Het Onderwijs van de Apostel Paulus Gedurende de Tijd der Handelingen. 9. De Twee Mensen. Men weet dat Paulus de eerste mens, Adam, tegenover de tweede mens, Christus, stelt (1 Kor. 15:45-49). Er is dan ook sprake van de "oude mens" (Rom. 6:6; Ef. 4:22; Kol. 3:9) en de "nieuwe mens" (Ef. 2:15; 4:24). De eerste staat onder de heerschappij der zonde, is slaaf; de tweede is gerechtvaardigd van de zonde, is vrij. Adam en de oude mens behoren tot de oude schepping, Christus en de nieuwe mens tot de nieuwe schepping (2 Kor. 5:17; Gal. 6:15). Laat er ons op letten dat alleen Paulus van de nieuwe schepping en de nieuwe mens spreekt. Het is de basis van zijn Evangelie. Hij leert ons dat voor ons de overgang van de oude tot de nieuwe mens plaats heeft aan het kruis. Ieder die, na zijn wedergeboorte, met Christus gestorven is, in Hem en in zijn dood gedoopt is, die aldus alles overgeeft wat tot de oude mens behoort, heeft in de geest het oude mensdom verlaten, heeft geen gemeenschap meer met de zondige neiging van Adam. De oude mens is met Christus gekruisigd. Door zijn geestelijke gemeenschap met de Rechtvaardige is hij nu ook, naar de positie, gerechtvaardigd en behoort tot de nieuwe schepping. Daar is noch Jood, noch Heiden (Gal. 3:28; 6:15). Hij is "in Christus-Jezus". Nogmaals drukken we op het radicale verschil tussen het Evangelie van Paulus en dat der Twaalf. De bijzondere opdracht dezer laatsten was Israël, als volk, te leiden tot de bekering en tot het geloof dat Jezus de Christus, de Messias, is. Die bekering was de noodzakelijke vereiste voor de komst van het Koninkrijk op aarde. Dit Koninkrijk en de gehele toekomende aioon behoren echter nog tot de oude schepping, want de nieuwe schepping begint eerst, uitgezonderd voor wat betreft het geestelijk leven, in de vijfde aioon (Op. 21). De boodschap van het kruis, betreffende de geestelijke overgang van een mensheid en een schepping tot een nieuwe, wordt met geen woord vermeld door Petrus, Jakobus en Judas. Hun opdracht was begrensd tot het verwezenlijken van Gods raadsbesluit in verband met Israël, tot het zich volbrengen der profetieën betreffende het aards Koninkrijk en de wedergeboorte der wereld. In die aardse sfeer blijft Israël, als Gods uitverkoren volk, geheel gescheiden van elk ander volk. De twaalf stammen van Israël moeten een koninklijk priesterdom vormen, het door God gekozen middel om zijn beloofde zegeningen over de gehele aarde te verspreiden en tot de universele wederherstelling te komen. Men ziet dus dat de Twaalf Paulus' Evangelie niet konden verkondigen, daar deze boodschap reeds verder gaat en reeds in verband staat met de nieuwe schepping, waar noch Jood, noch Heiden is; waar er noch nationaliteit, noch man, noch vrouw, noch uitwendige "godsdienst" bestaat. Paulus verkondigt dit Evangelie ten gevolge van Israëls verharding en ten dele om dat volk tot jaloersheid te brengen. De nieuwe sfeer is echter niet geopend om de aardse sfeer te sluiten, doch in tegendeel om ze tot haar doel te laten komen, door de bekering van Israël. In de tegenwoordige omstandigheden zal Paulus' bijzondere boodschap slechts enkelen beïnvloeden, ze zal eerst algemeen aangenomen worden nadat de wereld tot de weder-geboorte gekomen is door middel van Israël. Het is dus eerst na het Koninkrijk op aarde, dat de nieuwe hemel en aarde komt en dat er geen dood meer is en God bij alle mensen kan "wonen", omdat ze dan geen zondaars meer zijn, maar rechtvaardigen. Het Evangelie van Paulus, dat nu slechts door enkele individuen, bij uitzondering, aanvaard wordt, zal dan door allen beantwoord worden. Zo zal de gehele mensheid, die dan bestaat, deel hebben aan de kruisiging en overgaan tot de nieuwe mensheid. Men ziet tot welke verwarring men moet komen als men in de tegenwoordige boze aioon, waarin satan de "god" is, beweert Israël te vervangen. Men zou dus ook Israëls taak in verband met de wereldbekering moeten overnemen, wat men dan ook in zekere mate tracht te doen. Maar dan blijft men in de oude schepping en in de aardse sfeer, en kan men Paulus niet navolgen. Daarom werd hij dan ook door zo velen verlaten. Daarbij komt men tot andere moeilijkheden: in die aardse sfeer blijft, volgens de Schrift, scheiding tussen Israël als volk, en de volken; hoe kan men dan tot een eenheid komen? Op aarde is het Israël dat de volken moet bekeren, en niet de volken Israël. Verder zou de "Kerk" indien ze Israël zou vervangen, de gehele wereld moeten overheersen, ook op staatkundig gebied. Ze zou een zichtbare eenheid, met een zichtbaar Hoofd moeten vormen. Misschien vraagt men of het wel mogelijk is dat b.v. Johannes in de sfeer van