Besluit | Inhoudsopgave | Aanhangsel Nr. 2


De Weg der Behoudenis

Aanhangsel Nr. 1

Geloof


Volledige lijst van plaatsen waar de Griekse tekst een woord gebruikt, dat in verband staat met "geloof".

In de volgende lijst worden de naamvallen als volgt aangegeven:

  (n) = nominatief = 1ste naamval
  (g) = genetief = 2e naamval
  (d) = datief = 3e naamval
  (a) = accusatief = 4e naamval


(Naamvallen zijn allereerst de dienst die de naamwoorden in een zin doen en vervolgens de vormen waarin zij staan naar gelang van die dienst. In: "de vader straft de(n) zoon" heeft "de vader" een andere functie in de zin dan "den zoon". De vader doet iets, de zoon ondergaat iets, Daarmee ging vooral vroeger een verschil in vorm gepaard. In onze taal slijt dit meer en meer uit.)

Waar een voorzetsel gebruikt is, heeft de opgegeven naamval betrekking tot dit voorzetsel.
De teksten waar "het" bijgevoegd is, hebben het lidwoord vóór "geloof".
De cijfers (1), (2), (3) duiden de plaats aan van een woord, dat meermalen in dezelfde tekst voorkomt.
Een ? geeft aan dat een tekst vermoedelijk bij een zekere groep behoort.
Men merke op, dat "geloof" ook de betekenis heeft van "trouw". Zie vooral de teksten waar gesproken wordt van het "geloof", van de Vader of de Zoon. "Pistos" heeft bijna altijd meer in het bijzonden deze betekenis. Men lette in dit opzicht op Ef. 1:1 en Kol. 1:2 waar van een bijzondere groep heiligen gesproken wordt.
Wij laten de Gr. voorzetsels "pros", "epi", "eis", "en" onvertaald.



Geloof met betrekking tot de Vader


PISTOS - geloof.
God's geloof Mark 11:22 (a)
Geloof des Gods Rom. 3:3 (a) het
Geloof PROS de God 1 Thes. 1:8 (a) het
Geloof EPI God Rom. 4:5 (a) het (zie pisteuoo); Hebr. 6:1 (a)
Geloof EIS God 1 Pet. 1:21 (a) het
God geloven Rom. 4:9 (n) het (zie vs. 3); Rom. 4:14 (n) het
Geloof der inwerking Gods (opstanding) Kol. 2:12 (g) het


PISTEUOO - geloven
Geloven dat God IS Heb. 11:6
Geloven dat God IS EEN Jak. 2:19 (1) (2) ?
Liefde Gods geloven 1 Joh. 4:16
Geloven dat de Vader de Zoon gezonden heeft Joh. 11:42; 17:8, 21.
Geloven dat de Vader in de Zoon is en de Zoon in de Vader Joh. 10:38 (3) ; 14:10, 11 ?
Niet geloven EIS getuigenis van God 1 Joh. 5:10 (3)
Geloven EPI God Rom. 4:5 (a)
Geloven EPI Hem die Jezus uit de doden opwekt Rom. 4:24 (a)
Geloven EIS God Joh. 14:1; 1 Petr. 1:21
Geloven EIS Hem Die Jezus zond Joh. 12:44 (3)
God geloven Hand. 16:34; 27:25; Rom. 4:3, 17, 18; Gal. 3:6; Tit. 3:8; Jak. 2:23, 1 Joh, 5:10 (2)
Hem geloven, Die Jezus zond Joh. 5:24

Noot: God geloven is een algemene uitdrukking. Het kan heel begrensd zijn zoals in Hand. 27:25, of veel omvatten zooals in Joh. 5:24.



Geloof met betrekking tot de Zoon

PISTIS - geloof.
Geloof des Zoons Op. 2:13 (a) het
Jezus' geloof Rom. 3:26 (g) ; Op. 14:12 (a) het
Jezus Christus' geloof Rom. 3:22 (g) (onzeker in de Handschriften); Gal. 3:22 (g); 3:23 (a) ? het (1 en 2); Gal. 3:25 (g) ?
Christus' geloof Gal. 2:16 (g); Fil. 3:9 (g)
Christus Jezus' geloof Gal. 2:16 (g); Ef. 3:12 (g) het
Geloof v. d. Zoon v. de God Gal. 2:20 (d)
Geloof v. onze Heere J. C. Jak. 2:1 (a) het
Geloof PROS de Heere Jezus Filem, 5 (a) het (In Alex. = eis)
Geloof EIS Jezus Hand. 26:18 (a) het
Geloof EIS Christus Kol. 2:5 (a) het
Geloof EIS onze Heere J. C. Hand. 20:21 (a)
Geloof EIS Christus Jezus Hand. 24:24 (a) het
Geloof EN de Heere Jezus Ef. 1:15 (d) het
Geloof EN Christus Jezus Gal. 3:26 (d) het; Kol. 1:4 (d) het;
1 Tim. 3:13 (d) het; 2 Tim. 3:15 (d) het
Geloof Zijns (Jezus') naam Hand. 3:16 (d) het
Geloof EN Zijn bloed Rom. 3:25 (d) het ("door, het geloof" kan men echter ook afscheiden van "in Zijn bloed".
Geloof dat Jezus kan genezen Mat. 8:10 (a); 9:2 (a) het; 9:22 (n) het; Mat. 9:29 (a) het; 15:28 (n) het; Mark. 2:5 (a) het; 5:34 (n) het; Mark. 10:52 (n) het; Luk. 5:20 (a) het; 7:9 (a); Luk. 7:50 (n) het; 8:48 (n) het; 17:19 (n) het; 18:42 (n) het.


