Hoofdstuk 23 | Inhoudsopgave | Hoofdstuk 25
De Weg der Behoudenis
XXIV. Het Genadeloon
Genade en loon.
De begrippen loon en verdienste zijn in het verleden wat scheef getrokken geworden. De Roomse kerk had in de praktijk de dingen zo eenzijdig voorgesteld, dat de reactie der Hervorming nodig was. Maar, zoals zo dikwijls is geschied, deze ging weer te ver in de andere richting.
Ook deze verwarring is ten slotte weer veroorzaakt door het niet kennen van Gods voornemen. Als men ziet hoe God dit voornemen uitwerkt, hoe verkiezing en vrijheid er hun plaats in hebben en hoe God vijf aionen heeft om tot Zijn doel te komen, dan kan men ook inzien, dat genade en werken, gave en verdienste, niet noodzakelijk met elkaar strijden. Als de Schrift over beide spreekt, dan bestaat er geen wezenlijke moeilijkheid om ook beide aan te nemen en aan elk hun plaats te geven, zonder te veel de nadruk op het een of ander te leggen.
Ons vorig onderzoek maakt ons de oplossing van dit vraagstuk zeer gemakkelijk. Door genade plaatst God ons in een positie en geeft ons al wat nodig is om naar Zijn verlangen te wandelen. Hoe meer we dus Gods wil doen, hoe vrijer we worden en des te meer komen wij in gemeenschap met God. Des te meer kan Hij ons ook gebruiken voor andere opdrachten. Gods wil doen kan alleen winst geven, loon aanbrengen. Maar wat wij zo verkrijgen, hebben wij niet door eigen kracht, niet door werken, die wij afgescheiden van God volbrengen. Wat wij doen is door Zijn genade mogelijk gemaakt, wat wij krijgen is een genadeloon.
Wij kunnen zelfs van "verdienen" spreken, als wij hieronder verstaan, dat God ons geeft, wat Hij bij het trouw volbrengen van Zijn wil in Zijn kracht, beloofd heeft. Zo kon Paulus een prijs "verdienen". Dit begrip "verdienen" is alleen dan gevaarlijk, als men niet in nauwe verbintenis met de Schrift blijft. Dat was en is het geval in de praktijk der Roomse kerk. Voor hem, wiens leven met Gods Woord doorweven is, is er geen gevaar van "werken" en "verdienen" te spreken.
We denken hier bij "loon" en "verdienste" inderdaad niet aan de gewone betekenis, waar de heer aan zijn knecht iets verschuldigd is. Die knecht heeft dan zijn heer rijker gemaakt door zijn arbeid en het is niet meer dan rechtvaardig, dat de heer dit in de een of andere vorm teruggeeft. Wij echter kunnen God niet verrijken. De verhouding is meer die van een zoon, die zijns vaders wil doet en zo aan de vader de gelegenheid geeft hem allerlei weldaden toe te kennen. Dat is dan tevens een aanmoediging. Nooit zal de ware zoon om dat loon gaan werken en denken dat hij het in de gewone zin kan verdienen.
Het is nodig hier in het bijzonder te wijzen op de twee soorten werken, waarvan de Schrift spreekt. Wij weten hoe dikwijls Paulus de werken tegenover het geloof stelt. Maar men vergeet gewoonlijk, dat Paulus dan spreekt over een bijzondere soort werken. Hij heeft dan het oog op de werken die in eigen kracht volbracht worden. Hij spreekt dan van de werken "der wet", namelijk de werken van hen, die zich "onder" de wet geplaatst hebben. In plaats van hun toevlucht te nemen tot Gods genade, beweren zij alles te kunnen doen wat God gezegd heeft. Israël jaagde naar gerechtigheid, niet uit geloof, maar als uit werken (Rom. 9:32). Het was eigengerechtigheid en geen om-hulp-roepen tot God. Ten slotte geloofden ze meer in zichzelf dan in God. In God geloven, is inderdaad van zijn eigen werken rusten (d. i. ophouden). Vergelijk Heb. 4:3 met 4:10.
Geloofswerken.
Paulus spreekt ook over een andere soort werken, n.l. de "geloofswerken". Deze worden wel door ons uitgevoerd, maar niet in eigen kracht. Als we zeggen "in eigen kracht", dan drukt dit de zaak nog niet juist genoeg uit. Want ook onze kracht is van God. "Eigen kracht" wil dan zeggen, dat we Gods kracht (en in het algemeen Gods gaven) misbruiken en die volgens eigen wil aanwenden, naar eigen goeddunken, afgescheiden van God.
