Koninkrijk en Kerk

S. van Mierlo


IV. De Toestanden in de Toekomende Aioon




Adam en zijn nakomelingen hadden de aarde moeten onderwerpen, Gods koninkrijk op aarde doen komen. Door zijn zonde werd, integendeel, de aardbodem vervloekt, ligt de gehele wereld in de Boze, 1 Joh. 5:19, is de schepping aan de ijdelheid onderworpen, onder de slavernij der verderfenis, Rom. 8:20, 21.

De tweede Adam en Abraham's aardse zaad, namelijk het bekeerde volk Israël, zal bij zijn wederkomst alle dingen wederoprichten, Hand. 3:21. Daartoe wordt leven, kennis en macht gegeven aan hen die het koninkrijk der hemelen zullen "beërven". De Satan zal dan gebonden zijn, Op. 20:2, en de schepping vrijgemaakt tot de vrijheid der heerlijkheid der kinderen Gods, Rom. 8:21.

Het is niet gemakkelijk voor ons om ons een juiste gedachte te vormen over de toestanden op aarde gedurende die aioon. Toch beschikken we over talrijke inlichtingen van de profeten, die door Gods inwerking in staat gesteld werden iets te kennen aangaande die toestanden. Laat ons een en ander hierover nagaan.

Vooreerst is er een algemene toestand van vrede. Reeds in Lev. 26:6 werd door de Here aan Israël de belofte gedaan van vrede in hun land, indien ze in zijn inzettingen zouden wandelen en zijn geboden houden en doen. Noch de vijandige volken, noch de dieren zullen ze niet behoeven te vrezen, Lev. 26:6; Jes. 11:6-8; 65:25; Ezech. 34:28; Hos. 2:17, (1) zodanig, dat ze zelfs zeker zullen wonen in de onbebouwde streken (,woestijn") en slapen in de wouden. De Here zal het verbond des vredes met hen maken, Ezech. 34:25, 27, 28; Hos. 2:17, dat reeds aan Pinehas beloofd was, Num. 25:12; Mal. 2:5. Daar de Vredevorst dan heerst. kan het niet anders of er is algemene vrede, Jes. 9:5, 6.

De bevolking zal zeer toenemen. Ezech. 36:10, 11, zodat niet alleen de steden zullen bewoond zijn, doch ook de eenzame plaatsen zullen bebouwd worden, Ezech. 36:33, 34. Vele Schriftplaatsen spreken over landbouw en veeteelt, Jer. 31:12; Jes. 30:23; Zach. 3:10. Het land wordt bebouwd door middel van ossen en ezelsveulens, Jes. 30:24. De onbebouwde streken ("woestijn") zullen tot een vruchtbaar veld worden, de wildernis zal bloeien als een roos, Jes. 32:15; 35:1, 2, want er is water, Jes. 35:6; 43:19, 20. De belofte van regens te geven op hun tijden, Lev. 26:4, wordt vervuld. Jes. 30:23; Ezech. 34:26; Joël 2:23. Ook de dauw, die zulk een belangrijke rol speelt in landen met een droog klimaat, zullen ze ontvangen, Zach. 8:12. Daarentegen zullen ze geen last hebben van wege het onkruid, Jes. 55:13.

Daar de planten regelmatig zullen bevochtigd worden en er weinig last zal zijn van onkruid en ongedierte, zal de landbouw geen zware taak zijn, en zullen ze dus niet meer met smarten en in het zweet van hun aanschijn "brood eten", zoals na de val. De uitdrukking "doornen en distels" , Gen. 3:18 moet men opvatten voor allerlei onnuttig of schadelijk gewas. Men weet. dat doornen kunnen ontstaan door gebrek aan water en verwildering, en dat, omgekeerd. door meer gunstige omstandigheden. er bladeren of takken kunnen komen in plaats van doornen.

Als gevolg van die gunstige omstandigheden voor landbouw en veeteelt, zal er overvloed van voedsel zijn, Lev. 26:4, 5; Jes. 30:23; Ezech. 34:27; Joël 2:24-26; 3:18; Amos 9:13; Zach. 8:12. En, mede door de goede kwaliteit van dat voedsel. zullen mensen en dieren een goede gezondheid hebben. zodat zelfs de niet-wedergeborenen een lang leven kunnen hebben, Jes. 65:20; Ps. 92:13-15.