PISTEU00 - geloven.
Geloven dat Jezus IS Joh. 8:24; 13:19; 14:29 ?
Geloven dat Jezus de Heilige Gods is Joh. 6:69
Geloven dat Jezus de Zoon Gods is Joh. 1:50; 1 Joh. 5:5
Geloven dat Jezus is de Chr. de Zoon Gods Luk. 22:67; Joh. 11:27; 20:31 (1 en 2); 1 Joh. 5:1.
Geloven dat Jezus van uit God kwam Joh. 16:27, 30, 31
Geloven dat Jezus stierf en opstond 1 Thes. 4:14
Opstanding van Jezus Christus geloven Joh. 20:8, 25, 29; Rom. 10:9, 10 ?; 1 Kor. 15:11
Geloven EPI Jezus Mat. 27:42 (a); Hand. 22:19 (a), Rom. 10:11 (d)
Geloven EPI de Heere Hand. 9:42 (a)
Geloven EPI de Heere Jezus Hand. 16:31 (a)
Geloven EPI Jezus Christus 1 Tim,. 1:16 (d)
Geloven EPI de H. J. C. Hand. 11:17 (a)
Geloven EPI de steen - de rots Rom. 9:33 (d); 1 Petr. 2:6 (d), 7?
Geloven EIS Jezus Mat. 18:6; Mark. 9:42; Joh. 2:11; 4:39, 41 ?, 42 ?; Joh. 6:35, 47; 7:5, 31, 38, 39, 48; 8:30; Joh. 10:42; 11:25, 26, 45, 48; 12:11, 37, 42; Joh. 12:44 (1 en 2), 46; 14:1, 12; 16:9; 17:20; Hand. 10:43; 19:4
Geloven EIS Jezus Christus 1 Petr. 1:8
Geloven EIS Christus Jezus Gal. 2:16
Geloven EIS Christus Fil. 1:29
Geloven EIS de Heere Hand. 14:23; Rom. 10:14 (1)
Geloven EIS de Zoon van God Joh. 3:16, 18, (1, 2 ?), 36; 6:40; 1 Joh. 5:10 (1)
Geloven EIS de Zoon des mensen Joh. 3:15 (onzeker in Handschriften); Joh. 9:35, 36, 38?
Geloven EIS Een Die God zendt Joh. 6:29
Geloven EIS het Licht Joh. 12:36 (zie 46)
Geloven EIS de naam v. h. Licht Joh. 1:12
Geloven EIS Zijn naam Joh. 2:23; 3:18 (3) ; 1 Joh. 5:13
Geloven EN Hem dien God opgewekt heeft Hand. 13:39
De naam van Zijn Zoon Jezus Christus geloven 1 Joh. 3:23
Jezus geloven Joh. 4:21; 5:38; 6:30, 36; 8:31, 45, 46; Joh. 10:37, 38 (1); 14:11.
Christus Jezus geloven 2 Tim. 1:12
De Heere geloven Luk. 1:45; Hand. 18:8 (1 en 2) ; Rom. 10:14 (2)
De Zoon geloven Joh. 5:46
De Werken v. d. Zoon geloven Joh. 10:38 (2); Hand. 13:41
De Woorden v. Jezus geloven Joh. 2:22; 4:50; 5:47
Geloven dat wij met Hem zullen leven Rom. 6:8
Niet geloven dat Christus hier of daar is Mat. 24:23, 26; Mark. 13:21
Geloven door middel van het Licht Joh. 1:7
Geloven dat Jezus kan genezen Mat. 8:13; 9:28; Mark. 5:36; 9:23 (1); Mark. 9:24; Luk. 8:50; Joh. 4:48 ?; 4:50 ?
Getuigen van Jezus Christus' opstanding geloven Mark. 16:13, 14

Noot: Er zijn geen verschillende soorten van geloof, maar wel is de inhoud van het geloof verschillend. Het voorwerp des geloofs kan min of meer bekend zijn, door het geestelijk verstand gezien, en dus door het geloof omhelsd worden. Het Grieks geeft dit op eenvoudige wijze weer door het gebruik van het voorzetsel.

