Vrijgegeven gedeelte van de brochure ............. Wij zien dus dat van velerlei kant de verwachting leeft, dat er spoedig iets gaat gebeuren, waardoor allerlei doemprediking opduikt en dwaallichten kans krijgen de mensen te verleiden. 1.3 De sombere evangelische toekomstverwachting In L.W.
nr. 11, 'De zeventig weken van Daniël', hebben wij deze algemene toekomstverwachting
onder christenen al schematisch weergegeven. Deze toekomstverwachting ziet er voor de gelovigen zelf op zich wel positief uit. Men wordt namelijk van deze aarde weggenomen, voordat de nacht over deze aarde daalt. Men hoeft dus de grote verdrukking, het optreden van de zoon des verderfs, de oordelen van het bijbelboek 'Openbaring', enz, niet mee te maken. Dit toekomstscenario klinkt op dit punt positief en heeft ongetwijfeld veel van zijn populariteit daaraan te danken, maar in zijn geheel genomen, is dit toekomstbeeld uiterst negatief! Door een enorm inzoomen op de toestand van het volk Israël in de eindtijd in Palestina en het daarna uitvergroten van deze situatie over de gehele wereld, is dit toekomstscenario uitgenomen somber. In de toekomstige brochures, die de bediening van Elia en het geestelijk herstel van Israël zullen beschrijven, zullen wij dieper op dit aspect ingaan. Maar het is misschien nu al goed om de aandacht erop te vestigen, dat doorgaans datgene wat op kleine schaal in het Midden-Oosten in de eindtijd zal plaatsvinden en dat wij ook zo beschreven vinden in de Schrift, op veel te grote schaal wordt geïnterpreteerd. Men past de lokale situatie wereldwijd toe, waardoor een geheel vertekend beeld ontstaat van die dagen. Om maar een voorbeeld te geven, men neemt zomaar aan, dat iedereen op aarde gedwongen zal worden het merkteken van het beest te dragen, anders kan men niet kopen of verkopen. Men betrekt dit op heel de wereld. Het is echter maar de vraag of dit, schriftuurlijk gezien, correct is. De Schrift beschrijft namelijk de situatie van Israël in die dagen binnen de grenzen van de toenmalige wereld. De Schrift beschrijft niet de situatie in die dagen van bijvoorbeeld Noord- en Zuid-Amerika of Australië. In toekomstige brochures komen wij hier nader op terug, als wij stilstaan bij de bediening van Elia. Maar door deze overdimensionering op velerlei gebied ontstaat er een sterk overtrokken somber beeld bij christenen, als het gaat om hun toekomstverwachting en het inschatten van de wereldsituatie van de eindtijd. Voor de wereld heeft men daarom doorgaans weinig hoop. Om het maar onomwonden te zeggen: volgens veel christenen gaat deze wereld in die tijd naar zijn ondergang. Men heeft een voorstelling voor ogen, waarin de gehele mensheid massaal voor de zoon des verderfs zal kiezen en dat die mensheid met de zoon des verderfs zal worden geoordeeld bij de wederkomst van Christus. Haast geen vlees zal behouden worden. Alleen een kleine minderheid, 'een gelovig overblijfsel', zal het 1000-jarige vrederijk kunnen binnengaan. Zo'n toekomstscenario is uiterst somber. Dit betekent in feite dat niet de Zoon des mensen, 'Christus Jezus', als de grote overwinnaar uit de strijd komt, maar eigenlijk de zoon des verderfs. Want hij zal altijd op het feit kunnen wijzen, dat hij uiteindelijk wel overwonnen is door Christus, maar dat toch maar de gehele mensheid voor hem koos i.p.v. voor Christus. Ja, dat iedereen hem volgde en hem als koning wilde, en niet Christus. Maar zal dit echt zo het geval zijn? Zal de massa Christus afwijzen, als Israël zijn zendingstaak voor de volkeren op zich neemt? Kiest er alleen maar een kleine minderheid voor Christus? Zal Israël, nadat God Zich over hen ontfermd heeft, zo enorm falen in de uitoefening van het zendingsbevel?