Israël had in de wet geheel Gods wil voor zich. Deze wet moesten ze uitwerken. Ze beweerden dat te kunnen doen zonder verdere hulp van God, op hun eigen wijze. Gods bedoeling was echter dat ze de wet zouden volgen door middel van Zijn voortdurende bekwaammaking. De moderne "wettische" gaat verder en begint zich zelf eerst een "wet" op te leggen volgens eigen inzicht en wil die dan daarbij ook volbrengen, afgescheiden van God. Sommigen gaan niet zo ver en rekenen nog op Gods hulp. Maar zal God hen in die weg helpen? En verder is de gedachte van "hulp" ook niet de juiste, want dan wil dit nog altijd zeggen dat wij een deel doen uit ons zelf en dat God ons daarbij maar wat helpt. Schriftonderzoek kan er ons toe leiden beter Gods wil te kennen en dan moet men ook inzien dat we geheel onmachtig zijn die wil te volbrengen. Dit komt overeen met geloof en bekering die tot inniger gemeenschap met God voeren. Dan werkt Hij in ons en door ons. Dat zijn geloofswerken.
Voor elke positie heeft God die geloofswerken voorbereid. Als men geleerd heeft vlijtig te "werken", dat is: zich zó in Gods handen heeft gegeven, dat Hij door ons werkt, dan kan Hij ons ook hoger plaatsen. Dat wil niet zeggen, dat we die hogere positie verdienen. Het hoger plaatsen is uit zuiver genade. Maar als onze wandel naar Zijn verlangen is, dan kan Hij ook besluiten ons hoger te plaatsen. Al wat we zelf kunnen doen is onze eigen vooruitgang op de weg der behoudenis belemmeren.
Voor de "geloofswerken" zie men in het bijzonder:
Gal. 5:6 "Want in Christus Jezus heeft noch besnijdenis eenige kracht noch voorhuid, maar het geloof, door de liefde werkende".
1 Thes. 1:3 "Zonder ophouden gedenkende het werk des geloofs".
2 Thes. 1:11 "Waarom wij ook altijd bidden voor u, dat onze God u waardig achte der roeping, en vervulle al het welbehagen Zijner goedheid, en het werk des geloofs met kracht".
Tit. 3:8 "Dit is een getrouw woord, en deze dingen wil ik, dat gij ernstiglijk bevestigt, opdat degenen, die aan God geloven, zorg dragen, om goede werken voor te staan; deze dingen zijn het, die goed en nuttig zijn den mensen"
Paulus spreekt ook over de wandel en het leven des geloofs in:
2 Kor. 5:7 "Want wij wandelen door (door middel van) het geloof"
Gal. 3:11 "Want de rechtvaardige zal uit het geloof leven".
Hij is het dus geheel eens met Jakobus:
Jak. 2:14 "Wat nuttigheid is het, mijne broeders! indien iemand zegt, dat hij het geloof heeft, en hij heeft de werken niet? Kan dat geloof hem zalig maken?"
Jak. 2:17" Alzoo ook het geloof, indien het de werken niet heeft, is bij zichzelven dood".
Jak. 2:18 "Toon mij uw geloof uit uw werken"
Jak. 2:22 "Ziet gij wel, dat het geloof mede gewrocht heeft met zijn werken, en het geloof volmaakt is geweest uit de werken?"
Jak. 2:24 "Ziet gij dan nu, dat een mens uit de werken gerechtvaardigd wordt, en niet alleenlijk uit het geloof?"
Bij het geloof behoren dus geloofswerken. Deze zijn een uitwendig bewijs, dat er een levend geloof is. Hij geeft als voorbeeld hoe Abraham geloofswerken deed en door werken gerechtvaardigd werd.
Een tegenstrijdigheid tussen Paulus en Jakobus kan alleen bestaan voor hen, die geen onderscheid maken tussen werken en werken. Ook hier moet men de dingen beproeven, die verschillen.
Door geloofswerken, een wandel naar Gods wil, moeten wij onze roeping waardig worden (2 Thes. 1:11), onze roeping en verkiezing vast maken (2 Petr. 1:10). God heeft ons tot goede werken voorbereid, opdat wij daarin wandelen zouden (Ef. 2:10). "Goede werken" zijn dus niet allerlei werken, die wij uitkiezen.
