Het eeuwige leven
| Inhoudsopgave | Straf,
kastijding, pijniging, tuchtiging, wraak, vergelding
Wat de Concordantie Leert
Openbaring - verschijning - tegenwoordigheid
Onze bedoeling is alleen zo juist mogelijk de betekenis na te gaan
van de woorden, die gebruikt worden in verband met de tweede komst van
Christus. Wij zullen er enkele opmerkingen bijvoegen, doch een meer volledige
behandeling laten voor een opstel dat niet in deze reeks zal opgenomen
worden. Vooreerst dan de woorden "openbaren" (apokaluptoo) en "openbaring"
(apokalupsis). Wij onderzoeken eerst de betekenis van de stam "kaluptoo".
Een paar verzen zijn hiervoor voldoende:
KALUPTOO (bedekken).
- Mat. 8:24 "En ziet, er ontstond ene grote onstuimigheid in de zee,
alzo dat het schip van de golven bedekt werd".
- 2 Kor. 4:3 "Doch indien ook ons Evangelie bedekt is, zo is
het bedekt in degenen, die verloren gaan".
De betekenis van "kaluptoo" is dus "bedekken". Daar het voorzetsel "apo"
wil zeggen "weg van", is "apokaluptoo" dus letterlijk: "weg-van dekken"
d.i. het weg doen van een deksel. Het gevolg is een openbaring. Men zou
ook kunnen vertalen "af-dekken" of "ont-dekken", maar daar dit laatste woord
een andere betekenis heeft, houden wij ons maar aan "openbaren". Te meer
daar in de Schrift deze uitdrukking steeds gebruikt wordt voor een bijzondere
"ontdekking", namelijk hetgeen door God Zelf gedaan wordt. Verder zullen
we zien, dat als het schepsel een rol speelt, de uitdrukking "bekend maken"
gebruikt is, niet "openbaren". Dit verschil moet men steeds voor ogen houden,
en zich in acht nemen voor de vertalingen, die dit niet doen.
Wij geven enkele plaatsen waar "apokaluptoo" staat en een volledige lijst
van de verzen waarin "apokalupsis" voorkomt.
APOKALUPTOO (af-dekken,
openbaren).
- Mat. 10:26 "Er is niets bedekt (kaluptoo) hetwelk niet zal ontdekt
worden".
- Mat. 11:25 "En hebt ze den kinderkens geopenbaard".
- Luk. 17:30 "Even alzo zal het zijn in den dag, op welken de Zoon des
mensen geopenbaard zal worden".
- 2 Thes. 2:6 "Opdat hij (de mens der zonde) geopenbaard worde
te zijner eigen tijd".
Zie ook v. 3 en 8.
APOKALUPSIS (af-dekking,
openbaring).
- Luk. 2:32 "Een licht tot verlichting der Heidenen".
- Rom. 2:5 "In den dag des toorns en der openbaring van het rechtvaardig
oordeel Gods".
- Rom. 8:19 "Want het schepsel ... verwacht de openbaring der
kinderen Gods".
- Rom. 16:25 "Naar de openbaring der verborgenheid, die van de
tijden der eeuwen verzwegen is geweest".
- 1 Kor. 1:7 "Verwachtende de openbaring van onzen Heere Jezus
Christus".
- 1 Kor. 14:6 "Zo ik tot u niet sprake, of in openbaring ...".
- 1 Kor. 14:26 "Heeft hij een openbaring ...".
- 2 Kor. 12:1 "Want ik zal komen tot gezichten en openbaringen des
Heeren".
- 2 Kor. 12:7 "De uitnemendheid der openbaringen ...".
- Gal. 1:12 "Maar door de openbaring van Jezus Christus".
- Gal. 2:2 "Ik ging op door ene openbaring".
- Ef. 1:17 "U geve den geest der wijsheid en der openbaring in
Zijne kennis".
- Ef. 3:3 "Dat Hij mij door openbaring heeft bekend gemaakt".
- 2 Thes. 1:7 "Verkwikking met ons, in de openbaring des Heeren
Jezus van den hemel met de engelen Zijner kracht".
- 1 Petr. 1:7 "Heerlijkheid in de openbaring van Jezus Christus".
- 1 Petr. 1:13 "De genade, die u toegebracht wordt in de openbaring
van Jezus Christus".
- 1 Petr. 4:13 "Opdat gij ook in de openbaring Zijner heerlijkheid
u moogt verblijden".
- Op. 1:1 "De openbaring van Jezus Christus".