Zullen ze falen in het maken van de volken tot discipelen van Christus,
voordat de tegenwoordige aioon eindigt met de wederkomst van Christus?
Zullen ze haast niemand kunnen dopen in de naam des Vaders en des Zoons
en des Heiligen Geestes? Zullen ze maar zo weinig mensen hoeven te leren
te onderhouden, al wat Christus bevolen heeft? De schrijver is van mening,
dat het een ernstige misvatting is, als men zo negatief denkt over de
uitkomst van Gods verlossingsplan voor deze wereld in de voleinding van
deze tegenwoordige aioon. Ja, zult u zeggen, maar er is toch sprake in
Gods Woord, dat er een afval van het geloof zal zijn in die dagen! En
daar vind je toch in onze dagen al de voortekenen van! Ja, in de bijbel is er sprake van afval van het geloof. Afval van het geloof in de laatste dagen van de bediening van Paulus, 'de bedeling der verborgenheid', (2 Tim. 3 en 4), en wederom een afval van het geloof in de laatste dagen van de bediening van Elia, 'de bedeling van Israëls herstel', (2 Petr. 3:3-4). Maar beseffen wij wel, dat als wij spreken over afval, dat dan wel de situatie zo moet zijn, dat men dan wel ergens vanaf moet kunnen vallen! M.a.w. als er in de Schrift sprake is van afval, dan betekent dit, dat men afvalt van een zeker geloofsniveau; dan wil dit zeggen, dat men een bijbelse hoop verlaat en daar niet meer in gelooft. Aan het einde van de bedeling van de verborgenheid verlaten velen de gezonde woorden van de apostel Paulus en keert men zich tot de ongoddelijke oudwijfse fabels, (2 Tim. 4:3-4). Aan het einde van de bedeling van Israëls geestelijk herstel verlaten sommigen de prediking van Elia, omdat de komst van Christus voor hen te lang uitblijft, (2 Petr. 3:3-4). Zij geloven er niet meer in, met het gevolg dat zij gemakkelijk verleid kunnen worden door de zoon des verderfs, als hij optreedt als de Christus. Nogmaals in de twee volgende brochures komen wij uitgebreid op deze aspecten terug, maar het blijft een feit, dat veel evangelische christenen vanuit de evangelieprediking een uiterst somber toekomstbeeld hebben meegekregen door een sterke overbelichting van een aantal eschatologische joodse facetten. Het gevaar bestaat, dat juist deze evangelische christenen, die een
bijzonder somber toekomstbeeld hebben opgebouwd, een gemakkelijke prooi
worden voor allerlei doempredikers en onheilsprofeten, die hierop inhaken.
Doordat men al een sterke verwachting heeft t.a.v. een zogenaamde spoedige
opname van de gemeente van deze aarde, die nog versterkt wordt tegen de
achtergrond van de millennium-overgang in het jaar 2000, kan men het gevaar
lopen deze onheilsprofeten te geloven en deze te gaan volgen. Zo kan men
van de weg des geloofs worden afgeleid en zelfs het spoor des geloofs
geheel bijster worden. Men ziet dan de dingen niet meer in zijn juiste
proportie. Het gevaar is groot, dat men buiten de maatschappij komt te
staan en niet meer in die maatschappij kan functioneren. Overal begint
men dan de tekenen der tijden in te zien. Buiten de groep is dan het kwaad,
de duisternis, de antichrist, enz. Relaties met familie en vrienden worden
verbroken. Sektevorming ontstaat en men komt terecht in een diep geestelijk
tranendal, waar men alleen nog maar zwaar geestelijk gehavend na verloop
van tijd uitkomt. De schrijver wenst dit niemand toe, maar hij is ervan
overtuigd, dat er rondom het jaar 2000 en de jaren erna allerlei doemprediking
de kop op zal steken in de trant van: dat de wereld zal vergaan; dat Christus
zal komen om de wereld te oordelen; dat de antichrist zich zal openbaren;
dat men zich moet voorbereiden op een opname, die dan en dan zal plaatsvinden,
enz. Ongetwijfeld zullen sommigen hierdoor verleid worden. Herhaaldelijk
zien wij de laatste jaren allerlei berekeningen (ook in Nederland), die
ons voorrekenen, dat omstreeks 2000 of enige jaren daarna Christus zal
wederkomen en dat er een opname voor de deur staat, enz. 1.4 Wanneer komt Christus weder?