Uit nog menige andere Schriftplaats blijkt dat het leven een eenvoudig en landelijk karakter zal hebben en er dus geen sprake zal zijn van een belangrijke industriële ontwikkeling. Van Jeruzalem lezen we dat ze “dorpsgewijze” zal bewoond worden. wegens de veelheid der mensen en der beesten, die in het midden ervan wezen zal, Zach. 2:4.

Als men dit alles leest, kan men natuurlijk de neiging hebben die dingen niet letterlijk op te vatten, doch als beeldspraak voor geestelijke zegeningen. Zij die menen dat Israël slechts een zinnebeeldig volk was. en de Kerk de realiteit is, en die dus reeds in onze bedeling een voorbereiding zien van het koninkrijk, zijn wel verplicht al die uitspraken te "vergeestelijken". Maar zelfs de Schriftonderzoekers, die geloven in Israëls nationaal en godsdienstig herstel, die overtuigd zijn dat al de beloften moeten vervuld worden, die aan dat volk werden gedaan in verband met het koninkrijk der hemelen, kunnen geneigd zijn in de toekomende aioon een verdere ontwikkeling en vervolmaking te verwachten van onze tegenwoordige beschaving en cultuur. Dan trachten ze wel min of meer de letterlijke zin der profetie te behouden, doch kunnen dat niet consequent doorvoeren.

Maar als men er ernstig rekening mee houdt, dat de tegenwoordige bedeling -- vanaf einde Handelingen tot Israëls godsdienstig herstel -- een volledige onderbreking vormt in het "normale" Voornemen Gods, dan kan men inzien dat onze tegenwoordige beschaving en cultuur in Gods ogen niet het grote belang hebben, dat wij er aan hechten. En daarbij vergete men dan niet, dat slechts een klein deel van het mensdom van die beschaving en cultuur "geniet", en dat grote massa's in Azië, Amerika en Afrika nog leven zoals 2000 jaren (of méér) geleden.

Het is toch door de Abrahamietische beloften en door middel van de natie Israël, dat de Here het mensdom wil zegenen, behouden en verheerlijken. De gehele tijd waar Israël niet Gods volk is, waar God als het ware "zwijgt" (2) en het gevallen mensdom zijn gang laat gaan -- dus de tijd waarin we nu leven -- is geheel abnormaal en kan alleen tot strijd, oorlog en eindoordeel voeren.

Wat zal er, overigens, van de tegenwoordige beschaafde wereld overblijven aan het einde van de tegenwoordige aioon? Men denke toch aan de ernstige waarschuwingen, die we bij de profeten van Oud en Nieuw Testament vinden. Jer. 30:11 zegt dat de Here een "voleinding zal maken" (of: "voor goed zal afrekenen") met al de volken, waarheen Israël verstrooid was. En men kent de woorden van Mat. 24:7, 22, 29: "Het ene volk zal tegen het andere volk opstaan", "er zullen zijn hongersnoden en pestilentiën en aardbevingen", "zo die dagen niet verkort werden, geen vlees zou behouden worden". Het boek Openbaring spreekt over allerlei rampen, waarbij een groot deel van het mensdom omkomt, en over een aardbeving "hoedanig niet is geschied van dat de mensen op de aarde geweest zijn, een zodanige aardbeving en zo groot", Op. 16:18. Niet alleen Babylon wordt in één ure verwoest, doch ook de steden der volken, Op. 16:19; 18:19, 21. Hoeveel "overgeblevenen van alle volken, .die tegen Jeruzalem zullen gekomen zijn", Zach. 14 :. 16, zullen er dan nog overblijven?

Daarbij weten wij al te goed, dat, behalve de verwoesting veroorzaakt door die grote aardbeving, de mensen middelen bezitten om de grootste steden in een ogenblik te doen verdwijnen. De Schrift spreekt wel in de eerste plaats over de volken die leven in de omstreken, van het land Israël, doch we hebben reeds Jer. 30:11 vermeld, waar sprake is van al de volken, waarheen Israël verstrooid was. En in de tegenwoordige wereldtoestand kan men geen klein deeltje der wereld van het overige afscheiden. Doch wat men wel kan zeggen, is dat die grote verwoestingen vooral de beschaafde landen zullen treffen.

