Het Onderwijs van de Apostel Paulus Gedurende de Tijd der Handelingen. 10. Kort overzicht aangaande de tijd der Handelingen. In HET GODDELIJK VOORNEMEN hebben we erop gewezen dat alles wat gedurende de periode der Handelingen gebeurde en verkondigd werd, reeds in grote trekken gekend was van Mozes en de profeten. Door hetgeen we in dit werk onderzocht hebben, kunnen we dit nu nog duidelijker inzien. Deze periode had moeten leiden tot het Koninkrijk op aarde. Israël had zich tot zijn Messias moeten keren en alzo moeten komen tot de nationale wedergeboorte. Dit was het doel der Twaalf Apostelen der besnijdenis. In die tijd begonnen de profetieën zich te vervullen, alles wees op de nabijheid van de glorierijke komst van de Messias op aarde. Al de brieven die gedurende deze periode geschreven werden, spreken in die zin. Doch Israël, als volk, weigerde zich te bekeren en te geloven dat Jezus de Messias was. Paulus, die eerst ook over het Koninkrijk spreekt tot de Joden der verspreiding, keert zich achtereenvolgens in de voornaamste steden tot de volken, als de vertegenwoordigers van het uitverkoren volk die blijde boodschap van het Koninkrijk niet aannemen. Hij toont hun aan dat, indien hun verharding de normale weg verspert, indien ze niet komen tot een houding die kan leiden tot de wedergeboorte der wereld, een persoonlijke weg overblijft: zowel heiden als Jood kan, na geloof in God als Schepper, zich bekeren en geloven in Jezus en wedergeboren worden. Paulus opent zelfs een nieuwe sfeer van zegening: die der nieuwe schepping, waar sprake is van verzoening, rechtvaardiging en zoonschap. Deze individuele en supra-nationale boodschap gaat dus verder dan de aardse sfeer en vormt het voornaamste onderwerp der brieven, die hij gedurende de tijd der Handelingen schrijft. Hij nodigt zijn toehoorders uit afstand te doen van alles wat in verband staat met Adam, van alle egoïsme en hoogmoed die van God afscheiden, en zich door God te laten verplaatsen van de oude in de nieuwe schepping, waar men "in Christus-Jezus" is, en door de dood met Christus, van de zonde gerechtvaardigd is. Het is van het grootste belang in te zien dat gedurende die periode Israël nog steeds het door God uitverkoren volk is en de komst van het Koninkrijk op aarde nog steeds verkondigd wordt. Indien sommigen uit de volken reeds toegang hebben tot de geestelijke zegeningen, tot de wedergeboorte en zelfs tot de nieuwe schepping, wil dit geenszins zeggen dat ze de plaats innemen van Israël, en dat ze op nationaal gebied en als koninklijk priesterdom, op geestelijke wijze de profetieën vervullen betreffende dit volk. Alleen Israël heeft een opdracht op aarde in verband met de wereldbekering der volken. Aan een christelijke gemeente of kerk de plaats van Israël toe te kennen is de grondfout die allerwegen verwarring en strijd veroorzaakt, aanleiding geeft Gods Woord aan te vallen en ten slotte zal leiden tot het failliet van het officiële christendom. De christen-Joden blijven steeds Joden op nationaal gebied en moeten steeds alle voorschriften der Wet volgen. Ze vormen een zichtbare Organisatie. Er is dus in dit opzicht een volkomen afscheiding tussen een christen uit Israël en een uit de volken. Deze laatste mag niet deelnemen aan de Joodse ceremoniën (wel de feesten), tenzij hij zich door de besnijdenis laat inlijven bij het Joodse volk. Al kan hij deel hebben aan geestelijke zegeningen, hij behoort niet tot de door God gewilde zichtbare Organisatie, en het is hem niet toegelaten zich enige Joodse ceremonie toe te eigenen. De enige voorschriften die hij moet volgen, om een zekere gemeenschap met de Joden mogelijk te maken, is dat hij zich "onthoudt van hetgeen de afgoden geofferd is, en van bloed, en van het verstikte, en van hoererij" (70). De brieven die gedurende de tijd der Handelingen geschreven werden, spraken natuurlijk dikwijls over de bijzondere toestanden van die tijd, die in verband stonden met de positie die Israël toen nog innam. Als het dus over dergelijke ceremonieën gaat, spreekt het van zelf dat deze alleen gelden voor de christenen uit Israël. Bij de christenen van die tijd kwam de gedachte niet op dat de schriftdelen, die over die ceremonieën spreken toepasselijk waren op gelovigen uit de volken. Nooit wordt er over nieuwe instellingen gesproken die voor alle christenen zouden gelden. Deze brieven bevatten overigens aanduidingen die ons zouden moeten behoeden die ceremonieën ook te laten gelden voor de volken. Zo zegt Paulus in zijn eerste brief aan de Korinthiërs, vlak vóór hij over de ceremonieën van de hoofdstukken 10 en 11 handelt, dat hij zich hier alleen richt tot de christenen uit Israël:
