Hoofdstuk 24 | Inhoudsopgave | Hoofdstuk 26


De Weg der Behoudenis

XXV. Over de rechtvaardigheid



Vergeving van zonden en rechtvaardiging.

Reeds vroeger hebben we opgemerkt, dat "vergeving van zonden" iets geheel anders is dan rechtvaardiging. Het vermengen dezer twee begrippen is een vruchtbare bron geweest van allerlei misverstand en strijd in de godsdienstige wereld. De weg der behoudenis, de heilsorde, is ook meestal een doolhof. Ook hier kan alleen de Schrift, recht gesneden, klaarheid geven. We beweren niet alles volkomen juist te zien, doch menen toch sommige hinderpalen weg te kunnen ruimen.

De gelijkenis van Mat. 18:27-35 toont zo duidelijk mogelijk wat vergeven (afièmi) van zonden is: God komt de zondaar tegemoet als deze zijn onmacht inziet en zich tot Hem keert om hulp (geloof en bekering tot God). Met het oog op wat later kan volgen, wil God voorlopig niets eisen, maar het de schuldige gemakkelijk maken zijn schuld te voldoen. Het is een voorwaardelijke en tijdelijke tegemoetkoming. Als de wandel echter niet met die genade overeenstemt, houdt de "vergeving" op en moet men "alles betalen". Hij wiens zonden vergeven zijn, is nog niet gerechtvaardigd. Hij blijft een zondaar, al wordt de zonde hem voorlopig niet toegerekend.

Die vergeving kon geschieden met het oog op de "bedekking" der zonden (1 Joh. 2:2; 4:10; Luk. 18:13; Heb. 2:17) en de "verzoening" (2 Kor. 5:18, 19) (1). Zoals men weet spreekt ook Mat. 6:12, 14, 15 van het vergeven van misdaden nadat men die van andere vergeven heeft. Mat. 6:12 luidt: "En vergeef ons onze schulden gelijk wij onzen schuldenaren vergeven hebben." (Niet wat de St. vs. zegt). Men moet dus eerst de mensen hun misdaden vergeven, wil men zelf bij God om vergeving kunnen pleiten. Dat vs. 12 zo luidt, bewijst vs. 14 en 15. We hebben hier een toestand betreffende het Koninkrijk en de wedergeboorte en zien dat de vergeving afhangt van de wandel van de gelovige.

Reeds in het gewone spraakgebruik wordt het woord "gerechtvaardigd" alleen dan gebruikt, als men aangetoond heeft dat iemand onschuldig is. Een schuldige kan vergeving krijgen en zal juist daarom nooit "rechtvaardig" genoemd worden. Een rechter kan bewijzen dat iemand schuldig of rechtvaardig is, in het eerste geval kan hij, b.v. van de koning gratie verkrijgen; in het tweede geval behoeft hij die niet, nooit heeft vergeving iemand rechtvaardig gemaakt, doch hem alleen toegelaten tot een betere wandel te komen. Het verleden is daardoor echter niet uitgewist.

Maar, zal men zeggen, in de Schrift is het anders. Daar wordt ons de rechtvaardigheid "toegerekend" en de schuldige wordt dan als onschuldig aangezien. Dit geschiedt echter alleen door het geloof. Het geloof wordt niet gerekend als gerechtigheid, doch tot gerechtigheid. (Rom. 4). Dat wil niet zeggen dat God de schuldige als onschuldig aanziet.

Reeds het O. T. leerde heel iets anders. Ex. 34:7 zegt b. v.:

"God houdt de schuldige geenszins onschuldig"
Al is er wat aan te merken op deze vertaling, toch is de grondgedachte juist weergegeven.

Laat ons verder een en ander uit Rom. 4 nagaan. Eerst lezen we over Abraham's geloof. Het omvatte al wat hem toen door God geopenbaard was (2). Zo werd het gerekend tot gerechtigheid. Dat geloof is geen werk (Rom. 4:4, 5), het is een gave (Fil. 1:29) voor hen, die reeds in God geloofden, wedergeboren waren en naar Gods wil wandelden in de zin dat God hun verstand verlicht en het mogelijk maakt veel te geloven. Nooit zegt de Schrift, dat de gerechtigheid komt "om reden van" (dia, 4e naamval) het geloof, maar wel "door middel van" (dia, 2e naamval) het geloof. Het geloof heeft dus op zich zelf geen waarde. Het is als het ware alleen het kanaal, waardoor het heil ons toevloeit.