De ontwikkelingsgraad van een klein deel van het mensdom, gedurende de tegenwoordige tussenperiode, geeft dus geenszins aan wat we gedurende het koninkrijk op aarde mogen verwachten. En er bestaat geen goede reden om de profetische mededelingen niet zo letterlijk mogelijk te aanvaarden.

Maar, als het leven in de toekomende aioon dan zeer eenvoudig en landelijk zal zijn, wil dit zeggen dat men zal terugkomen tot de toestanden van 2000 jaren geleden? Om op deze vraag een antwoord te kunnen geven, moeten we wederom steunen op hetgeen de Schrift er over leert.

Voor wat de bevolking der aarde betreft moet men onderscheid maken tussen Israël, het uitverkoren geslacht, het koninklijke priesterdom, de heilige natie, het volk des eigendoms, 1 Petr. 2:9 en de andere volken. Zoals reeds opgemerkt, zullen dat, na de catastrofen van het einde onzer aioon, zeer waarschijnlijk meestal de thans nog onbeschaafde volken zijn, bestaande uit mensen die niet "van boven" geboren zijn.

In die aioon is Christus de Koning (melek) over Israël en over de ganse aarde, Ps. 24; 47:2-7; Jes. 9:6; Jer. 23:5; Zach. 14:9; Mat. 19:28; 25: 31; Luk. 1:31-33; Hand. 2:29-31; 15:14-17. De opgestane David zal vorst (nâsj) zijn en koning (melek) over Israël, 2 Sam. 7:16; Jer. 30:9; Ezech. 34:23. 24; 37:24, 25; Hos. 3:5. Daarbij is er ook een vorst (nâsj) in de ons meer gebruikelijke betekenis van dit woord, die offers zal offeren, Ezech. 45:17,22; 46:4, 12, en zonen zal hebben, Ezech. 46:16.

De twaalf apostelen der besnijdenis zullen, na hun opstanding, op twaalf tronen zitten, oordelende de twaalf stammen Israëls, Mat. 19:28. Abraham, gerechtvaardigd zijnde, zal met een geestelijk lichaam opstaan als "erfgenaam" der wereld, Rom. 4:13. Vermoedelijk zullen andere gerechtvaardigden ook een opdracht hebben.

De engelen schijnen een belangrijke rol te moeten vervullen. We kunnen dit afleiden uit hetgeen gedurende de periode der Handelingen - die een voorproeve was van het koninkrijk - gebeurde:

  • een engel opende de deur der gevangenis waarin de apostelen opgesloten waren, 5:19;
  • een engel zond Filippus tot de Ethiopische kamerling en nam daarna Filippus op en voerde hem naar Azote, 8:26, 29, 39;
  • een engel bracht Petrus bij Cornelius, 10:3, 19, 22; 11:12, 13;
  • een engel verloste Petrus uit de gevangenis, 12:7-10;
  • een engel sloeg Herodes, die God de ere niet gaf, 12:23;
  • een engel kondigde Paulus aan, dat hij voor de keizer moest verschijnen, 27:23, 24.

De engelen Gods zijn inderdaad allen gedienstige geesten, die tot dienst uitgezonden worden, om dergenen wil, die de zaligheid beërven zullen, Heb. 1:14.

Voor wat Israël betreft, deze natie zal heersen over de volken, Jes. 14:1, 2; 49:23; 55:3-5; 60:10-12 enz., doch het zal niet zijn uit heerszucht, doch tot zegen, Ps. 96: 3; Jes. 2: 2. 3; Jer. 3: 17; Zach. 2: 11; 8: 13-23; 14:16-17. Dan zal vervuld worden, hetgeen de Here aan de elf discipelen opdroeg: "Gaat dan henen, onderwijst al de volken, dezelve dopende tot de naam des Vaders, en des Zoons en des Heiligen Geestes", Mat. 28:19. (3) Dan zullen zij inderdaad de kracht hebben om die opdracht uit te voeren, want dan is niet alleen alle macht gegeven in hemel en op aarde aan hun overste Leidsman, doch Hij heeft die macht ook aanvaard, Op. 6:16; 11:15. 17; 12:10; 16:1, 6. En Hij zal dan ook werkelijk met hen zijn tot de voleinding der aioon.