Het is duidelijk dat die vaderen alleen tot Israël behoorden (Rom. 9:4, 5). De brieven aan de Hebreeën, die van Jakobus, Petrus, Johannes en Judas zijn alleen gericht tot christen-Joden. Indien toegestemd wordt dat er in deze brieven veel staat dat ook op andere christenen van toepassing is, toch blijft het waar, dat er ook andere dingen in voorkomen, die in verband staan met de nationale en godsdienstige positie van het uitverkoren volk, en die niet mogen toegepast worden op christenen uit de volken. Daarbij herhalen we, dat deze brieven nog steeds in de sfeer van de "oude mens" blijven en niet de positie "in Christus-Jezus" bereiken, waar men van de zonde gerechtvaardigd is. De brieven van Paulus aan de Romeinen, Korinthiërs, Galaten en Thessalonicensen richten zich in het algemeen, doch niet steeds, tot allen, en - afgezien van de eerste brief aan de Korinthiërs en die aan de Thessalonicensen - hebben meestal betrekking op hetgeen moet volgen na de wedergeboorte: de verzoening met God, de dood met Christus en ten opzichte van de zonde, de rechtvaardiging en de nieuwe schepping. Daar Paulus zich dus ook tot christen-Joden richt, die nog deel uitmaken van de lokale christen-Joodse gemeenten, en daar deze dus nog op sociaal gebied tot het volk Israël behoren en dus de Wet moeten volgen als ze in contact zijn met hun Joodse broeders, kunnen deze brieven ook aanduidingen bevatten die niet gelden voor de christenen uit de volken. Daarbij komt nog dat het Koninkrijk op aarde toen nog kon komen - en zelfs nabij was - en dat deze tijd dus gekenmerkt was door de krachten der toekomende aioon. Deze brieven spreken dus over zekere gewoonten en over bijzondere uitwendige gaven die niet meer gelden voor de tegenwoordige tijd, doch weer van kracht zullen zijn als Israël zal hersteld zijn. Het gehele N.T. is dus wel nuttig (evenals het gehele O.T.), doch alles is niet op ons toepasselijk. Al wat tot de tijd der Handelingen behoort, is een verwezenlijking van de abramitische beloften. Zowel de nieuwe geboorte als de rechtvaardiging behoren tot de reeds gekende beloften. Het hemels zaad is evengoed aan Abraham beloofd als het aardse zaad (71). De aardse sfeer van zegening, gekenmerkt door de wedergeboorte, zal zich in de toekomende (vierde) aioon uitbreiden. De hemelse sfeer zal zich over de wereld verspreiden gedurende de vijfde aioon, nadat ze om zo te zeggen de aardse sfeer in zich zal opgenomen hebben. Al wat gedurende de periode der Handelingen onderwezen wordt, maakt dus deel uit van de aionen en van het aionische voornemen Gods (72). De toekomende aioon, die der wedergeboorte, ligt nog in de zonde, evenals de wedergeborene gelovige nog, voor wat zijn positie betreft, zondaar is. De vijfde aioon, die der nieuwe schepping, is de aioon der gerechtigheid, en ligt dus niet meer in de zonde, al is ze nog niet tot het volmaakte gekomen. Deze volmaaktheid wordt eerst bereikt als het einddoel verwezenlijkt is, en God "alles in allen" is (1 Kor. 15:28). Hier zijn we niet meer in de aionen, we ontsnappen om zo te zeggen aan de schepping, daar alles in God is. Men is dan niet alleen in de sfeer van Christus, maar de schepselen zijn met Hem vereenzelvigd. Al wat gedurende de tijd der Handelingen bekend gemaakt werd, valt dus in het kader van de openbaring van het O.T. en van de aionen. Er is natuurlijk ontwikkeling, zelfs openbaring van onbekende delen, maar men bevindt zich nog steeds in de sferen van zegening die in verband staan met de aarde en de hemelen (73). Laat ons nu luisteren naar de boodschap van Paulus betreffende de bedéling na de periode der Handelingen.
Voetnoten: (70) Hand. 15:28, 29. Deze voorschriften herinneren veel meer aan Lev. 17:10 en de zeven voorschriften die aan de proselieten opgelegd werden, dan aan Gen. 9:4. Sommige blijven steeds van kracht, andere niet. Zie b.v. 1 Kor. 8:1-13. (71) Zie HET GODDELIJK VOORNEMEN, hoofdstuk IV. (72) Ef. 3:11 en zie HET GODDELIJK VOORNEMEN voor wat betreft de leer der aionen. (73) Zij die met moeite kunnen begrijpen dat Paulus verder gaat dan Johannes, zullen nog minder kunnen inzien dat Apostel der volken zich zelf overtroffen heeft. Het is dus wenselijk dat ze zich eerst beter vertrouwd maken met het vorige, en het is vooral nodig dat ze die dingen beleven, vóór ze zich wenden tot de volgende hoofdstukken.
|