Openbaring - verschijning - tegenwoordigheid | Inhoudsopgave | Leven en dood

Wat de Concordantie Leert



Straf, kastijding, pijniging, tuchtiging, wraak, vergelding

In vroegere studies hebben we iets onderzocht over "Toorn" en "Oordelen en veroordelen". Nu voegen we daarbij enkele andere uitdrukkingen, die ermee in verband staan. Daar die woorden niet dikwijls voorkomen, kunnen we alle teksten hier afdrukken. Voorlopig zullen we er weinig opmerkingen bijvoegen. Het is vooral bedoeld als een hulp voor verder onderzoek.

Staten Vertaling Voorhoeve
TIMOREOO, straffen
Hand. 22:5 "Opdat zij gestraft zouden worden". gestraft
Hand. 26:11 "En door al de synagogen heb ik hen dikmaals gestraft". gestraft
   
TIMORIA, straf.
Heb. 10:29 "Hoe veel te zwaarder straf, meent gij, zal hij waardig geacht worden, die den Zoon van God vertreden heeft". straf
   
KOLAZOO, kastijden.
Hand. 4:21. "Maar zij dreigden hem nog meer, en lieten ze gaan, niets vindende, hoe zij hen straffen zouden, om des volks wil". straffen
2 Petr. 2:4 "De engelen ... in de hel (tartarus) ... om tot het (straffend) oordeel bewaard te worden". (Volgens Alexandrinus en Sinaïticus)
2 Petr. 2:9 "De onrechtvaardigen te bewaren tot den dag des oordeels, om gestraft te worden". gestraft
   
KOLASIS, kastijding.
Mat. 25:46 "En dezen zullen gaan in de eeuwige (aionische) pijn, maar de rechtvaardigen in het eeuwige (aionische) leven". pijn
1 Joh. 4:18 "Want de vrees heeft pijn". pijn
   
BASANOS, pijn.
Mat. 4:24 "Met verscheidene ziekten en pijnen bevangen". pijnen
Luk. 16:23 "En als hij in de hel (hades) zijn ogen ophief, zijnde in de pijn". pijnen
Luk. 16:28 "Opdat ook zij niet komen in deze plaats der pijniging". pijn
   
BASANISTES, pijniger.
Mat. 18:34 "En zijn heer, vertoornd zijnde, leverde hem den pijnigers over, totdat hij zou betaald hebben, al wat hij hem schuldig was". pijnigers
   
BASANISMOS, pijniging.
Op. 9:5 "En hun pijniging was als de pijniging van een schorpioen". pijniging
pijniging
Op. 14:11 "En de rook van hun pijniging gaat op in alle eeuwigheid (tot-in de aionen der aionen)". pijniging
Op. 18:7 "Zo veel als zij zichzelve verheerlijkt heeft, en weelde gehad heeft, zo grote pijniging en rouw doet haar aan". pijniging
Op. 18:10 "Van verre staande uit vrees van haar pijniging". pijniging
Op. 18:15 "Van verre staan uit vreze van haar pijniging". pijniging
   
BASANIZOO, pijnigen.
Mat. 8:6 "Mijn knecht ligt te huis geraakt en lijdt zware pijnen". lijdt pijnen
Mat. 8:29 "Zijt gij hier gekomen, om ons te pijnigen vóór den tijd? pijnigen
Mat. 14:24 "En het schip was nu midden in de zee, zijnde in nood van de baren". geteisterd
Mark. 5:7 "Ik bezweer U bij God, dat Gij mij niet pijnigt". pijnigt
Mark. 6:48 "En Hij zag, dat zij zich zeer pijnigden, om het schip voort te krijgen". pijnigden
Luk. 8:28 "Ik bid U, dat Gij mij niet pijnigt". pijnigt
2 Petr. 2:8 "Want deze rechtvaardige man, wonende onder hen, heeft dag op dag zijn rechtvaardige ziel gekweld". gekweld
Op. 9:5 "En hun werd macht gegeven, niet dat zij hen zouden doden, maar dat zij van hen gepijnigd zouden worden". pijnigen
Op. 11:10 "Omdat deze twee profeten degenen, die op de aarde wonen, gepijnigd hadden". gepijnigd
Op. 12:2 "En zijnde in pijn om te baren". pijn
Op. 14:10 "Die zal ook drinken uit den wijn des toorns Gods, die ongemengd ingeschonken is in den drinkbeker Zijns toorns; en hij zal gepijnigd worden met vuur en sulfer". gepijnigd
Op. 20:10 "En zij zullen gepijnigd worden dag en nacht in alle eeuwigheid (tot-in de aionen der aionen)". gepijnigd
   
