; Ezech. 36:26 enz. Zie ook HET GODDELIJK VOORNEMEN. (37) Zie b.v. Rom. 8:9,11. In HET GODDELIJK VOORNEMEN hebben we gezien dat de bijzondere geestelijke gaven van de Pinkstertijd niet blijvend, doch voorbijgaand waren. Men heeft soms gemeend dat men een bijzondere betekenis kon hechten aan de uitdrukking: "vervuld met heilige geest" die in het begin der Handelingen gebruikt werd (Hand. 2:4; 4:31). Het gaat hier echter niet over de Persoon van de Heilige Geest, maar over zijn gaven die dikwijls door de uitdrukking "heilige geest" worden aangeduid. Men ziet dit beter in de Griekse tekst, waar het lidwoord ontbreekt en de tweede naamval gebruikt wordt. In contrast hiermee spreekt de brief aan de Efezen van een "vervolledigd" zijn door de Geest, Ef. 5:18. Het gebruik van de derde naamval duidt aan dat de persoonlijke Heilige Geest werkzaam is. Zie ook Aanhangsel No. 2.
|