Het land van Israël, het gehele land Kanaän, Gen. 17:8, strekt zich dan uit van de "rivier (nahar) van Egypte" -- d.i. de Nijl -- tot aan de Eufraat, Gen. 15:18. Ten Noorden begint het ongeveer waar Damaskus ligt, en gaat tot Kades in het Zuiden. Dat land wordt in horizontale stroken onder de 12 stammen verdeeld, Ezech. 48. Tussen de delen van Juda en Benjamin, bevindt zich een strook van ongeveer 82 km breedte voor de vorst (nâsj), Ezech. 48:21, en in deze strook bevindt zich het "hefoffer", ongeveer 80 km lang en breed. Een deel van ongeveer 33 x 82 km is voor de Levieten, vs 13, een dergelijk deel voor de priesters, vs 10, en een deel van ongeveer 16 x 16 km is voor "de stad" en de voorsteden, vs 15. De naam van die stad zal zijn: "De Here is aldaar", vs 35. In het deel der priesters bevindt zich het heiligdom van ongeveer 1.6 x 1.6 km oppervlakte, vs 10, met buitenste en binnenste voorhof, en het tempel gebouw van ongeveer 330 x 660 m. oppervlakte, 41:12-15; 42:1, 10, 13. Uit de ligging van de Tempel ziet men dat Lev. 26:11 letterlijk zal vervuld worden: "Ik zal mijn tabernakel in het midden van u zetten". (4)

De tempeldienst met zijn bloedige offers (5) wordt in alle details beschreven in hoofdstukken 40 tot 48 van Ezechiël. Geen onbesnedene van hart en onbesnedene van vlees, mag in de Tempel komen, Ezech. 44:7, 9. Er zijn spijsoffers, zondoffers, schuldoffers, brandoffers, vredeoffers, enz. De Sabbat wordt gehouden, het Pascha (6) met het feest der on gezuurde broden; het loofhuttenfeest en twee nieuwe feesten op de eerste en zevende dag der eerste maand, Ezech. 40:18-20. Ook de andere profeten spreken over de offers.

Het feit, dat Ezechiël 9 lange hoofdstukken wijdt aan de beschrijving -- tot in de kleinste details -- van Tempel, tempeldienst enz. is een belangrijk teken, dat men dit alles niet slechts op zinnebeeldige wijze mag opvatten. (7) Als de grote meerderheid der theologen menen dat de rituële wet met al hare offers overbodig zijn na de eerste komst van Christus, dan is dat omdat ze niet alles aanvaarden van hetgeen de Here Jezus en de profeten zeiden over de toekomst van Israël, omdat ze de Kerk beschouwen als het ware "geestelijke" Israël en daardoor ook het onderwijs van de apostel Paulus overeenkomstig uitleggen. In een ander opstel (8) hebben we op uitvoerige wijze onderzocht wat Paulus leerde. Het is een feit, dat hij, zoals al de Christen-Joden van die tijd, getrouw de Wet onderhield. Hij streed alleen tegen de gedachte, dat men door de ceremonieën -- en meer algemeen, door de werken der Wet -- tot de positie van rechtvaardige voor God kon komen.

Het schijnt ons toe, dat een onderzoek van de Schrift, ondernomen zonder vooropgestelde gedachte, voortkomende uit oude menselijke overlevering, ons moet doen besluiten dat er gedurende de toekomende aioon een tempel dienst met bloedige offers zal bestaan. We begrijpen echter de bezwaren, die men dikwijls heeft, en willen daarom de twee volgende onderzoeken:

  1. Waarom nog schaduwen, als Christus alles volbracht heeft?

  2. Hoe zou het mogelijk zijn, dat er in de toekomst wederom bloedige offers zouden geofferd worden?

Een antwoord op de eerste vraag kan men gemakkelijk vinden, als men goed nagedacht heeft over het nut van die schaduwen vóór Christus' komst in vernedering. Die dingen hadden op zichzelf niet de minste waarde en werden voor zichzelf niet door God verlangd. Het waren slechts beelden, door God gegeven, als tegemoetkoming aan de zwakheid van de mens, die nog niet toegankelijk is voor de zuivere geestelijke werkelijkheid.