Wij merken hierbij op dat, al is geheel Gods Woord in ons bezit, wij daarom
nog geen volledige kennis ervan hebben. Men moet de geest der openbaring
hebben om alles te begrijpen, vooral wat betreft de grote verborgenheid
van Efeze (Ef. 1:17). "Kennis" is hier de vertaling van "epignoosis" (Zie
"Kennis"). Met zuiver verstandelijke vermogens komt men er niet, al moet
men zijn verstand gebruiken.
Verder let men op de vele openbaringen, die de Apostel Paulus ontvangen
heeft. De bijzondere verborgenheid, waarvan hij alleen in de gevangenschapsbrieven
(Ef., Fil., Kol., 2 Tim.) spreekt, is hem alleen geopenbaard, en hij maakt
ze dan bekend aan de anderen (Kol. 1:26 Grieks phaneroöo = bekend maken).
God openbaart niets aan ongelovigen. Op hen werkt Hij alleen in door de
schepping. Rom. 1:19 gebruikt dan ook "phaneroöo", niet "apokaluptoo". De
omstandigheden der Openbaring van Jezus Christus zijn in het bijzonder beschreven
door Johannes. God zal eens het deksel wegnemen, dat Zijn Zoon bedekt en
allen over wie de geest der genade is uitgestort, zullen Hem zien zoals
Hij werkelijk is in Zijn heerlijkheid (Zach. 12:10). Toen Hij in vernedering
op aarde kwam, was er wel iets van Hem zichtbaar, maar Hij was niet geopenbaard.
Men zal Hem dan niet alleen zien, doch ook begrijpen.
Nu gaan wij over tot het woord "verschijning" en onderzoeken daarvoor de
woorden: phainoo, phaneroöo, epiphainoo, epiphauskoo, epiphaneia en epiphanès.
Van de twee eerste geven wij de voornaamste plaatsen op, van de andere een
volledige lijst.
PHAINOO (bekend worden,
verschijnen).
- Mat. 1:20 "De engel des Heeren verscheen".
- Mat. 2:7 "Wanneer de ster verschenen was".
- Mat. 6:5 "Opdat zij van de mensen mogen gezien worden".
- Mat. 9:33 "Er is nooit desgelijks in Israël gezien".
- Mat. 13:26 "Toen openbaarde zich ook het onkruid".
- Mat. 23:27 "Die van buiten wel schoon schijnen".
- Mark. 14:64 "Wat dunkt ulieden?".
- Rom. 7:13 "Opdat zij zou openbaar worden zonde te zijn".
- 2 Kor. 13:7 "Niet opdat wij beproefd zouden bevonden worden".
- Fil. 2:5 "Onder welke gij schijnt als lichten in de wereld".
- Heb. 11:3 "Dingen, die gezien worden".
BEDRIJVENDE VORM: schijnen.
- Joh. 1:5 "Het licht schijnt in de duisternis".
Paulus zegt niet dat wij schijnen, doch dat wij verschijnen, worden gezien,
als lichten.
PHANEROOO (bekend maken,
doen verschijnen).
MIDDEN VORM.
- Ef. 5:13 "Al wat openbaar maakt, is licht".
BEDRIJVENDE VORM.
- Joh. 21:1 "Na dezen openbaarde Jezus Zichzelven wederom den
discipelen".
- Rom. 1:19 "God heeft het hun geopenbaard".
- 2 Kor. 2:14 "Den reuk Zijner kennis door ons openbaar maakt".
LIJDENDE VORM.
- Mark. 4:22 "Want er is niets verborgen (krupton), dat niet geopenbaard
zal worden".
- Rom. 16:26 "Geopenbaard door de profetische Schriften".
- 2 Kor. 5:10 "Want wij zullen moeten geopenbaard worden voor
den rechterstoel".
- Kol. 1:26 "De verborgenheid, die ... nu geopenbaard is aan
Zijn heiligen".
- Kol. 3:4 "Wanneer nu Christus zal geopenbaard zijn, die ons
leven is, dan zult gij met Hem geopenbaard worden in heerlijkheid".
- 2 Tim. 1:10 "Doch nu geopenbaard is door de verschijning (epiphaneia)
van onzen Zaligmaker Jezus Christus".
- 1 Petr. 5:4 "En als de overste Herder verschenen zal zijn,
zo zult gij de onverwelkelijke kroon der heerlijkheid behalen".