In 61 na Chr. werd over Israël het vonnis van Jes 6 uitgesproken, (Hand. 28:25-27) en werd Israël Lo-Ammi. In 70 na Chr. zien wij dat dit vonnis wordt uitgevoerd bij de verwoesting van Jeruzalem en de verstrooiing van het volk. Als wij de twee dagen van Hosea mogen opvatten als twee dagen van 1000 jaar, zoals in het algemeen de uitleg is van Hosea 6:1-2, dan volgt daaruit, dat gerekend vanaf de terzijde zetting van Israël in 61 na Chr. bij het uitspreken van het oordeel over het volk van Jes. 6, Israël niet eerder dan pas in 2061 na Chr. zal herleven voor Gods aangezicht. Vanaf deze datum zou God wel eens de draad met het volk Israël weer kunnen oppakken door de bediening van Elia. Dat wij met een tussengeschoven periode van 2000 jaar mogen rekenen, volgt ook uit Hand 28 zelf. Daar lezen wij nadat Israël Lo-Ammi is geworden, de apostel Paulus in zijn eigen gehuurde woning, allen ontving die tot hem kwamen en zonder enige belemmering en met alle vrijmoedigheid onderricht gaf aangaande de Here Jezus Christus. Hoe lang deed Paulus dit? De volle termijn van twee jaar.
Ook hier geldt weer, dat als wij die volle termijn van twee jaar profetisch mogen opvatten als 2000 jaar, dit ons dan brengt in het jaar 2061 na Chr. Op deze datum zou dan de volle termijn van de bediening van Paulus ten einde zijn. Ook hier zien wij dat vanaf deze datum de bediening van de Verborgenheid wel eens zou kunnen gaan wegebben. Als wij uitgaan van Hand 28:28 als de grenspaal der bedelingen, en wij rekenen met 2000 jaar, dan zien wij dat de eindtijd wel eens veel verder weg kan liggen in de tijd, dan doorgaans iedereen aanneemt. Het is de verwachting van de schrijver dat het jaar 2000 en ook de jaren daarna zullen passeren zonder dat er ook maar iets gebeurt. Het jaar 2061 zou kunnen wijzen op het moment, waarop de bedeling van de verborgenheid eindigt en daarna aan kracht verliest, terwijl gelijktijdig op dit punt de geestelijke herstelperiode van Israël begint en in kracht toeneemt, waarna de periode van 21 jaar volgen van Israëls wereldzending.
De periode van Israëls bekering en geestelijk herstel is een aanloopperiode op de 3 weken (21 jaar), waarin Israël het evangelie van het komende koninkrijk in de gehele wereld zal prediken tot een getuigenis voor alle volken. Hoe lang deze aanloopperiode zal duren, is niet bekend.