Alle godsdiensten, van af het begin van het mensdom, nemen hun toevlucht tot zichtbare voorstellingen. En ook nu nog, zelfs bij de meest beschaafde christenen, ziet men hoe de grote meerderheid behoefte heeft aan een ceremonieel. Die behoefte is zo groot, dat zelfs zij, die beweren alleen op de Schrift te steunen, vasthouden aan gebruiken, die niet voor hen ingesteld werden.

Welnu, ook in de toekomstige aioon zal er die behoefte nog zijn. Weliswaar zal alles geheel anders zijn dan nu. Het Nieuwe Verbond met Israël is dan in werking getreden, maar dit wil niet zeggen dat plotseling alle Joden -- om niet over de andere, meestal onbeschaafde volken te spreken -- persoonlijk zullen wedergeboren zijn, in Christus zullen geloven, verzoend en gerechtvaardigd zullen zijn, in de zin, die Paulus er aan hecht. Het N.V. zal hen toelaten, door Gods genade, dit alles persoonlijk te bereiken. En daartoe kunnen ook de schaduwen der Wet hen helpen. Ze zullen dan de "werken der Wet" niet doen om daardoor gerechtvaardigd te worden -- en zodoende onder de Wet, onder de vloek, te blijven -- doch die Wet zal nog steeds hun leermeester zijn, tot ze persoonlijk tot het geloof in Christus komen en uit het geloof van, en in, Christus zullen gerechtvaardigd worden. Dan eerst zullen ze van kleine "kinderen" Gods, tot de positie van "zonen" gekomen zijn. Doch om die positie op de weg der behoudenis te bereiken, zal er voor de grote massa mensen de gehele aioon nodig zijn. Daarom zei de Here zelf, dat er geen jota of letterteken van de Wet zou voorbijgaan tot het ogenblik waarop de hemel en aarde zou voorbijgaan, d.w.z. tot het einde van de toekomende aioon en het begin van de nieuwe hemel en aarde. Daarom lezen we ook in Heb. 9:10 dat de afbeeldingen van de hemelse dingen. de inzettingen. alleen opgelegd zijn tot de tijd van de volledige rechtzetting. (9)

In zekere zin kunnen de offers, met de gehele schaduwdienst, wel ontbeerd worden zodra de Verlosser is gekomen, doch dan moet men dat individueel nemen, evenals de uitdrukking: "maar het geloof gekomen zijnde" van Gal. 3:25. Het geloof toch kan niet anders dan persoonlijk zijn. Als, door hun geloof. de Verlosser voor allen persoonlijk zal gekomen zijn, dan behoeven er geen dieroffers meer gebracht te worden.

Moeten zij, die tot dit geloof gekomen zijn, dan ophouden de schaduwen van de Wet te onderhouden? Zeker niet. Alle inzettingen moeten door allen waargenomen worden. De "zonen" van God kunnen voor henzelf de schaduwen ontberen, doch ze moeten ze waarnemen ter wille van de anderen. Zoals Paulus in Hand. 21.

Terwijl er onder het O.V. steeds gevaar was, dat de werken der Wet in eigen kracht gedaan werden, ter rechtvaardiging, zullen de zonen Israëls onder het N.V. begrijpen dat de ritus slechts een voorstelling is van de geestelijke dingen en vooral wijst op Christus en zijn gewillige overgave, en dat ze het voornaamste der Wet -- liefde tot God en de evennaaste -- alleen kunnen volbrengen door de genadige goddelijke kracht, die in hen kan werken. De offers krijgen dan voor hen hun volle betekenis en worden afdoende middelen om hen te helpen, zonder hen te schaden.

Doch nu blijft er nog het tweede bezwaar. Misschien kan men ten slotte wel aanvaarden, dat mooie ceremonieën van kracht blijven, doch niet de oude ritus met zijn bloedige offers. Zijn we niet allen min of meer geneigd zo te denken?

We menen echter, dat we dan nog te veel onder de invloed staan van de anti-schriftuurlijke gedachten en cultuur, die zich gedurende ongeveer 2000 jaren ontwikkeld hebben en die moeten uitlopen op een wereldcatastrofe. Het mensdom heeft zijn eigen weg gevolgd, is steeds meer afgeweken van God, is hoogmoedig geworden door de verkregen resultaten en wordt zo gevoerd tot de regering van de Mens der zonde.