- 1 Joh. 2:28 "Opdat, wanneer Hij zal geopenbaard zijn, wij vrijmoedigheid
hebben, en wij van Hem niet beschaamd gemaakt worden in Zijn toekomst
(parousia)".
- 1 Joh. 3:2 "Als Hij zal geopenbaard zijn, wij Hem zullen gelijk
(gelijkend) wezen".
Uit Mark. 4:22 waar "phaneroöo" tegenover "verborgen" staat, zien wij goed
de betekenis. Terwijl "openbaren" op Gods rechtstreekse werking wijst, spreekt
"phaneroöo" van hetgeen het schepsel doet, onder Gods leiding en de indruk
die het schepsel ontvangt. Jammer dat de vertalingen meestal "openbaren"
gebruiken. Die woorden omvatten méér dan een verschijnsel dat alleen de
ogen beïnvloedt. Het omvat alles wat de zinnen beïndrukt of op andere wijze
iets doet kennen door het geschapene.
EPIPHAINOO (op-bekend worden,
van boven verschijnen).
- Luk. 1:79 "Om te verschijnen dengenen, die gezeten zijn in
duisternis en schaduw des doods".
- Hand. 27:20 "En als noch zon noch gesternten verschenen in
vele dagen".
- Tit. 2:11 "Want de zaligmakende genade Gods is verschenen aan
alle mensen".
- Tit. 3:4 "Maar wanneer de goedertierenheid Gods onzes Zaligmakers,
en Zijne liefde tot de mensen verschenen is".
EPIPHAUSKOO (op-bekend worden,
van boven verschijnen).
- Ef. 5:14 "En Christus zal over u lichten".
De letterlijke betekenis is blijkbaar: van boven af verschijnen of bekend
worden.
EPIPHANEIA (op-bekend wording,
verschijning van boven).
- 2 Thes. 2:8 "Teniete maken door de verschijning Zijner toekomst
(parousia)".
- 1 Tim. 6:14 "Tot op de verschijning van onzen Heere Jezus Christus".
- 2 Tim. 1:10 "Doch nu geopenbaard (bekend gemaakt) is door de verschijning
van onzen Zaligmaker Jezus Christus".
- 2 Tim. 4:1 "Die de levenden en doden oordelen zal in Zijn verschijning
en in Zijn koninkrijk".
- 2 Tim. 4:8 "Allen die Zijn verschijning liefgehad hebben".
- Tit. 2:13 "Verwachtende de zalige hoop en verschijning der
heerlijkheid van den groten God en onzen Zaligmaker Jezus Christus".
De "verschijning Zijner toekomst" wat letterlijk is "de van boven bekendwording
Zijner tegenwoordigheid" heeft betrekking op al de zichtbare en tastbare
gebeurtenissen die we in het boek der Openbaring vinden en aan alle mensen,
ook de ongelovigen, tonen dat Hij tegenwoordig is, al zien ze Hem daarom
niet noodzakelijk. De openbaring gaat dieper, omvat méér en is alleen voor
gelovigen.
EPIPHANES (op-bekend wordende,
van boven verschijnende).
- Hand. 2:20 "De grote en doorluchtige dag des Heeren".
Nu komen wij tot de "tegenwoordigheid", gewoonlijk "komst" of "toekomst"
genoemd. Een paar plaatsen geven ons de betekenis van het werkwoord:
PAREIMI (tegenwoordig zijn).
- Luk. 13:1 "En er waren te dierzelfder tijd enigen tegenwoordig".
- 2 Kor. 10:2 "Ik bid dan, dat ik, tegenwoordig zijnde ...".
In Kol. 1:6 leze men: "hetwelk tot-in u tegenwoordig is". Verder geven wij
alle teksten met "parousia":
PAROUSIA (tegenwoordigheid).
- Mat. 24:3 "Welk zal het teken zijn van uwe toekomst".
- Mat. 24:27 "Want gelijk de bliksem uitgaat van het Oosten, en schijnt
tot het Westen, alzo zal ook de toekomst van den Zoon des mensen
wezen".
- Mat. 24:37 "En gelijk de dagen van Noach waren, alzo zal ook zijn
de toekomst van den Zoon des mensen".
Zie ook v. 39.
- 1 Kor. 15:23 "Daarna die van Christus zijn, in Zijn toekomst".
- 1 Kor. 16:17 "En ik verblijde mij over de aankomst van Stefanus".
- 2 Kor. 7:6 "Heeft ons getroost door de komst van Titus".
Zie ook v. 7.