Het woord "rekenen" is een uitdrukking, die door de boekhouders gebruikt wordt als ze iets op iemands rekening zetten. Als aan iemand iets "tot in" iets anders gerekend wordt, dan wil dit zeggen dat het is, alsof het andere op zijn krediet opgeschreven staat. Hoe een gerechtige God iets dat zelf geen waarde heeft, kan rekenen tot iets zo waardevol als gerechtigheid, wordt in Rom. 4 niet ontwikkeld. Wel tonen vs. 7 en 8 aan, dat het verder gaat dan vergeving. "Wier ongerechtigheden vergeven zijn, en wier zonden bedekt zijn" is het begin en daar volgt dan op: "wien de Heere de zonde niet toerekent". Nu is "niet" (de vertaling van "ou mè"), de sterkste uitdrukking om iets te ontkennen (3). De zonde wordt dus in geen enkel opzicht en nooit meer toegerekend. Hier begint de rechtvaardiging.

In Rom. 5 wordt reeds iets méér gezegd van de wijze waarop die gerechtigheid ons deel kan worden. "Zijnde nu gerechtvaardigd door (in) Zijn bloed". De oorzaak onzer recht vaardiging ligt dus in Christus en wel in Zijn bloed, d.i. in iets dat vóór Zijn opstanding geschied is. Rom. 4:25 zegt dan ook: "opgewekt om reden van (dia, 4e naamval) onze rechtvaardiging". Daar we in Zijn bloed reeds gerechtvaardigd werden, kon Hij ook opgewekt worden. Het werk was volbracht en de opwekking was een bewijs dat onze rechtvaardiging reeds geschied was.

De volle oplossing van het vraagstuk, hoe God de ongerechtige, die Hij niet voor onschuldig kan houden, kan rechtvaardigen, vinden we in Rom. 6. Hier lezen we van: "der zonde gestorven zijn" (vs. 2, 10), van: "tot Zijn dood gedoopt zijn" (vs. 3), van: "met Hem een plant geworden zijn" (vs. 5), dat: "onze oude mens met Hem gekruisigd is" (vs. 6), van het: "met Christus gestorven zijn" (vs. 8). Dan is men "gerechtvaardigd van de zonde" (vs. 7).

Men ziet hieruit hoe het geloof van Rom. 4 iets is, dat ons zó met Christus in gemeenschap brengt, dat we met Hem kunnen sterven, en zó, doch ook zo alleen, gerechtvaardigd worden. De oude mens is dan gekruisigd, het verleden is uitgewist en er is nu een nieuwe schepping, die door haar gemeenschap met Christus ook in Diens gerechtigheid deelt. Die gelovige is geen zondaar meer. Alleen het geloof dat zover reikt, kan door God gerekend worden tot-in rechtvaardigheid. De schuldige ontwijkt de straf niet, doch deze kan met Christus gedragen worden. De gelovige is geen zondaar meer, maar een heilige in Christus Jezus. Zó ziet God hem en zó moet hij zich zelf aanzien.

Het is dus niet alleen Gods houding die verandert alsof Hij de ogen zou kunnen sluiten voor de zonde en door Zijn liefde de schuldige maar als onschuldig aanziet. Dat is Gods gerechtigheid opofferen aan Zijn liefde. Er is integendeel iets in de mens gebeurd: hij is MET Christus der, zonde gestorven.