Opgebracht in die omgeving, misschien beïnvloed door de leer, dat het koninkrijk der hemelen er reeds nu is. of dan toch langzamerhand alles in beslag zal nemen, denken we onwillekeurig aan de toekomende aioon als een verdere ontwikkeling van onze tegenwoordige beschaving en cultuur.

We hebben echter in het bovenstaande uiteengezet, dat de Schrift iets geheel anders leert. Het grootste deel van het mensdom zal bestaan uit onbeschaafde volken, die minstens even goed als Israël, 2000 jaren geleden, de ruwe afbeeldingen van geestelijke realiteiten zullen nodig hebben, dus ook bloedige offers.

Behalve de tempeldienst, mogen we veronderstellen, dat er in alle steden en dorpen vergaderplaatsen zullen zijn, christelijke "synagogen" of "gemeenten". Er zal dan inderdaad een verdere uitwerking plaats hebben van hetgeen in de tijd der Handelingen begon. Doch met het grote verschil, dat de grote meerderheid der zonen Israëls zich dan tot Christus zal bekeerd hebben.

Alle gedachten zullen dan voortdurend op God gericht zijn. Dit zal juist mogelijk zijn door de eenvoudige, landelijke levenswijze en de algemene vrede. De aandacht zal niet meer steeds afgeleid worden, zoals in onze bedeling, van God tot het schepsel. God zal zich voortdurend openbaren in de natuur en door middel van de "krachten der toekomende aioon". De tempel dienst, de feestdagen en sabbatten, het onderwijs en het waarnemen der instellingen der Wet, de vergaderingen zullen alle medewerken om de mensen steeds te doen leven in een geestelijke atmosfeer, om hun gedachten te vestigen op het volbrachte werk van de Verlosser en alzo velen doen voortschrijden op de weg der behoudens, zodat ze van "natuurlijke" mensen komen tot de wedergeboorte en de rechtvaardiging. Zo kan de aarde geleidelijk vol worden van de kennis des Heren, Jer. 11:9.

En als dan in de toekomende aioon de grote meerderheid van de mensen tot de rechtvaardiging gekomen is, kunnen alle schaduwen verdwijnen en kan, na de opstanding der ongelovigen en het algemeen oordeel, de nieuwe hemel en aarde komen, waar noch zonde, noch stoffelijke tempel meer is.

Maar hoe zal het dan staan met de wetenschap, de industrie, de cultuur, het sociale leven?

Om met dit laatste te beginnen, kan men onmiddellijk inzien, dat alle sociale problemen zullen opgelost zijn door het houden van het grootste gebod: de liefde tot God en de evennaaste. Er behoeven geen syndicaten te zijn om de belangen der werkers te verdedigen, geen ingewikkelde organisaties voor sociale hulp. Door de bestaande theocratie is alle menselijke politiek uitgesloten. Door de algemene wereldvrede is er noch leger noch bewapening. De juridische instellingen kunnen zeer eenvoudig zijn. Voor hen, die tegen God zondigen is er onmiddellijk gericht, zoals reeds plaats had gedurende de tijd der Handelingen met Ananias en Saffira, Herodes en de tovenaar Elymas. Men zal hospitalen, klinieken, enz. kunnen ontberen, want, vooreerst zullen er weinig zieken zijn, en anderzijds zullen velen de gaven van gezondmaking bezitten.

Wat de schone kunsten betreft, kan men veronderstellen, dat vooral de bouwkunst en de muziek zullen beoefend worden. De opgravingen tonen ons wat men in oude tijden kon bereiken met primitieve middelen. B.v. in Babylon.

In ons stuk over de krachten der toekomende aioon hebben we naar de woorden van Paulus verwezen:

"Wij kennen ten dele, en wij profeteren ten dele; doch wanneer het volmaakte zal gekomen zijn, dan zal hetgeen ten dele is, teniet gedaan worden", 1 Kor. 13:9, 10.

In die zin kunnen we beslist zeggen dat de huidige kennis en wetenschap dan zal "teniet gedaan zijn". Waarom? Omdat ze gebrekkig en oppervlakkig is. De gevallen mens verkrijgt zijn kennis bijna uitsluitend door middel van zijn zintuigen. en deze -- zelfs met gebruik van de meer en meer ingewikkelde hulpmiddelen -- kunnen alleen beïnvloed worden door de verschijnselen der natuur, namelijk door het uitwendige, door de uitwerking van het wezen der dingen. Hierop steunende, kan men dan allerlei gissingen doen betreffende het inwendige, de oorzaken, het wezen zelf. Doch ware kennis heeft men van dit laatste niet.