de oude mens zou gebleven zijn, dat hij niet "in Christus-Jezus" zou geweest zijn en dus de sfeer der nieuwe schepping niet zou bereikt hebben. Misschien twijfelt men er ook aan of het Koninkrijk op aarde nog aan de zonde onderworpen zou zijn en tot de oude schepping zou behoren. Die twijfel kan ontstaan omdat we, door het niet goed onderscheiden van de aanduidingen der Schrift, vroeger tot verkeerde voorstellingen gekomen zijn; ofwel omdat we onder de invloed der traditie sommige begrippen hebben aanvaard zonder ze zelf aan de Schrift getoetst te hebben; ofwel omdat we ons laten leiden door een zeker gevoel, en niet voldoende door de Schrift. We moeten steeds de moed hebben onze opvattingen opnieuw te herzien en aan Gods Woord zelf te toetsen. Als we de Schrift dan zonder vooropgestelde mening onderzoeken, blijkt het dat Johannes nooit over de nieuwe schepping of de nieuwe mens spreekt. De uitdrukking "in Christus-Jezus" is hem onbekend. Nauwelijks spreekt hij over de rechtvaardigheid, en dan nog hecht hij aan dat woord niet de betekenis die Paulus er gewoonlijk aan geeft en waarbij de mens dood is t.o.v. de zonde. Johannes handelt slechts over de relatieve gerechtigheid (63) en beperkt zich tot de vergeving der zonden en de wedergeboorte. Hij spreekt ook niet over de verzoening (64), doch blijft nog bij het begrip van een "zoenoffer" (65) dat de zonde "bedekt". Hij kent de kwijtschelding niet (66), doch slechts de tijdelijke vergeving (67). Het is slechts in zeer begrensde mate dat hij spreekt over de kracht van het bloed van Jezus, vermits hij alleen handelt over de ceremoniële reiniging, in de zin die het O.T. er aan hecht (68). Ook spreekt hij alleen over "kinderen" Gods en nooit over de aanneming tot "zonen". Om van de oude mensheid over te gaan tot de nieuwe, moet men persoonlijk met Christus gekruisigd zijn, en Johannes, noch enig ander Apostel der besnijdenis, spreekt over het kruis in verband met de gelovige! Laat ons nu de vraag onderzoeken betreffende de toestand der gelovigen op aarde gedurende het Koninkrijk. Ze kunnen niet zeggen met Paulus: "de wet des Geestes des levens in Christus-Jezus heeft mij vrijgemaakt van de wet der zonde en des doods" (Rom. 8:2). Ze moeten de wet volgen in al haar voorschriften, als ze tot Israël behoren, en ze blijven aan de zonde onderworpen. Doch ze hebben de ware offerande, Christus, die hen van alle zonden kan reinigen als ze deze zonden belijden (1 Joh. 1:8, 9). In de toekomende aioon is daarbij satan gebonden en de vloek weggenomen van de oude schepping: men komt in zeker opzicht terug tot de oorspronkelijke adamitische toestand der tweede aioon. De tegenwoordigheid van de Messias, van Abraham en van de twaalf Apostelen, het in werking zijn van het Nieuwe Verbond, het onmiddellijk oordeel van het kwaad, de werking der geestelijke krachten behorende tot die aioon, dit alles zal het hen die van goede wil zijn, mogelijk maken in het licht te wandelen. Maar de christenen van die tijd blijven in het algemeen in de aardse sfeer der wedergeboorte en komen eerst tot de nieuwe schepping op het einde der toekomende aioon. We mogen echter veronderstellen dat sommigen, zowel uit Israël als uit de volken, met Christus sterven en tot de rechtvaardiging komen. Die Joden moeten in dit geval van hun nationale voorrechten afstand doen. Alles achterlatende wat hen aan Adam bindt, zullen ze dan, door het geloof, in nauw-geestelijke gemeenschap komen met Christus. Doch vele eeuwen zullen nodig zijn om de gehele wereld er toe te leiden, op vrije wijze aldus zich zelve geheel aan God te offeren. Alleen het principe der vrijheid laat ons toe te begrijpen waarom er zo'n lange tijdsruimten nodig zijn om Gods voornemen te verwezenlijken. Indien God zijn schepselen als poppen behandelde, zou het einddoel onmiddellijk kunnen bereikt worden. Doch dit zou God niet verheerlijken. We weten dat vele zaken nog moeten onderzocht worden, in verband met onze visie, doch we kunnen nu alleen de grote lijnen volgen. De lezer kan overigens zelf allerlei nader uit- en bijwerken. Voor wat de persoonlijke toepassing betreft, zie men DE WEG DER BEHOUDENIS.
Voetnoten: (63) Zie het hoofdstuk over de Rechtvaardiging en ook DE WEG DER BEHOUDENIS. Jakobus spreekt over de relatieve rechtvaardiging van hem, die volgens zekere voorschriften handelt. Deze rechtvaardiging heeft men dus door zijn werken. (64) Katallassô en Apokatallassô. (65) Hilasmos, 1 Joh. 2:2; 4:10. (66) Charizomai, zoals in Ef. 4:32. (67) Afiemi, zoals in Mat. 18:27-35. (68) Vergelijk 1 Joh. 1:7 en 2:2 met Lev. 16:30. (69) Zie b.v. 2 Petr. 1:12; 3:2; 1 Joh. 2:7, 21, 24; 2 Joh. 5; Jud. 5.
|