- 2 Kor. 10:10 "De tegenwoordigheid des lichaams is zwak".
- Fil. 1:26 "Door mijn tegenwoordigheid wederom bij u".
- Fil. 2:12 "Niet als in mijn tegenwoordigheid".
- 1 Thes. 2:19 "Voor onzen Heere Jezus Christus in Zijn toekomst?".
- 1 Thes. 3:13 "In de toekomst van onzen Heere Jezus Christus
met al Zijn heiligen".
- 1 Thes. 4:15 "Die levend overblijven zullen tot de toekomst
des Heeren".
- 1 Thes. 5:23 "Bewaard in de toekomst van onzen Heere Jezus
Christus".
- 2 Thes. 2:1 "Wij bidden u, broeders! door de toekomst van onzen
Heere Jezus Christus".
- 2 Thes. 2:8 "Teniete maken door de verschijning (epiphaneia) Zijner
toekomst".
- 2 Thes. 2:9 "Hem, wiens toekomst is naar de werking des Satans".
- Jak. 5:7 "Zo zijt dan lankmoedig, broeders! tot de toekomst des
Heeren".
- Jak. 5:8 "Want de toekomst des Heeren genaakt".
- 2 Petr. 1:16 "De kracht en toekomst van onzen Heere Jezus Christus".
- 2 Petr. 3:4 "Waar is de belofte Zijner toekomst?".
- 2 Petr. 3:12 "Verwachtende en haastende tot de toekomst van
den dag Gods".
- 1 Joh. 2:28 "Wij van Hem niet beschaamd gemaakt worden in Zijn toekomst".
Dit
woord parousia wordt in verband met de Heere Jezus Christus altijd door
"toekomst" vertaald in de Statenvertaling. Uit de andere plaatsen ziet
men dat de letterlijke betekenis "tegenwoordigheid" is. De aandacht kan
daarom wel vooral op het begin dezer tegenwoordigheid, de toekomst, gevestigd
zijn. Deze tegenwoordigheid is op aarde (ook de lucht en wolken). De gevangenschapsbrieven
(Ef., Fil., Kol., 2 Tim.) spreken niet van deze tegenwoordigheid, want
zij handelen over een andere bedeling in verband met de overhemelse.
De "parousia" wijst niet op een geestelijke, voor het oog onzichtbare
tegenwoordigheid, zoals die van Fil. 4:5. Zijn tegenwoordigheid gaat gepaard
met allerlei zichtbare tekenen en gebeurtenissen die hemel en aarde betreffen.
Wij voegen hier nog aan toe, dat voor "komst" het Grieks het woord "erchomai"
heeft. In verband met de "tweede komst" van Christus heeft men b.v. Mat.
10:23; 21:40; 24:30; 25:31; Luk. 9:26; Joh. 4:25; 1 Kor. 4:5; 11:26; 2
Thes. 1:10.
We moeten hier even stil staan bij de vraag wanneer de opname van 1 Thes.
4 plaats heeft. Men kan voor eerst opmerken, dat v. 15 zegt dat ze overblijven "tot-in" de parousia, dat is dus tot een tijd na de verdrukking der laatste
jaarweek van Daniël en vlak vóór het Koninkrijk.
Dit kan men als volgt nagaan:
1 Thes. 3:13 drukt de hoop uit, dat ze onberispelijk zouden zijn in de
komst "met al Zijn heiligen". Die "heiligen" zijn dus niet de gelovigen
van 1 Thes., maar wel de "heilige engelen" van Mat. 25:31 als de Heere
komt in Zijn heerlijkheid en op de troon Zijner heerlijkheid gaat zitten.
(Zie ook Job. 5:1; Ps. 89:6, 8; Dan. 4:13; 8:13 en vergelijk Deut. 33:2
met Hand. 7:53; Gal. 3:19; Heb. 2:2). In 2 Thes. 1:7,8 gaat het ook over
de apokalupsis met de engelen. Ook Tit. 2:13 spreekt van de grote heerlijkheid
die met Zijn verschijning gepaard gaat. De komst van Mat. 25:31 is na
de verdrukking (zie Mat. 24:29) en als de gelovigen van 1 Thes. tot-in
(1 Thes. 4:15) deze komst overblijven, dan worden ze dus eerst na de verdrukking
opgenomen.
Dit kan men ook op een tweede wijze aantonen.