Men ziet ook, dat op die werken heel goed een loon kan volgen. Doch dit is dan niet in eigen kracht verdiend, het is een genadeloon. Deze zaak is belangrijk genoeg, om een hele reeks plaatsen op te geven, waar min of meer duidelijk sprake is van zulk een loon:
- Vóór het kruis
Mat. 5:12 Loon groot in de hemelen.
Mat. 6:4, 6, 18 Loon en vergelding.
Mat. 10:41, 4:2 Loon voor ontvangen van profeet enz.
Mat. 10:22; 24:13 Die volstandig blijft zal behouden worden.
Mat 16:27 Een iegelijk vergelden naar zijn doen.
Mat. 19:21 Volmaaktheid door werken.
Mat. 24:46, 47 Zij die "doen", over goederen gezet.
Mat. 25 Koninkrijk beërven op grond van werken.
Luk. 6:35 Loon voor het liefhebben van vijanden enz.
Luk. 14:14 Vergelding in opstanding der rechtv.
Luk. 20:35 De "eeuw» en de opstanding waardig geacht.
Joh. 4:36 Loon voor maaier, ten "eeuwigen" leven.
- Na het kruis
Rom. 2:6, 7 Vergelding naar werken. "Eeuwig" leven.
Rom. 2:10 Heerlijkheid, eer en vrede voor die het goede werken.
Rom. 2:13 Daders der wet gerechtvaardigd.
Rom. 8:13, 17 Naar den Geest leven, lijden: leven, heerlijkheid.
1 Kor. 3:8 Loon naar arbeid.
1 Kor. 3:14 Het werk en de vuurproef.
1 Kor. 9:17 Loon voor gewillig verkondigen v. Evamg.
1 Kor. 9:24, 25 Kroon; die om prijs strijden.
Heb. 10:35; 11:26 Vergelding des loons.
Heb. 11:6 God is een beloner, van die Hem zoeken.
Heb. 10:32-36 Strijd, vergelding des loops, goed in de hemelen, beloftenis wegdragen door het doen van Gods wil.
Jak. 1:12 Kroon des levens, verzoeking, beproeving.
1 Petr. 5:4 Kroon der heerlijkheid voor goed weiden der kudde.
2 Joh. 6, 8 Wandelen naar geboden, vol loon ontvangen.
Op. 2:10 Kroon des levens voor trouw.
Op. 3:11 Kroon voor doorstaan van verzoeking.
Op. 11:18 Loon bij oordeel der doden.
Op,. 20:13 Oordeel naar werken bij opstanding.
Op. 22:12 Loon met Christus, vergelding naar werk.
- Voor de Gemeente der verborgenheid
Fil. 3:14 Het jagen tot de prijs der roeping.
Kol. 3:24 De vergelding der erfenis voor het dienen.
2 Tim. 2:5 Kroon voor wettige strijd.
2 Tim 2:12 Met Hem heersen als wij verdragen.
2 Tim. 2:21 Tot alle goed werk toebereid.
2 Tim. 4:8 De kroon der rechtvaardigheid.
Men ziet hoe overal moet gewerkt worden. Dat was niet alleen onder de wet, maar ook in de latere bedelingen. Maar steeds in Gods kracht. Wij vestigen in het bijzonder de aandacht op Heb. 10:32-36. De "wil Gods" is Zijn "verlangen" en men ziet hier uitdrukkelijk bevestigd, dat het genadeloon volgt op het wandelen naar Gods verlangen.
Wij kunnen hier terloops opmerken, dat dit loon niet ontvangen wordt bij de dood, maar bij de opstanding (Luk. 14:14; Rom. 8:17; 2 Thes. 1:7; Heb. 10:36, 37; 11:39; 1 Petr. 1:9; 5:4; Op. 11:18; 20:13; 22:12).
Wij herinneren er hier nogmaals aan, dat de werken nooit kunnen dienen om een hogere positie te verwerven. De werken moeten integendeel volgen op het plaatsen in een positie. Het niet werken zal echter zeker beletten door God in een hogere positie geplaatst te worden.