Neem de huidige ontwikkeling van de atoomtheorie. Om de verschijnselen uit te leggen, neemt men (voorlopig) aan, dat het atoom bestaat uit een kern, waarrond, langs min of meer cirkelvormige banen, elektronen draaien in verschillende lagen geplaatst. De kern zelf zou samengesteld zijn uit kleine "deeltjes", waaraan men de namen proton, neutron en elektron geeft. Doch wat die "deeltjes" in feite zijn, welke krach ten er tussen werken enz. kan niemand weten, want men kan ze niet vergelijken met iets dat we menen te kennen. We zeggen "menen te kennen", want al wat we doen is allerlei met elkaar vergelijken, verhoudingen vast te stellen. Wil men trachten iets te bepalen, dan kan men niet anders of men moet naar iets anders wijzen, dat zelf ook onbepaald is. En hoe verder men tracht in te dringen in de geheimen der stof, hoe moeilijker alles wordt en hoe meer men van het concrete gaat tot het abstracte, onzichtbare, zonder het wezen zelf te kunnen bereiken. Hoe fantastisch ingewikkelder worden ook de toestellen en inrichtingen die men voor het onderzoek nodig heeft.

"Bij het onderzoek betreffende de "werelden" van het leven (biologie), van het gevoel (psychologie) en van de geest. wordt alles nog veel ingewikkelder en is het zeer moeilijk om bevredigende resultaten te bereiken. Natuurlijk heeft men gedurende de laatste honderd jaren een enorme vooruitgang gemaakt in die oppervlakkige kennis, doch men begrijpt dan des te beter haar fundamentele beperking tot het uitwendige, van een klein deel van de schepping.

Die kennis dan, zal te niet gedaan worden, omdat er een veel betere zal zijn, namelijk de rechtstreekse kennis door middel van de herstelde geestvermogens. Dan zullen er geen machtige middelen, geen enorme laboratoria meer nodig zijn. En door de kennis van het wezen der dingen zal men van zelf al de verschijnselen kennen, die we nu ten dele waarnemen.

En de techniek? Door het kennen van de stof, van het leven, van het gevoel en zelfs in zekere mate van de geest, zal men van zelf weten hoe de dingen te gebruiken en hoe men op hen met de geest moet inwerken, om wel bepaalde resultaten te bekomen. Hier komen we dus terug op de "krachten der toekomende aioon" waarover we reeds uitvoerig gehandeld hebben.

Als het Evangelie spreekt over het verzetten van een vijgenboom of van een berg, dan vat men dit op als beeldspraak. Als de Schrift verhaalt over mensen die ongedeerd in een vurige oven wandelen; over de Here en Petrus die op het water lopen; over Henoch, Elia en de Here die opgenomen worden en Filippus, die verplaatst wordt; over ketenen die van een gevangene afvallen; over het binnengaan in een gesloten kamer van de Here, enz. dan glimlacht men, of vraagt men zich toch af of men dit alles wel als werkelijkheid moet aanvaarden. We zijn zo gewoon slechts te geloven aan hetgeen onder het bereik onzer tegenwoordige geestvermogens valt, en vergeten zozeer dat we ons in een geheel abnormale, vernederde, zwakke bestaanswijze bevinden, dat we steeds ongelovig of ten minste verwonderd zijn als er iets gebeurt, dat het gewone te boven gaat.

In ons opstel over de krachten der toekomende aioon, hebben we op het feit gewezen, dat de mens nu nog iets van die bijzondere geestesgaven overheeft en er in de ganse geschiedenis van het mensdom telkens gevallen zijn waar zeer "wonderlijke" dingen gebeuren. Waar de mensen niet vasthielden aan Gods Woord, kwam men tot allerlei occultisme en dwaalleer, steunende op die verschijnselen. Men mag in deze dingen niet lichtgelovig zijn en alle verhalen als waarheid aanvaarden, doch een nuchter onderzoek kan ons tonen, dat vele buitengewone verschijnselen niet kunnen uitgelegd worden door de ons bekende natuurwetten.