Dat is een geestelijke werkelijkheid, geen beeldspraak. Men moet er zich wel voor hoeden alleen het zichtbare en tastbare als werkelijkheid aan te zien. Integendeel, want al wat zinnelijk waarneembaar is, is gebrekkig en twijfelachtig, alleen in de geest konden we waarlijk der zonde sterven. Het is geen sterven met ons stoffelijk lichaam en daarom moeten we nog sterven, al zijn we gerechtvaardigd, maar het sterven met Christus was er niet minder werkelijk om. Door onze gemeenschap met Christus kon dat geschieden zonder dat we geheel ten onder, gingen en in Hem zijn we ook een nieuwe schepping met volle gerechtigheid bekleed. Het geestelijke leven gaat hier verre uit boven de materialistische beschouwing.

Alle verdienste ligt dus in Christus en het geloof is alleen een door God gegeven middel om tot zulk een gemeenschap met Hem te komen. De toestand van de nieuw geborene vinden we in Rom. 7:14-26, hij is nog een zondaar, "verkocht onder de zonde". De toestand van de gerechtvaardigde vinden we in Rom. 8: "vrijgemaakt van de wet der zonde en des doods". Dan is men geen schuldige meer, geen zondaar, maar heeft men het "zoonschap".

Men ziet uit het voorgaande hoeveel verwarring er gesticht is door de gedachte, dat Christus in onze plaats leed en stierf. Nooit zegt de Schrift dat (4). Christus deed het VOOR allen, niet in hun plaats. De gerechtvaardigd wordende gelovigen stierven MET Hem. Wel is er de gedachte, dat Christus iets deed dat wij niet konden doen, maar de hoofdgedachte is gemeenschap, niet plaatsvervanging. We komen hier nog op terug. Als we MET Hem sterven, kunnen we ook opgewekt worden, als Hij in onze plaats is gestorven, dan is Hij ook in onze plaats opgewekt (2 Kor. 5:15) en dan zijn we de ellendigste van alle mensen.

We menen dat het vorige ruim voldoende is om aan te tonen, dat rechtvaardigheid niets te maken heeft met vergeving van zonden en er ver boven staat. Uit de Konkordantie kan men daarbij verder zien, dat "rechtvaardigheid" en de verwante woorden dikwijls gebruikt zijn van God en Christus. Dit bewijst mede, dat het iets positiefs is. Het is de aard van het nieuw geschapene en in onvereenstemming met Gods norm.

Uit de Konkordantie ziet men ook, dat vooral Paulus die woorden gebruikt. Terwijl de 12 Apostelen zich meer tot de aardse groep richtten en de vergeving der zonden moesten prediken, eerst voor Israël, dan voor de volken, had Paulus een boodschap die bestemd is voor de hemelse groep. Deze heeft de nieuwe geboorte en vergeving achter, de rug en staat in de rechtvaardigheid. De 12 wijzen op het begin van de weg der behoudenis, Paulus gaat verder. En na Hand. 28 laat hij ook de gerechtigheid achter zich en komt tot de volkomen vereenzelviging met Christus, de nieuwe mens, de overhemelse sfeer.

Van vergeving van zonden wordt alleen gesproken in verband met de aardse groep. Als ze met Christus gestorven zijn, worden ze niet meer als zondaars aangezien,maar als rechtvaardigen en spreekt de Schrift niet meer van zonden, wel nog van misdaden (Gal. 6:1). De vergeving betreft de zondEN, de rechtvaardiging de zondE. Het één staat in verband met de wandel van de wedergeborene, als hij nog zondaar is, nog niet met Christus der zonde gestorven. Het andere staat in verband met de positie van de zoon.

Men ziet, dat er zo bezien, een wèg der Behoudenis is. Te veel is dat uit het oog verloren. Men stelt zich menigmaal tevreden met een algemeen geloof, dat op zich zelf genomen, beter is dan geen geloof, maar als men blijft staan bij de eerste beginselen, een oppervlakkigheid geeft, die Gods Woord niet heeft. Door Paulus in zijn bedelingen te volgen, zal het algemeene geloof zich verdiepen en te meer Godverheerlijkend worden. En dat is toch het voornaamste.

In het volgende gaan we nu meer uitvoerig een en ander ver de gerechtigheid onderzoeken.