De noodzakelijkheid van geloofswerken wordt verder ook aangegeven door teksten als: Mat. 5:16; Joh. 3:21; 14:10; Hand. 9:36; 26:20; Rom. 2:6-10; 1 Kor. 3:13-15; 2 Kor. 9:8; Ef 2:10; Kol. 1:10; 1 Thes. 1:3; 2 Thes. 1:11; 2:17; 1 Tim. 2:10; 5:10, 25; 6:18; 2 Tim. 2:21; 3:17; Tit. 2:7, 14; 3:1, 8, 14; Heb. 6:10; 10:24; 13:21; Jak. 2:14-26; 3:13; 1 Petr. 2:12; 1 Joh. 3:18; Op. 2:5, 26; 20:12, 13; 22:12.
Wij vermelden bijzonder:
Heb. 13:21 "Die volmake u in alle goed werk, opdat gij Zijn wil moogt doen; werkende in u hetgeen voor Hem welbehagelijk is, door Jezus Christus".
2 Petr. 1:5-11 "Voegt bij uw geloof deugd, en bij de deugd kennis, en bij de kennis matigheid, en bij de matigheid lijdzaamheid, en bij de lijdzaamheid godzaligheid, en bij de godzaligheid broederlijke liefde, en bij de broederlijke liefde liefde jegens allen. Want zo deze dingen bij u zijn, en in u overvloedig zijn, zullen zij u niet ledig noch onvruchtbaar laten in de kennis van onzen Heere Jezus Christus; want bij welken deze dingen niet zijn, die is blind, van verre niet ziende, hebbende vergeten de reiniging zijner vorige zonden. Daarom, broeders benaarstigt u te meer om uw roeping en verkiezing vast te maken, want dat doende zult gij nimmermeer struikelen, want alzo zal u rijkelijk toegevoegd worden de ingang in het eeuwig koninkrijk van onzen Heere en Zaligmaker Jezus Christus."
In verband met het aionische leven leze men:
Mat. 19:16-29 "Doch wilt gij het leven ingaan, onderhoud de geboden". Zie ook Rom. 10:5, Lev. 18:5 en Hab. 2:4.
Rom. 6:22, 23 "Die met volharding in goeddoen, heerlijkheid, en eer en onverderfelijkheid zoeken, het eeuwige leven"
2 Thes. 1:5 "Opdat gij waardig geacht wordt het Koninkrijk Gods, voor hetwelk gij ook lijdt".
1 Tim. 6:12 "Grijp naar het eeuwige leven"
1 Tim. 6:19 "Opdat zij het eeuwige leven verkrijgen mogen".
En toch is het aionische leven een genadegift (Rom. 6:23). Men denke er bij dit alles aan, dat onze geloofswerken nooit in het minste iets kunnen vergelden van wat God voor ons deed. Wij zijn ook niet behouden om te dienen. God heeft onze werken niet nodig, maar verwacht dat wij ze uit liefde zullen doen, zoals Hij alles voor ons uit liefde doet.
We vatten nu samen hoe we een en ander bezien. God vraagt, dat we steeds werken naar de mogelijkheid, die Hij ons daartoe door genade aanbiedt. Hij vraagt nooit, dat we iets uit eigen kracht, volgens eigen wil zouden doen. Wij kunnen niets voor God doen, in de zin dat we Hem een dienst zouden bewijzen, alsof Hij ons nodig zou hebben. Op alle werk, in Zijn kracht en naar Zijn wil volbracht, volgt een loon. Zo kan Hij ons ook in hogere positie stellen. Nooit echter verdienen we het loon of de positie in de zin, dat we uit eigen kracht tot iets recht zouden kunnen hebben. Ook het oordeel is naar de werken. Deze brengen aan het licht wat in de mens is.
Als de Heere zei: "Wilt gij in het leven ingaan, bewaar de geboden", dan was het gemeend. Men vatte dit niet op alsof de Heere iemand uitnodigt die geboden in eigen kracht te bewaren, alsof men tot het leven zou kunnen komen door een "wettisch" werk. Meent iemand dat, dan zal de praktijk hem anders leren. Men moet inzien, dat men Gods wil niet kan doen uit zich zelf en dat men zich tot Hem moet wenden om uit genade de mogelijkheid te ontvangen die wel te doen. Hier zien we de noodzakelijkheid van bedeling en geloof. Wat God verlangt moet uitgevoerd worden. Zonder die werken komt men niet tot het ware leven. Doch het moeten geloofswerken zijn, geen "wettische" d.z. eigenmachtige werken. Geloof zonder werken is geen levend geloof, geen geloof, dat ver genoeg reikt om ons met Christus in gemeenschap te brengen. Geloof vervangt de geloofswerken niet, maar maakt ze juist mogelijk.