In 2 Thes. 2:1 spreekt Paulus "om wille van" (St. V.: "door") de toekomst
(tegenwoordigheid) des Heeren en "onze toevergadering tot Hem", dat is
dus de opname. Vers 2 zegt dan volgens de Griekse tekst, dat ze niet moesten
denken dat de dag des Heeren (niet: van Christus) tegenwoordig was (niet:
aanstaande). Deze gelovigen waren in de verwachting van des Heeren komst,
dachten dat het ogenblik gekomen was en lieten de inzettingen na (vs.
15) en werkten niet meer (3:11). Paulus wijst erop dat eerst de Antichristus
moet komen en zich de andere gebeurtenissen der laatste jaarweek afspelen
vóór ze mogen beginnen elk ogenblik de opname te verwachten. Een dergelijke
verwachting kan alleen naar Gods wil zijn, als ze op Gods tijd plaats
heeft. Anders leidt ze tot een leven waarin men allerlei, ook b.v. het
onderwijs en de Schriftstudie, gaat verwaarlozen omdat men denkt dat het
toch niet meer de moeite waard is.
Een derde bewijs heeft men in Hand. 3:19-21. Eerst moet Israël
zich bekeren vóór de Heere uit de hemel komt en dat is slechts nà de grote
verdrukking (Mat. 24:29, 30).
Een vierde bewijs vinden we in de Griekse tekst van 1 Thes. 1:10.
Zij verwachten de Zoon uit de hemelen om verlost te worden UIT de toekomende
toorn. Het is niet "van" die toorn, zoals de vertalingen het geven, doch
er UIT. Dus moeten ze er eerst in komen. In Rom 5:9 gaat het niet over
de toekomende toorn, maar over die der toekomende eeuw. (Zie ook
Rom. 2).
Is men nog niet overtuigd, dan heeft men een vijfde
bewijs in Mat. 24:30, een tekst die spreekt van het komen (erchomai)
van de Zoon des mensen op de wolken des hemels, met grote kracht en heerlijkheid.
Dat geschiedt onmiddellijk NA de grote verdrukking (v. 29). Vers 31 verwijst
dan naar de engelen met een bazuin van groot geluid. Nu vinden we in 1
Kor. 15:52 "de laatste bazuin" en in 1 Thes. 4:16 "de bazuin Gods" en
de stem des archangels. De gelovigen worden dan in de lucht opgenomen.
Voegt men hierbij wat in Op. 11:15 staat: "de zevende engel heeft gebazuind
en er geschieden grote stemmen in den hemel, zeggende: Het koninkrijk
der wereld is geworden onzes Heeren en van Zijn Christus, en Hij zal als
Koning heersen in alle eeuwigheid" wie kan er dan nog aan twijfelen, dat
dit alles in dezelfde tijd geschiedt?
Men kan er verder op letten, dat 2 Tim. 4:1 de verschijning aan het Koninkrijk
verbindt. Op. 11:15 spreekt van de engel, de bazuin, grote stemmen en
het Koninkrijk. Op. 19:16-20 van de Koning der koningen, de stem des engels,
en het werpen van het beest en de valse profeet in de poel des vuurs.
Zoals we reeds gezien hebben uit 2 Thes. 2:8, geschiedt dit door de "verschijning".
Men ziet dat het onmogelijk is de "parousia" in tweeën te delen, of van
twee tegenwoordigheden te spreken: een voor de "gemeente" vóór de verdrukking
en een voor Israël nà de verdrukking. Er is wel een zekere volgorde en
de groep van 1 Thes. wordt opgenomen den Heere TEGEMOET, dus vóór Hij
op aarde komt. Niets laat echter toe te veronderstellen, dat ze b.v. 3
1/2 jaar, volgens sommigen 7 jaar, volgens anderen nog langer, in de lucht
blijven. Integendeel hebben we gezien, dat die opname na het einde der
laatste jaarweek moet vallen. Al die gebeurtenissen vormen een geheel,
dat zich in een korte tijd afspeelt. Hoe nauw de opname ook met Israëls
herstel in verband staat, leren we uit 1 Thes. 4:16, waar we de Archangel,
namelijk Michaël (Judas 9) zien optreden terwijl deze grote vorst staat
"voor de kinderen uws volks (Israël)" Dan. 12:1. Michaël staat eerst op
in de tijd van benauwdheid en de opname kan er dus niet vóór vallen.
De "eerste" opstanding betreft Israël en heeft plaats op de 75ste dag
na de laatste jaarweek (1335-1260=75). Zie Dan. 12:2, 11-13 en Op. 20:4-6.