Ten opzichte der rechtvaardigheid moeten wij ook onderscheid maken. In de Schriften is vooreerst sprake van de absolute gerechtigheid. Daarnaast heeft men ook een betrekkelijke gerechtigheid. Het betreft dan wat rechtvaardig is in zekere omstandigheden. Wij kunnen hier nog onderscheiden tussen de betrekkelijke gerechtigheid ten opzichte van God of ten opzichte van de schepselen.


Absolute rechtvaardigheid.

Deze staat tegenover "de zonde". Alleen hij is volkomen rechtvaardig, die volkomen denkt en leeft naar Gods wil, naar wat absoluut "recht" is. Geen mens kan dat, want allen hebben gezondigd en derven der heerlijkheid Gods. In deze zin, volgens de wandel, is niemand rechtvaardig (Rom. 3:10), zelfs hij niet die verstandig is en God zoekt.

Er is maar één ware rechtvaardige geweest, namelijk de Heere Jezus Christus (1 Joh. 2:1). Hij kwam in de gelijkenis van het vlees der zonde, maar zonder de zonde. Zijn wandel was volkomen in overeenstemming met Gods wil. Door Hem alleen kan ook de mens tot de rechtvaardigheid komen:
Rom, 3:24 "En worden om niet gerechtvaardigd uit Zijn genade, door de verlossing, die in Christus Jezus is (Welken God voorgesteld heeft tot een verzoening), door het geloof in Zijn bloed".
Rom. 5:9 "Veel meer dan, zijnde nu gerechtvaardigd door (in) Zijn bloed, zullen wij door Hem behouden worden van den toorn".
Rom. 5:19 "Alzo zullen ook door de gehoorzaamheid van éénen, velen tot rechtvaardigen gesteld worden" Rom. 10:4 "Want het einde der wet is Christus, tot rechtvaardigheid een iegelijk, die gelooft"
Waarom is iemand rechtvaardig door geloof in Hem? Omdat het geloof ons in gemeenschap brengt met Hem. Door Adam en onze vlees gemeenschap met hem zijn wij allen tot zondaars gesteld, zo worden wij door onze geestelijke gemeenschap met Christus allen tot rechtvaardigen gesteld. Zoals er met Adam een werkelijke eenheid is, maar in het vlees, is er ook met Christus een werkelijke eenheid, door de Geest. Zoals Adam's zonde zich over ons uitbreidde, strekt zich Christus' gerechtigheid over ons uit, van af het met Hem gestorven zijn. Een "toegerekende" rechtvaardigheid kan ons niet helpen zolang deze buiten ons blijft. Wel spreekt de Schrift van "witte klederen", maar dat is dan meer om de zichtbare uitwerking der rechtvaardigheid af te beelden, de wandel.

Met elke positie komt een graad van rechtvaardigheid overeen en deze moet dan ook in de wandel gerealiseerd worden. 2 Petr. 2:21 spreekt dan ook van een "weg der gerechtigheid". Zie ook Gal. 2:17; 1 Tim. 6:11; 2 Tim. 2:22.


Betrekkelijke gerechtigheid ten opzichte van God.

Laat ons een en ander van die weg nagaan. Van "onder" de zonde, moet de mens tot de volle rechtvaardigheid komen. Christus is daartoe de enige weg. Maar hoe eerst tot Hem te komen? We hebben het onderzocht, toen we over geloof en bekering spraken. Eerst moet er door de schepping kennis van God zijn, dan het zich bewust worden iets te derven, en het zich omkeren naar God. Reeds door de natuurlijke dingen weten ze iets van Gods recht (Rom. 1:32), maar vooral door de wet kunnen zij Gods standaard van rechtvaardigheid leren kennen. Zo wisten zij bepaald wat zonde was: "Door de wet is de kennis der zonde" (Rom. 3:20). Zolang de wet niet gegeven was, en in het algemeen zolang een schepsel Gods wil niet kent, wordt de zonde niet toegerekend. "Maar de zonde wordt niet toegerekend als er geen wet is" (Rom. 5:13). God is verdraagzaam (Rom. 3:25) al is Hij rechtvaardig. God veroordeelt niemand omdat Hij van Adam afstamt. Dat is niet toereikend om met Hem in gemeenschap te komen, maar straf verdient het niet.