PAIDEUOO, opleiden, tuchtigen.
Luk. 23:16 "Er is door Hem niets gedaan, dat des doods waardig is: zo zal ik Hem dan kastijden, en loslaten". kastijden
Luk. 23:22 "Zo zal Ik Hem dan kastijden en loslaten". kastijden
Hand. 7:22 "En Mozes werd onderwezen in alle wijsheid der Egyptenaren". onderwezen
Hand. 22:3 "Onderwezen naar de bescheidenste wijze der vaderlijke wet". onderwezen
1 Kor. 11:32 "Maar als wij geoordeeld worden, zo worden wij van den Heere getuchtigd, opdat wij met de wereld niet zouden veroordeeld worden". getuchtigd
2 Kor. 6:9 "Als getuchtigd, en niet gedood". getuchtigd
1 Tim. 1:20 "Die ik den Satan overgegeven heb, opdat zij (door tuchtiging) zouden leren niet meer te lasteren". tuchtiging
2 Tim. 2:25 "Met zachtmoedigheid onderwijzende degenen, die tegenstaan; of God hun te eniger tijd bekering gave tot erkentenis der waarheid". terechtwijzende
Tit. 2:12 "En onderwijst ons, dat wij de goddeloosheid en de wereldse begeerlijkheden verzakende". onderwijst
Heb. 12:6 "Want dien de Heere liefheeft, kastijdt Hij". kastijdt
Heb. 12:7 "Want wat zoon is er, dien de vader niet kastijdt?". kastijdt
Heb. 12:10 "Want genen hebben ons wel voor een korte tijd, naar dat het hun goed dacht, gekastijd; maar Deze (kastijdt) ons tot ons nut, opdat wij Zijner heiligheid zouden deelachtig worden". kastijden
Op. 3:19 "Zo wie Ik liefheb, die bestraf en kastijd Ik; wees dan ijverig, en bekeer u". kastijd
   
PAIDEUTES, opleider.
Rom. 2:20 "Een onderrichter der onwijzen". opvoeder
Heb. 12:9 "Voorts, wij hebben de vaders onzes vleses wel tot kastijders gehad". kastijders
   
PAIDEIA, opleiding.
Ef. 6:4 "En gij vaders! verwekt uw kinderen niet tot toorn, maar voedt hen op in de lering en vermaning des Heeren". tucht
2 Tim. 3:16 "Al de Schrift is van God ingegeven, en is nuttig tot lering, tot wederlegging, tot verbetering, tot onderwijzing, die in de rechtvaardigheid is". onderwijzing
Heb. 12:5 "Mijn zoon! acht niet klein de kastijding des Heeren, en bezwijk niet, als gij van Hem bestraft wordt". kastijding
Heb. 12:7 "Indien gij de kastijding verdraagt, zo gedraagt God zich jegens u als zonen". kastijding
Heb. 12:8 "Maar indien gij zonder kastijding zijt ... zo zijt gij dan bastaarden, en niet zonen". kastijding
Heb. 12:11 "En alle kastijding, als die tegenwoordig is". kastijding
   
DIKE, recht.
Hand. 28:4 "Welken de wraak niet laat leven". Wraakgodin
2 Thes. 1:9 "Dewelke zullen tot straf lijden het eeuwig (aionisch) verderf, (weg) van het aangezicht des Heeren". straf
Jud. 7 "Gelijk Sodom en Gomorra ... dragende de straf des eeuwigen (aionischen) vuurs". straf
   
EKDIKEO, wreken, recht doen.
Luk. 18:3 "Doe mij recht tegen mijn wederpartij". doe recht
Luk. 18:5 "Zo zal ik haar recht doen". recht doen
Rom. 12:19 "Wreekt uzelven niet, beminden! maar geeft den toorn plaats". wreekt
1 Thes. 4:6 "Want de Heere is een wreker over dit alles". wreker
   
EKDIKESIS, wraak.
Luk. 18:7 "Zal God dan geen recht doen Zijn uitverkorenen". recht doen
Luk. 18:8 "Ik zeg u, dat Hij hun haastiglijk recht doen zal". recht doen
Luk. 21:22 "Want deze zijn dagen der wraak". wraak
Hand. 7:24 "En ziende een, die onrecht leed, beschermde hij hem en wreekte dengene, dien overlast geschiedde, en versloeg den Egyptenaar". wreekte
Rom. 12:19 "Mij komt de wraak toe; Ik zal het vergelden, zegt de Heere". wraak
2 Kor. 7 :11 "In u gewrocht ... wraak". wraak
2 Thes. 1:8 "Met vlammend vuur wraak doende over degenen, die God niet kennen". wraak
Heb. 10:30 "Mijne is de wraak, Ik zal het vergelden, spreekt de Heere". wraak
1 Petr. 2:14 "Tot straf wel der kwaaddoeners". straf
   
ANTAPODIDOMI, vergelden.
Rom. 12:19 "Ik zal het vergelden, zegt de Heere". vergelden
2 Thes. 1:6 "Alzo het recht is bij God verdrukking te vergelden dengenen, die u verdrukken". vergelden



Basanos heeft de grondbetekenis van "toetssteen". Daarvan is afgeleid het onderzoek van iemand door middel van een kwelling en zo ten slotte de pijn zelf. Toegepast op een voorwerp, kan het dan ook "teistering" zijn.

