Hoofdstuk 6 | Inhoudsopgave | Besluit

Het Goddelijk Voornemen



7. God alles in allen

In onze andere uitgaven (421) zullen we meer in het bijzonder nagaan hetgeen betrekking heeft op de verzoening. We willen er nu alleen op wijzen dat er twee graden van verzoening zijn, in het Grieks uitgedrukt door de woorden "katallassô" en "apokatallassô". De eerste graad betreft het ophouden van de vijandelijke houding die God moet aannemen ten opzichte van het zondige schepsel. Want God is verzoend door de dood van zijn Zoon, onafhankelijk van de houding van de mensen. De troon Gods is nu een genadetroon. Inderdaad, zijn liefde kan nu rechtvaardiglijk werken omdat Christus gestorven is voor onze zonden. Die verzoening is dus voor allen. Doch niet allen aanvaarden die. Om zich te laten verzoenen moeten ze, door geloof in Christus, in ware geestelijke gemeenschap treden met Hem. Ze moeten met Hem sterven en dus, in Hem, persoonlijk deel hebben aan het oordeel dat de zondaar moet treffen. Als ze op die wijze der zonde dood zijn, dan zijn ze ook in Hem gerechtvaardigd.

Maar dit alles behoort tot de hemelse sfeer. Paulus heeft geleerd dat er nog meer is: een nog meer volledige gemeenschap kan voeren tot het in Hem geplaatst zijn in Gods rechterhand. En dan spreekt hij van "apokatallassô". Het is niet de door de mens aanvaarde "katallassô", doch een volledige verzoening van Godswege, die mogelijk is door de vereenzelviging van de gelovige met de verheerlijkte Christus-Jezus. We hebben reeds gezien dat Gods einddoel is: God alles in allen (422). In zijn brief aan de Kolossensen zegt Paulus dat het Gods welbehagen is dat Hij "alle dingen verzoenen zou tot zichzelven" (423).

Hij heeft alles bereid en wenst nu dat allen zich zullen laten verzoenen (2 Kor. 5:20) en daarna ook zouden deel hebben aan de volledige verzoening. In de weg der vrijheid kunnen ze aldus van heerlijkheid tot heerlijkheid komen, door niet te weerstaan aan Gods genade. Als God alles in allen zal zijn, is het einddoel bereikt en heeft God het onmogelijke gedaan: Hij heeft zijn heerlijkheid vermeerderd door het volmaken der schepselen. Daar er dan volkomen gemeenschap is, is er geen Middelaar meer, geen Koning, geen Priester. De Zoon was dit alles, doch heeft nu zijn werk volmaakt. Hijzelf heeft de heerlijkheid die Hij bezat vóór zijn vernedering, en Hij heeft het schepsel in Zich tot het hoogste verheven.

De meest kostbare gave, de vrijheid, scheen een ogenblik bijna verloren te zijn door het schepsel, dat er slecht gebruik van maakte; doch nu is er volledige vrijheid omdat het schepsel op vrije wijze besloten heeft zijn wil te doen overeenstemmen met die van God. Waar er slechts één wil is, heerst er volle vrijheid omdat er geen kwaad is waaraan men onderworpen kan zijn. Zolang er twee afgezonderde wezens zijn, kan de vrijheid in het gedrang komen omdat er scheiding kan zijn. Doch als de volmaaktheid bereikt is, als God alles in allen is, verdwijnt al wat ten dele en relatief is. Die eenheid is echter niet in tegenspraak met de individualiteit, de veelheid, de persoonlijkheid. Want al die enkelingen zijn eensgezind, hebben dezelfde liefde, zijn één van gemoed, één van geest (424). Ze begrijpen elkander, vereenzelvigen zich met elkander en vormen met de Vader, de Zoon en de Heilige Geest een heerlijke eenheid.



Voetnoten:

(421) Zie: Het Onderwijs van de Apostel Paulus en De Weg der Behoudenis.

(422) 1 Kor. 15:28.

(423) Kol. 1:20. Deze tekst wordt door sommigen als argument gebruikt om te beweren dat alle reeds bestaan hebbende schepselen eenmaal zullen deel hebben aan de verzoening. Deze tekst zegt echter alleen dat het God behaagt door Christus "de alle" tot zichzelf volledig te verzoenen (apokatallaxai).

De Schrift is zeer voorzichtig als het gaat over het lot der schepselen. Ze toont ons in brede trekken Gods voornemen en legt in het bijzonder de nadruk op alles wat nu voor ons van het grootste belang is. Ze spreekt niet over altijddurende pijniging, doch zegt evenmin uitdrukkelijk dat allen eens tot de volledige verzoening zullen komen.

Men begrijpt heel goed dat de Schrift zich zo voorzichtig uitdrukt, want aan alle mensen de verzekering te geven dat ze toch eens zullen verzoend zijn, zou hen kunnen beletten zich nu te bekeren. En dit toch is het waarop Gods Woord steeds de nadruk legt. Het is even verkeerd te leren dat allen die ooit geleefd hebben, inbegrepen satan en Judas, eens met God zullen verzoend zijn, als de mensen af te schrikken met een altijddurende hellepijniging.

Men heeft nog een derde oplossing voorgesteld: de vernietiging der ongelovigen, of ten minste van hen die ten volle bewust zich tegen Christus verzet hebben. We verkiezen echter geen oplossing te zoeken waar God zwijgt. Hij toch heeft duizend oplossingen waar wij menen te moeten kiezen tussen enkele. We weten te weinig om zelf iets te beslissen. God laat ons opzettelijk in het duister aangaande de verre toekomst, omdat we meer zouden letten op het heden. We zijn reeds een dergelijk geval tegengekomen in de Handelingen: de Apostelen mochten niet weten dat Israël zou weigeren in de Messias te geloven en dus voor een tijd zou ophouden Gods bijzonder volk te zijn. Anders hadden ze hun boodschap van het nabijzijn van het Koninkrijk niet goed kunnen brengen.

(424) Fil. 2:2; Ef. 4:3, 13.




Hoofdstuk 6 | Inhoudsopgave | Besluit



Home
| Over LW | Site Map | LW Publicaties | Zoeken
Ontwikkeld door © Levend Water Alle rechten voorbehouden