Onder de bedeling der wet waren er drie groepen: 1. de dwazen die God loochenden (Ps 14:1); 2. zij die Gods wet wilden volbrengen in eigen kracht, afgescheiden van God, en zo dachten gerechtvaardigd te kunnen worden en 3. de getrouwen, die Gods wet lief hadden en tot Hem riepen om hulp Ps. 17:5; Ps. 18:22-27; Ps. 31:2-4 enz. Deze laatste waren uit het geloof gerechtvaardigd. Al was het de bedeling der wet, toch wil dat niet zeggen dat God werken vroeg in eigen kracht volbracht, wettische werken. Israël, als volk, had wel de gelofte gedaan geheel Gods wil te doen (in eigen kracht) en dit had gevoerd tot het Oude Verbond, maar daarom was de genade niet uitgesloten voor de Israëlieten afzonderlijk genomen, die hun toevlucht namen tot Hem, Die alleen de kracht kan geven om naar Zijn verlangen te handelen.

Door de wet kon de mens het zondige der zonde kennen (Rom. 5:20; 7:13), zij begeleiddde hem "tot-in" Christus.(Gal. 3:24). Eerst zou ze dat doen met Israël, dan, in het koninkrijk, door middel van Israël met alle volken. Zo was dan het doel der wet: Christus, "tot-in" rechtvaardigheid een iegelijk, die gelooft (Rom. 10:4). Voor wat haar inzettingen betreft, is de wet nu wel "te niet" (Ef. 2:15), maar in het koninkrijk moet zij ook zelfs in dit opzicht nog haar volle taak vervullen. Al heeft dus de wet nu reeds voor sommigen haar doel bereikt, daarom is ze niet voor goed "te niet". Eerst moet de algemene wedergeboorte komen in de volgende aioon. Alleen nadat de tegenwoordige hemel en aarde voorbijgegaan zijn en de laatste aioon begonnen is, met zijn nieuwe hemel en aarde (Op. 21:1), kan er iets van de wet voor goed voorbij gaan (Mat. 5:18). We bedoelen hier natuurlijk met "wet" hetgeen Israël gegeven was. Dit is niet in alle opzichten toepasselijk op de volken. We nemen hier dus "wet" niet in de ruimere zin als de geopenbaarde wil van God in het algemeen.

Door Israëls ongeloof zijn de dingen echter wat meer ingewikkeld geworden. God had hen uitverkoren om de behoudenis en rechtvaardigheid tot heel de wereld te brengen en eens zal het dan ook geschieden. Ondertussen kan God echter ook andere middelen gebruiken. Wij komen hierop terug, maar moeten eerst de reden van Israëls falen nagaan.

Een der voornaamste uitingen der zonde is de hoogmoed. Ook als God Zijn wil doet kennen, komt de hoogmoed aan het licht door de neiging die er is, Gods wil in eigen kracht te willen volbrengen. Zo ging het met Gods volk en zo kwamen zij "onder" de wet. Dit nu was een mislukking. Het doel der wet was zondebesef te verwekken en zo doende aan te zetten zijn toevlucht te nemen tot Christus, om door geloofsgemeenschap met Hem, in Zijn gerechtigheid te delen en in Zijn kracht Gods wil te volbrengen. Wij hebben reeds gezien hoe de "werken der wet" in tegenstelling zijn met de "geloofswerken". De eerste worden in eigen kracht ondernomen, de andere in Gods kracht. Er is dus "eigen-gerechtigheid" en "Gods gerechtigheid" (Rom. 10:3). De rechtvaardigheid, die uit de wet is, wordt bekomen als men die dingen in eigen kracht doet. Niemand kan dat echter. Het "Oude Verbond" bestond juist hierin dat, op grond van hun gelofte alles te doen wat de Heere gezegd had, zij gehouden waren de hele wet te doen, en wel in eigen kracht, daar ze zich niet tot Hem hadden gewend om hulp. Van die gelofte en dit Verbond moes ten zij verlost worden. Fil. 3:9 doet ook het verschil uitkomen tussen "mijn rechtvaardigheid, die uit de wet is" en "de rechtvaardigheid, die uit God is door het geloof". In ons is geen gerechtigheid. Steeds weer vinden wij de tegenstelling: wet (in de zin van het doen der wet in eigen kracht) en geloof: Hand. 13:39; Rom. 3:21, 22, 28; 10:3, 6; Gal. 2:16; 3:21, 22; Fil. 3:9 enz.