We kunnen niet aannemen, dat in sommige bedelingen God wel "wettische" werken zou gevraagd hebben en in andere niet. Steeds is de hoofdvereiste: Gods wil doen naar de mogelijkheid die Hij daartoe aanbiedt. Maar volgens de bedeling kan de weg der behoudenis duidelijker geopenbaard en als het ware meer toegankelijk zijn. De verhouding van God ten opzichte van Israël en de volken kan ook verschillen. De wet, als een geheel beschouwd, was alleen aan Israël gegeven. Zij moeten die wet volbrengen in Gods kracht en zolang als ze als uitverkoren volk op aarde hun bijzondere opdracht te vervullen hebben. Ook gedurende de tijd der Handelingen en in de toekomst, tot op de Nieuwe Hemel en Aarde. Na Handelingen 28 is Israël voor een tijd ter zij gezet en is van zelf de wet "te niet". De volken hadden nooit de wet als een geheel te volgen, wel sommige dingen, die ten dele ook in de wet voorkomen. Zij moeten geen loon verwachten voor een werk, dat hen niet opgedragen is.
Geen verdienste in ons geloof.
Het geloof in Christus is een genade gave. Zelfs als dit geloof ons gegeven wordt omdat wij ons tot God bekeerd hebben, dan is het nog een genadegave. God is tot niets verplicht en uit eigen kracht kunnen wij niets "verdienen". De basis, in het bijzonder voor de rechtvaardiging, is dan ook niet ons geloof, maar dat van Christus. De "werken der wet" worden dan ook tegenover het "geloof van Christus" geplaatst in Gal. 2:16. Het Grieks heeft hier "van" Christus, niet "in" Christus. Dezelfde uitdrukking vinden wij in:
Rom. 3:22 "De rechtvaardigheid Gods door het geloof van Christus, tot allen, en over allen, die geloven."
Rom. 3:26 "En rechtvaardigende dengene, die uit het geloof van Christus is".
Gal. 3:22 "Opdat de belofte uit het geloof van Jezus Christus aan de gelovigen zou gegeven worden".
Ef. 3:12 "In welken wij hebben de vrijmoedigheid, en den toegang met vertrouwen, door het geloof aan (van) Hem"
Fil. 3:9 "Niet hebbende mijn rechtvaardigheid, die uit de wet is, maar die door het geloof van Christus is, namelijk de rechtvaardigheid, die uit God is door het geloof".
In Op. 2:13 heeft men het "geloof des Zoons" en in Op. 14:12 "Jezus' geloof".
In het geloof van Christus hebben wij dus een vaste basis voor de gerechtigheid, het ontvangen der beloften Gods en toegang met vertrouwen. Zo kunnen wij Christus "gewinnen" en "in Hem bevonden worden". Door ons geloof en onze gemeenschap met Christus delen we in Zijn geloof.
Volmaaktheid.
In verband met genadeloon en werken, past het ook een woord te zeggen over "volmaaktheid". Een konkordantisch onderzoek laat zien, hoe nauw de volmaaktheid verbonden is met werken, lijden, kruisdragen en de opstanding. Het betreft elke gelovige in welke sfeer hij zich ook bevindt. In elke sfeer is er naar de positie volmaaktheid. Voor zover men in zijn sfeer naar Gods wil handelt is men ook in de wandel min of meer volmaakt.
Wij vermelden hier: Mat. 5:48; 19:21; Heb. 6:1; 7:25; 9:9; 13:21; Fil. 3:12 (tegenover vijanden van kruis, vs. 18, dat is het lijden); Jak. 2:22. Het bijzonder verband met het lijden, ziet men uit: Heb. 2:10; 5:8, 9; 11:39, 40.
Aan "volmaking" is verbonden: een schat in de hemel (Mat. 19:21), aionische behoudenis (Heb. 5:9), betere, met de behoudenis verbondene dingen (Heb. 6:9), een hemels vader land (Heb. 14-16), een betere opstanding (Heb. 11:35), een gemeenschappelijke behoudenis (Jud. 3).
Hoofdstuk 23 | Inhoudsopgave | Hoofdstuk 25
Home | Over LW | Site Map | LW Publicaties | Zoeken
Ontwikkeld door © Levend Water Alle rechten voorbehouden
|