Besluit | Inhoudsopgave | Aanhangsel 2
Het woord "eeuwigheid" is in de meeste gevallen de vertaling van het Hebreeuwse "olam" of van het Griekse "aiôn". In het algemeen is het zeer duidelijk dat deze woorden geen oneindige duur aanduiden. In enkele gevallen kan men echter de indruk hebben dat er gewezen wordt op wat we gewoonlijk "eeuwigheid" noemen, dus een duur zonder begin of einde. Er kan veel over dit onderwerp gezegd worden, doch we moeten ons hier beperken tot enkele opmerkingen en nagaan of de Schrift werkelijk van een dergelijke eeuwigheid spreekt. Vooreerst kan men dan opmerken dat de gedachte van tijd, van ondergeschikt belang is in "olam en "aiôn". Het meervoud van olam (olamim) wordt twaalf maal in het O.T. gebruikt (zie b.v. 1 Kon. 8:13 "woning der eeuwigheden"; Ps. 61:5 "in eeuwigheden"; Pred. 1:10 "in de eeuwigheden"). Ook het N.T. gebruikt de meervoudsvorm (aiônes). De Schrift spreekt dus over meerdere olamim of aionen, die elk hun bijzonder karakter en duur hebben. Zo maakt Luk. 20:34, 35 een contrast tussen "deze aioon" en "die aioon". 1 Kron. 16:36 en andere teksten gebruiken de uitdrukking "van eeuwigheid tot eeuwigheid", die men zeer goed letterlijk kan opvatten, dus "van olam tot olam". De uitdrukking "olam va ed", betekent "gedurende de olam en daarna", wordt b.v. vertaald door "eeuwiglijk en altoos" doch kan ook letterlijk verstaan worden, dus: "in de olam en ook daarna". Ef. 2:7 spreekt van de toekomende aionen. Er zijn er dus meerdere die nog moeten beginnen. Daarentegen leert ons Pred. 1:10 dat enige olamim reeds voorbij zijn. Als men alle plaatsen volgens de ingegeven tekst nagaat en ook rekening houdt met de verschillende "werelden", "dagen" en "hemelen", blijkt het dat men 5 aionen kan onderscheiden, die van elkaar geheel verschillen voor wat betreft de toestand der aarde, de natuurwetten, de levensduur, de aard der dieren, enz. Deze aionen worden afgescheiden door wereldgebeurtenissen. We geven hieronder een schets, die enkele gegevens van een zeer algemeen onderzoek weergeeft, en die een synthese is van al wat de Schrift over dit onderwerp leert. Dit resultaat bevestigt ook, of stemt overeen met wat we op andere wijze ontdekken als we Gods Voornemen bestuderen.
Nu moeten we nog onderzoeken of sommige uitdrukkingen toch niet een oneindige duur aanduiden. Het is vooral Rom. 16:26, met de uitdrukking "de eeuwige God" (tou aiôniou theou), die men veelal vermeldt om die gedachte te verdedigen. Evenwel kan het feit dat God IS, en niet door de tijd begrensd is, niet uitgedrukt worden door middel van een woord dat aangepast is aan de tijdsperioden van het geschapene. Zelfs al zouden we aannemen dat aiônios of andere uitdrukkingen, zoals "van eeuwigheid tot eeuwigheid" een oneindige tijdsduur zouden aanduiden, dan is het nog niet dat wat God kenmerkt. De tijd is een begrip dat tot de schepping behoort, en God IS vóór en na de tijd. Er is een goddelijke "eeuwigheid" (buiten alle gedachte van tijd) die niets gemeen heeft met hetgeen de mens zich kan voorstellen in het kader van de tijd. De uitdrukking "de eeuwige God" zegt niets aangaande het wezen van God, doch betekent eenvoudig dat de "eeuwen" of aionen door Hem gemaakt zijn (Heb. 1:2) en dat Hij voortdurend ingrijpt gedurende die aionen om het schepsel met zichzelf in gemeenschap te brengen. Als de oorspronkelijke tekst uitdrukkingen gebruikt zoals "in de aionen der aionen", gewoonlijk vertaald door "in der eeuwigheid", kan men dit ook letterlijk opvatten als betreffende de twee laatste aionen, de aionen bij uitnemendheid, zoals "heilige der heiligen" de bij uitnemendheid heilige plaats aanduidt. Misschien heeft men het bezwaar dat, in onze zienswijze, het "eeuwige leven" dan ook geen oneindige duur zou hebben. Vooreerst dient opgemerkt dat dit leven in elk geval reeds begrensd is door een begin. Vervolgens zegt Mark. 10:30 b.v. dat het hier gaat over het leven in de toekomende aioon. Hier ook valt de nadruk niet op de duur, maar wel op de aard van dit leven. Na die aioon, houdt het leven niet op, doch kan nog volmaakter zijn, tot het einddoel bereikt is: God alles in allen. Het leven heeft dan geen aionisch karakter meer, in verband met een schepping die nog niet met God vereenzelvigd is, maar heeft de volmaaktheid bereikt. Het "aionische" leven houdt dus op. Men zal inzien dat een duidelijk inzicht in hetgeen de aionen betreft, onze gedachten verruimt en, verre van ons iets te doen verliezen, ons toont dat er nog iets beters is dan een "eeuwig" leven op aarde of in de hemel. De brieven Efeze, Fillipensen en Kolossensen spreken van dit volmaakte leven, dat we reeds nu kunnen hebben als we in Christus in de overhemelse (sfeer) geplaatst zijn. Soms heeft men gemeend de Here te verheerlijken met hem de "eeuwige" Koning, Priester en Behouder te noemen, daarmee bedoelende dat Hij nooit zal ophouden dit alles te zijn. Dit zou echter willen zeggen dat Hij nooit tot zijn doel zou komen. Hij moet, in tegendeel, ophouden Koning, Priester en Behouder te zijn, omdat zijn werk eens zal voeren tot het einddoel waar God alles in allen is en er dus geen behoefte meer is aan Koning, Priester of Behouder. We herhalen dat, in de Schrift, het woord aionisch iets aanduidt dat tot
de aionen behoort, dus nog aan de zonde onderworpen is of, ten minste,
nog niet de volmaakte eenheid met God bereikt heeft. Men ziet dan ook, dat een "eeuwig" Verbond, in de zin van Verbond zonder
einde, een toestand zou doen blijven duren waar er nog twee gescheiden
partijen zijn. Een verbond kan ophouden als het doel van dat verbond bereikt
is: b.v. vereenzelviging van de twee partijen. Voor een meer uitvoerige
studie der aionen, leze men De Tijden der Eeuwen door G.J. Pauptit. Besluit | Inhoudsopgave | Aanhangsel 2 © Copyright |