Paideuo en de verwante woorden duiden een opleiden van knapen aan en daar deze met tucht en tuchtiging gepaard gaat, is dit ook vaak de betekenis. Aan het gebruik dezer woorden in Luk. hechten we weinig aandacht, omdat niets ons zegt dat Pilatus zijn woorden juist heeft uitgekozen. Deze verzen zijn door de Heilige Geest geïnspireerd in de zin dat zij juist weergeven wat Pilatus zei.

Van het laatste woord geven we slechts een paar teksten op. In verband met het woord "aionisch" weet men, dat het niet zozeer een duur aangeeft dan wel een aard. Uit een onderzoek van deze woorden, menen we voorlopig het volgende te kunnen besluiten als het gaat over Gods handeling ten opzichte van Zijn schepselen.
Vooreerst zijn er twee zaken te onderscheiden:

  1. Wat dient om het recht te herstellen.

  2. Wat dient tot opleiding.

Het eerste is iets dat niet tot nut is van het schepsel dat gekastijd wordt, het tweede wel. Om het recht te herstellen, moet er vergelding geschieden en zo is er straf, kastijding en pijn. De straf is het gevolg der vergelding gezien van het standpunt van hem die ze toedient. Ze is kastijding gezien van de kant van hem die ze ondergaat. De pijn is uitwerking van straf en kastijding.

Het verband tussen wraak (recht) en vergelding ziet men uit Rom. 12:19 en 2 Thes. 1:6-9. Het verband tussen wraak en straf ziet men uit Heb. 10:29, 30. Het verband tussen wraak (recht) en kastijding, uit 2 Petr. 2:4-9 waar telkens op de rechtvaardigheid en onrechtvaardigheid gewezen wordt. Zowel straf als kastijding, pijn en wraak verwijzen voor sommige schepselen naar het vuur:

  • Straf: Heb. 10:27-29 "Hitte des vuurs".

  • Kastijding: Mat. 25:41-46 "Het aionische vuur, hetwelk den duivel en zijn engelen bereid is". "Aionische kastijding".

  • Pijn: Op. 14:10; 20:10 "Vuur en sulfer". "Poel des vuurs en sulfers".

  • Recht, wraak: Jud. 7; 2 Thes. 1:8; Heb. 10:27-30 "aionisch vuur". "Vlammend vuur".

Die straf is zwaarder dan het sterven (Heb. 10:28, 29). Alleen de tuchtiging staat nooit in verband met vuur. De tuchtiging is tot nut (Heb. 12:10). Men lette er bijzonder op, dat dit "nut" hem geldt die getuchtigd wordt, niet anderen. God tuchtigt wie Hij lief heeft (Heb. 12:6; Op. 3:19), niet de bastaarden (Heb. 12:8). Misschien denkt men hier aan Joh. 3:16, maar dan zie men ook, dat de "wereld" alleen wil zeggen de wereld in het algemeen, maar daarom niet elk schepsel in het bijzonder. Zo werd ook het geloof der Romeinen verkondigd in "de gehele wereld" (Rom. 1:8), maar daarom nog niet aan elk schepsel afzonderlijk genomen. De "gehele wereld" ligt wel in den boze (1 Joh. 5:19), maar dit kan men daarom niet zeggen van elk schepsel.

Wij hebben reeds opgemerkt hoe het woord "tuchtigen" afgeleid is van "opleiden". Het ligt voor de hand te veronderstellen, dat dit geschiedde omdat geen ander woord juist genoeg uitdrukte wanneer er tot nut gekastijd werd. Als door kolasis (kastijding) reeds genoegzaam die betekenis was uitgedrukt, dan zou zeer waarschijnlijk dit woord gebruikt zijn geworden en een bestaand woord niet van betekenis veranderd zijn. Wij kunnen aannemen dat de klassieke schrijvers kolasis in de zin van kastijding tot nut gebruikt hebben, maar dat is nog niet voldoende om het zo te nemen als de Heilige Geest dit woord gebruikt en daarnevens een ander plaatst, dat wel die betekenis heeft. In Hand. 4:21 was de kastijding zeker ook niet tot nut bedoeld. In 1 Joh. 4:18 schijnt dat ook het geval te zijn. Het is zeer goed mogelijk dat de kastijding tot nut voor anderen is. De vertaling der 70 gebruikt kolasis nooit in de zin van iets nuttigs. De Apokrifa gebruiken dit woord soms in die zin, maar niet als iets dat nuttig is voor de persoon, die de kastijding ondergaat (zie b.v. Wijsheid 11:5), maar wel voor anderen.


Openbaring - verschijning - tegenwoordigheid | Inhoudsopgave | Leven en dood



Home
| Over LW | Site Map | LW Publicaties | Zoeken
Ontwikkeld door © Levend Water Alle rechten voorbehouden