Door de wet zelf, de kennis der zonde, is niet één gerechtvaardigd (Gal. 3:11). Uit de werken der wet zal geen vlees gerechtvaardigd worden (Rom. 3:20; Gal. 3:11; Heb. 10:38). Als men zelf wil werken wat God van ons verlangt, dan meent men de gerechtigheid in zichzelf te hebben, en is men in eigen ogen een "rechtvaardige". Door ondervinding moet dan Israël, en na hen vele anderen, leren dat de mens onmachtig is Gods wil te doen. Hij moet zich niet alleen theoretisch, maar ook praktisch als zondaar erkennen. Dan volgt bekering tot God en geloof in de Redder Jezus Christus. Deze kan alleen zondaars genezen, geen "rechtvaardigen" (Mat. 9:13). Zie ook Luk. 15:7 en 18:10-14.

God liet zich niet tegenhouden door Israëls ongeloof, en eigengerechtigheid. Paulus toont een nieuwe weg aan, die niet door Israël voerde. Hij opent ons ook een nieuwe sfeer, waar de gemeenschap met Christus reeds verder gaat dan bij de wedergeboorte het geval is. Hij spreekt van een "met Christus sterven en begraven worden" (Rom. 6). En als wij de oude Adamietische gemeenschap afgestorven zijn, dan zijn wij ook gerechtvaardigd van de zonde (vs. 7). In onze nieuwe gemeenschap met Christus kunnen wij dan gerechtigheid Gods zijn in Hem (2 Kor. 5:21). Onze leden worden dan werktuigen der gerechtigheid (Rom. 6:13), en wij kunnen slaven van de gehoorzaamheid zijn, tot gerechtigheid (vs. 16). Maar de gemeenschap met Christus kan nog verder gaan: zij kan zich uitstrekken tot Zijn levendmaking, opwekking en plaatsing in de over-hemelse (Ef. 2). Paulus maakte na Handelingen kenbaar wat de Heere aan hem alleen had geopenbaard aangaande het "samen-lichaam", de Gemeente waarvan Hij het Hoofd is. Hier was nu de volle ontwikkeling van de "nieuwe mens" of het nieuwe mensdom, waartoe, uiteindelijk allen moeten komen. Die "nieuwe mens" is naar God geschapen in "ware rechtvaardigheid en heiligheid" Ef. 4:24. Hier is het einddoel van de weg der gerechtigheid. Na de twee toekomende aionen is God alles in allen en is dat doel bereikt.

Zo zien wij, dat er in alle bedelingen een betrekkelijke gerechtigheid is. Naar de positie heeft men die, naar de wandel moet men er toe komen door het doen, in Gods kracht, van hetgeen van Gods wil bekend is. Een wandel naar Gods verlangen is een rechtvaardige wandel. Hoe beter Gods wil gekend wordt, des te meer zal men de absolute rechtvaardigheid kunnen nabijkomen.