We hebben er op gewezen hoe de Schrift ernstig waarschuwt voor alle pogingen onzerzijds om in onze tegenwoordige aioon gebruik te willen maken van die onbekende krachten. Doch in de toekomende aioon, zullen velen met wijsheid naar Gods wil over hun vernieuwde geestvermogens kunnen beschikken. Dan zullen ze in het dagelijkse leven allerlei kunnen uitwerken. waarvan de "wonderen" uit de tijden van het evangelie en van de Handelingen ons slechts een flauwe gedachte geven. De mens zal in grote mate de aarde beheersen, dus de stof, de planten, de dieren en de mensen.

Uit dit alles besluiten we dus, dat de tegenwoordige techniek ook teniet gedaan zal worden omdat er een betere zal zijn, waar men geen behoefte meer zal hebben voor het ons bekende mijnwezen, voor fabrieken, studieburelen, enz. In plaats van de groot-industrie kan er terug gegrepen worden tot een vernieuwd handwerkmanschap.

Spreekt men over telegrafie, telefonie, televisie? Waarom toestellen als men rechtstreeks van geest tot geest zal kunnen kennen?

En de vervoermiddelen? De onbeschaafde volken van die aioon, zullen er weinig behoefte aan hebben. En anderen zullen hetzij door henzelf of door de bemiddeling van engelen zich op grote afstanden verplaatsen. Dit zal, onder meer, nodig zijn voor het verkondigen van het evangelie aan alle volken. En dan zullen deze "missionarissen" niet meer te lijden hebben van een ongunstig klimaat en allerlei ziekten.

Als men zich wat wil inspannen verder na te denken over de zekere gegevens van de Schrift, kan men zich een vaag idee vormen van de toestanden op aarde gedurende de toekomende aioon. Alles zal geheel anders zijn dan nu, op een veel hoger geestelijk peil staan, al zal het leven nog zo "eenvoudig" zijn.

Men kan zich dan ook beter rekenschap geven van het feit, dat men in onze tijd, door wetenschap en techniek, wil tegemoet komen aan de zwakheid van de gevallen mens. Zonder God, zonder Christus, wil de mens komen tot het beheersen van de natuur en tot de toestanden van de toekomende aioon. Hij vergeet dat het Gods gaven zijn die hem in staat stellen al zijn werken uit te voeren en hij zal steeds meer de gevolgen ondervinden van het gebrek aan evenwicht tussen zijn technische vooruitgang en zijn geestelijke blindheid. Hij maakt een slecht gebruik van zijn gaven en komt onvermijdelijk tot de catastrofe van het einde dezer aioon.

Voetnoten

[1] De uitdrukking "wild gedierte" wordt gebruikt in tegenstelling tot "vee". Zij heeft dus niet de betekenis, die wij er aan hechten. "Kruipend gedierte" duidt niet in het bijzonder slangen en dergelijke aan, doch alles wat zich op de aardbodem beweegt, in tegenstelling tot vogels en vissen.

[2] Zie hierover ons stuk over Het Zwijgen Gods.

[3] Deze doopsformule vindt men niet meer in het verdere van het N.T.

[4] Voor het "hefoffer" en het Heiligdom, zie Uit Israels Profetie door G. J. P.

[5] Zie Moeten de Christen-Joden de Wet nog onderhouden?

[6] Dan zal de Here de vrucht des wijnstoks nieuw drinken, Mat. 26:29. Ook bij de Christen-Joden zal er verandering zijn in de wijze waarop ze de derde beker van het Joods Pascha, de drinkbeker der dankzegging genaamd, 1 Kor. 10:16, zullen drinken. Telkens als ze dit vroeger deden, moesten ze -- tot de komst van Christus -- de dood des Heren verkondigen, 1 Kor. 11:26. Maar als Hij zal gekomen zijn, dan wijst die viering natuurlijk op het verleden.

[7] Zie hierover Aanhangsel No. 3 van Moeten de Christen-Joden de Wet nog onderhouden?

[8] Zie Moeten de Christen-Joden de Wet nog onderhouden?

[9] Zie Moeten de Christen-Joden de wet nog onderhouden? blz. 34.


Home
| Over LW | Site Map | LW Publicaties | Zoeken
Ontwikkeld door © Levend Water Alle rechten voorbehouden