Zo zal Elia's bediening het vruchtbare resultaat hebben, dat hij de Israëlieten tot elkaar en tot God brengt. Deze periode van Israëls ontferming gaat dus vooraf aan de drie laatste weken van Daniël 9, die nog voor Israël op Gods programma staan. Echter hoe lang die periode van berouw en bekering zal duren, is moeilijk te zeggen, maar hij zal vermoedelijk tussen de 33 en 49 jaar liggen. Hierna zal Israël als Gods priestervolk 3 weken (21 jaar lang) de wereld ingaan om aan de ganse schepping het evangelie van het nabije koninkrijk te verkondigen. Het zal in die dagen zijn:
Nu kunnen wij natuurlijk gaan rekenen en hele schema's gaan opstellen om het jaartal van Christus wederkomst uit te rekenen. Maar de schrijver gelooft niet dat het verstandig is, dit te doen. Jaartallen gaan altijd een eigen leven leiden met alle gevaren vandien. Trouwens de duur van de periode van Israëls geestelijk herstel is niet exact te bepalen, zo zagen wij. Ook het jaartal 2061 na Chr. is alleen een vingerwijzing. Wij weten niet of wij exact met 2000 jaar mogen rekenen. Sommigen zullen direct zeggen: 'Oh, dan moet je rekenen met zogenaamde profetische jaren van 360 dagen!'. Hoe het ook zij, de schrijver is van mening dat hier geen tijdschema's zijn te maken, (Hand. 1:6-7). Maar de schrijver hoopt wel, dat het voor de lezer duidelijk is, dat de wederkomst en de eindtijd die daaraan voorafgaat, vermoedelijk veel verder weg liggen in de tijd, dan men doorgaans veronderstelt. Veel populaire evangelische boeken over het profetisch woord positioneren Christus' wederkomst allemaal veel eerder en zien over het algemeen een opname als hoop van de gemeente van het Lichaam van Christus. Zij plaatsen deze opname rond het jaar 2000 of enige jaren daarna. Alleen van dit toekomstscenario klopt in feite geen draad. Dit is wel hard gesproken, maar het is wel waar. Er staat helemaal geen opname van de gemeente voor de deur. Een opname is zelfs in het geheel niet de hoop van de gemeente van het Lichaam van Christus. De opname betreft de hoop van een andere geloofsgroep, namelijk de gemeente van eerstgeborenen. De Schrift laat zien, dat die opname plaatsvindt op hetzelfde moment als Christus wederkomt. Het is een tegemoet gaan van Christus bij Zijn komst. In L.W. nr. 7, 'Verwachten wij een opname?' hebben wij allerlei argumenten aangedragen, om te laten zien, dat de hoop op een opname niet de hoop is van de gemeente van het Ene Lichaam. Onze hoop betreft een zaliger hoop, zoals wij behandeld hebben in L.W. nr. 8 'Onze Hoop (2), nr. 9 'Onze Hoop (3) en nr. 10 'Onze Hoop (4), namelijk:
De tekenen der tijden uit Matth. 24, Marc. 13 en Luc. 21 te willen toepassen in deze tijd, is de Schrift uit zijn verband rukken. Meestal neemt men dan één of meer tekenen afzonderlijk eruit, zonder de tekenen, die duiden op Christus' komst en de voleinding van de tegenwoordige aioon (Matth. 24:3), in zijn geheel te beschouwen. Men predikt dan wel populair in woord en geschrift, dat de tekenen der tijden in vervulling gaan met verwijzing naar allerlei natuurrampen en gebeurtenissen in de wereld, maar dit heeft weinig met schriftverklaring te maken. Toch vindt zo'n prediking over de toekomst altijd een gewillig gehoor en brede ingang bij het publiek, omdat het helemaal aansluit bij het sombere toekomstbeeld, wat men voor ogen heeft. Daarbij komt nog, dat men graag die duistere eindtijd niet wil meemaken en men voor die tijd bij Christus wil zijn. Zo wordt al gauw de wens de vader van de gedachte. Verder zagen wij in L.W. nr. 11, 'De zeventig weken van Daniël', dat de veronderstelling, dat er nog maar één week op Gods programma zou staan, geen correcte uitleg is van de 70 weken van Dan. 9 en volledig voorbijgaat aan het feit, dat Israël pas in Hand. 28 Lo-Ammi werd en dat pas daar Gods klok voor Israël ophield met tikken. Dat er nog maar één week voor Israël op Gods programma zou staan, is trouwens toch niet vol te houden, omdat ieder kenner van het profetisch woord weet, dat het onmogelijk is om alle gebeurtenissen en feiten in 7 jaar te proppen. Die tijdsperiode van zogenaamd nog maar één week is veel te kort. Geen één, maar drie weken (21 jaar) staan nog op Gods programma voor Israël als Ammi (Gods Volk). Bovendien gaat aan deze 3 weken nog een periode vooraf van geestelijk herstel, dat wordt bewerkstelligd door het optreden van de profeet Elia. Israël komt niet zomaar van de ene op de volgende dag tot berouw en bekering, zoals men veronderstelt. De toekomst ziet er dus volgens de mening van de schrijver geheel anders uit, dan men doorgaans aanneemt.
|