De weg der gerechtigheid

Klik hier voor een vergroting



In de schets, hier ingevoegd, hebben wij een en ander overzichtelijk voorgesteld. De naar links geharceerde delen geven een denkbeeld van de mate der rechtvaardigheid die overeen stemt met de algemene toestand der aionen. Deze hangt dus af van wat reeds gekend wordt van Gods wil. Des te meer een sfeer omvat, des te meer breidt zich ook de gerechtigheid uit. Voor de aardse groep is alleen de daarmee in verband staande gerechtigheid te zien. Voor de hemelse en over-hemelse reikt de gerechtigheid verder. Zo, hebben we door de naar rechts geharceerde delen een denkbeeld willen geven van de mate der gerechtigheid die overeenkomt met verschillende bedelingen die na het Kruis beginnen. Tevens ziet men, hoe verschillende bedelingen met elkander overeenstemmen. Paulus sprak over meerdere verborgenheden. Deze worden slechts door enkelen verstaan en blijven onbekend, naar de geest, voor de anderen. Al is er dan meer van Gods wil te kennen, toch doet alles zich voor de massa voor alsof het niet gekend is. Zo kan er dan voor wat, onder meer de rechtvaardigheid betreft, een overeenkomst zijn tussen de Pinksterbedeling, die der verdrukking en het Koninkrijk; tusschen het latere deel van Handelingen en de nieuwe schepping; tusschen Christus, de Gemeente der Verborgenheid en de tijd na de aionen, als God alles in allen is. Zo ziet men hoe Paulus als het ware de aionen in de geest doorloopt en er ook met hem enkelen volgen, terwijl de massa wacht op Israël en werkelijk door de aionen gaat, om tot het einddoel te komen.

De nationale wedergeboorte van Israël kon slechts na de opstanding van Christus komen (1 Petr. 1:3). Dat belet niet, dat God vóór die tijd op bijzondere wijze sommigen kon toe spreken en bekrachtigen. Ook weer als een soort eerstelingen. Zo konden deze dan ook meer van Gods wil kennen dan de massa, en meer gerechtig zijn. Zo menen wij, dat b.v. Abraham ver boven de anderen in gerechtigheid uitblonk. Op onze voorstelling hebben wij dit door een stippellijn aangegeven. Abraham behoorde feitelijk reeds tot de hemelse groep en zijn gerechtigheid stemt overeen met die der 5e aioon.

De absolute gerechtigheid moet steeds het doel zijn, men mene niet er reeds toe gekomen te zijn in de praktijk, in de wandel:
Gal. 2:17 "Wij, die in Christus zoeken gerechtvaardigd te worden".
1 Tim. 6:11 "Jaag na gerechtigheid".
2 Tim. 2:22 "Jaag na gerechtigheid".
Zo komt men tot de "kroon der rechtvaardigheid" (2 Tim. 4:8). Intussen moet men allerwegen vruchten der gerechtigheid tonen: Gal. 2:21; 3:21; 2 Kor. 9:10; Fil. 1:11; Heb. 12:11; Jak. 3:18.


Betrekkelijke gerechtigheid ten opzichte van de schepselen.

Alleen de wedergeborene kan ten opzichte van God iets rechtvaardigs doen (1 Joh. 2:29; 3:10). Men kent dan Zijn wil en kan die in Zijn kracht volbrengen. Voor de onwedergeborene is er echter ook een soort gerechtigheid, namelijk wat rechtvaardig is ten opzichte van de stoffelijke schepping. Wij lezen dan ook van:
Rechtvaardigen (Mat. 5:45; Rom 5:7; Tit. 1:8; 1 Petr. 3:12).
Rechtvaardig loon (Mat. 20:4, 7; Luk. 23:41; Kol. 4:1).
Rechtvaardig oordeel (Joh. 7:24).
Rechtvaardige volken (Mat. 25:37, 46; Hand. 10:35).
Rechtvaardige gedachten (Fil. 1:7; 4:8; 2 Petr. 1:13).
Zelfs de gehoorzaamheid der kinderen wordt "rechtvaardig" genoemd (Ef. 6:1).


Voetnoten:

(1) We komen hierop later terug in het hoofdstuk: Het werk van de Heere Jezus Christus.

(2) Men lette er op, dat ons geloof nu veel meer moet omvatten, omdat er nu ook veel meer geopenbaard is.

(3) Zie onze uitgave "Wat de Konkordantie leert", "Niet".

(4) Zie onze uitgave "Wat de Konkordantie leert" en verder onder het hoofdstuk "Het werk van de Heere Jezus Christus"

Hoofdstuk 24 | Inhoudsopgave | Hoofdstuk 26



Home
| Over LW | Site Map | LW Publicaties | Zoeken
Ontwikkeld door © Levend Water Alle rechten voorbehouden