Terwijl de groep van 1 Thes. Zijn bekendwording van boven verwacht (Tit.
2:13), verschijnen de leden der Gemeente der verborgenheid MET Hem (Kol.
3:4). Het kan niet anders of ze moeten die verschijning lief hebben (2
Tim. 4:8). Die verschijning heeft niet buiten hen plaats, ze hebben er
juist deel aan.
Zo
komen we tot een zesde bewijs van het feit
dat de opname niet elke dag kan verwacht worden. Paulus spreekt voortdurend
van die verwachting in zijn vroegere Brieven, gedurende Handelingen geschreven,
toen het Koninkrijk nog nabij was, doch niet meer in zijn latere Brieven
(na Hand. 28), toen Israël tijdelijk terzij gesteld en het Koninkrijk
dan ook terug geweken was. De verwoesting van Jeruzalem, de verstrooiing
enz. toonden duidelijk, dat van die tijd af de Heere niet spoedig kon
komen. Paulus verwachtte dus geen opname, maar iets beters: het gelijkvormig
worden aan de dood van Christus en de uitopstanding (Fil. 3:10, 11). Hij
wist dat hij zou sterven en uit de Hades ontbonden worden (2 Tim. 4:6;
zie ook Fil. 1:23. Zie ook "Gedaante en Vorm" en "Sterven-Dood").
Er wordt ons tegengeworpen dat wij dan Christus niet verwachten, maar
wel de dood. We verwachten Hem, doch door de dood heen. Als men met geheel
zijn hart iemand verwacht, wil dat zeggen dat er geen andere dingen, b.v.
het slapen, tussen liggen? Kan men dan zeggen dat men het slapen verwacht?
Een
zevende bewijs vindt men hierin, dat Babel een groot wereldcentrum
moet zijn, Israël terug in het land en er veel andere dingen moeten geschieden,
die niet in een paar jaren kunnen plaatsvinden. Er wordt wel waakzaamheid
gevraagd, maar alleen "wanneer gij al deze dingen ziet" (Mat. 24:33, 42).
Paulus drukt er nog zo bijzonder op; dat die dag des Heeren niet zal komen
voordat de mens der zonde zal geopenbaard zijn (2 Thes. 2:1-8). 1 Kor.
1:7 en Tit. 2:13 zeggen niets van een elk-ogenblik-verwachten. Nooit vraagt
de Schrift zulk een elk-ogenblik-verwachten vóór de tijd er is. In geestelijk
opzicht moeten wij natuurlijk voortdurend waakzaam zijn.
Niemand behoeft teleurgesteld te zijn geen deel te kunnen hebben aan de
opname. Dat is ten slotte weer te veel letten op eigen zegen. Als men
deel gaat uitmaken van het Samen-lichaam van Efeze, en deel wil hebben
aan het lijden en de dood van Christus, heeft men ook "alle geestelijke
zegening", kan Hij in het hart wonen, is het leven met Hem verborgen in
God en zal men met Hem verschijnen in heerlijkheid. Zij die nu een spoedige
opname als die van 1 Thes. verwachten zullen beschaamd uitkomen. Doch
zij die zich laten verlichten betreffende de bedeling der verborgenheid,
kunnen deel hebben aan de uitopstanding en reeds spoedig met Christus
zijn, wat verre weg het beste is (Fil. 1:23). Men wordt dan na korte tijd
ontbonden uit de Hades, want men is Zijn dood (niet Zijn sterven)
gelijkvormig (Fil. 3:10). Bij het sterven is men nog niet met de Heere.
Dat heeft slechts plaats door een opstanding, hetzij de uitopstanding,
hetzij die van 1 Thes. 4. Vers 17 zegt daarom dat ze "aldus" met de Heere
zullen zijn, d.i. door de opname, niet door de dood. Bij de dood is men
in de Hades en daar is de Heere nu niet meer, want Hij was er nog geen
drie volle dagen.
In dit verband kunnen we nog de aandacht vestigen op het feit dat de uitdrukking "Maranatha" duidelijk in betrekking staat met de komst ten oordeel:
"Indien iemand den Heere Jezus Christus niet liefheeft, die zij een
vervloeking; Maranatha!" (1 Kor. 16:22).
Het eeuwige leven
| Inhoudsopgave | Straf,
kastijding, pijniging, tuchtiging, wraak, vergelding
Home | Over LW | Site Map | LW Publicaties | Zoeken
Ontwikkeld door ©
Levend Water Alle rechten voorbehouden
|