Het geloof kan men als volgt rangschikken, volgens zijn inhoud:


  1. Geloof in verband met God. (Voor bet gebruik der Griekse voorzetsels raadplege men "Wat de concordantie leert".)

    1. Geloof tot God. 1 Thes. 1:8. Het gebruik van het "pros" geeft aan, dat het naar God gericht is, doel nog niet goed onderscheiden wordt.
    1. Geloof op God. Heb. 6:1. Hier is "epi" met de accusatief gebruikt. Er is een werking tot het bereiken van God. Het doel moet dus reeds beter onderscheiden zijn.
    1. Geloof tot-in God. Joh. 12:44; 14:1; 1 Petr. 1:21. Het geloof heeft nu God bereikt en wil in Hem rusten,
    1. Verder heeft men het God-geloven (zonder voorzetsel). Hand. 27:25; Rom. 4:3 Gal. 3:6; Jak. 2:23; Tit. 3:8.


  2. Geloof in verband met Christus.

    1. Geloof op de Heere. Het voorzetsel "epi", is gebruikt. Soms met de accusatief, zocals in Hand. 9:42; 11:17; 16:31; 22:19. Het drukt een werking uit tot het bereiken van Christus. Soms met de datief, zoals in Rom. 9:33; 10:11; 1 Petr. 2:6; 1 Tim. 1:16. Men kan "epi" dan vertalen door "naar aanleiding van" of "in verband met". Het is een algemene uitdrukking, die het geloof niet nader bepaalt.
    1. Geloof tot-in de Heere. "Eis" drukt uit dat men tot in Hem gekomen is. In de meeste gevallen is deze uitdrukking' gebruikt. Als voorbeeld geven wij: Joh. 3:16. Men kan hiervan onderscheiden: geloof tot-in Christus Jezus. Gal. 2:16.
    1. Geloof in Christus. Het voorzetsel "en" drukt een rusten-in uit, Het einddoel is bereikt. Hier heeft men het zoonschap. Gal. 3:26; Ef. 1:15; Kol. 1:4.
    1. Dan heeft men het Christus-geloven, zonder voorzetsel. Men kan onderscheiden tussen hen, die Hem kennen in Zijn vernedering (b. v. Joh, 8:31) ³ en diegene die Hem in Zijn verheerlijking geloven. 2 Tim, 1:12.
      In verband met Joh. 8:30, 31 dient opgemerkt, dat de Joden van v. 31, niet die van v. 30 zijn. De Gr. tekst zegt: "Jezus dan zeide tot de Joden die hem geloofd hadden". Het was geen geloof tot-in Hem, zoals in v. 30 en dat oppervlakkig geloof was reeds verdwenen: zij hadden geloofd.


Allerlei

PISTIS - geloof
Geloof der Waarheid 2 Thes. 2:13 (d)
Abraham's geloof Rom. 4:16 (g)
Geloof EN elkander Rom. 1:12 (d)
het Geloof om gezond te worden Hand. 14:9 (a)
Geloof zonder nadere bepaling
 
  • Mat. 17:20 (a); 21:21 (a); 23:23 (a) het Mark. 4:40 (a)
  • Luk.8:25 (n) het; 17:5 (a); 17:6 (a); 18:8 (a) het; 22:32 (n) het
  • Hand. 3:16 (n) het; 6:5 (g), 6:7 (d) het; 11:24 (g); 13:8 (g) het; 14:22 (d) het; 14:27 (g); 15:9 (d) het; 16:5 (d) het; 17:31 (a)
  • Rom. 1:5 (g); 1:8 (n) het; 1:17 (1) (g), 17 (2) (a), 17 (3) (g); 3:27 (g); 3:28 (d); 3:30 (g), 30 (g) het; 3:31 (g) het; 4:11 (g) het; 4:12 (g); 4:13 (g); 4:16 (g); 4:19 (d) het; 4:20 (d) het; 5:1 (g); 5:2 (d) het; 5:30 (g); 5:32 (g); 10:6 (g); 10:8 (g) het; 10:17 (n) het; 11:20 (d) het; 12:3 (g); 12:6 (g) het; 14:1 (d) het; 14:22 (a); 14:23 (1 en 2) (g); 16:26 (g);
  • 1 Kor. 2:5 (n) het; 12:9 (n); 13:2 (a) het; 13:13 (n); 15:14 (n) het; 15:17 (n) het; 16:13 (d) het.
  • 2 Kor. 1:24 (1) (g) het; 1:24 (2) (d) het; 4:13 (g) het; 5:7 (g); 8:7 (d); 10:15 (g) het; 13:5 (d) het.
  • Gal. 1:23 (a) het; 3:2 (g); 3:5 (g); 3:7 (g); 3:8 (g); 3:9 (g); 3:11 (g); 3:12 (g); 3:14 (g) het; 3:24 (g); 3:25 (g) het; 5:5 (g); 5:6 (n); 5:22 (n); 6:10 (g) het.
  • Ef. 2:8 (g); 3:17 (g) het; 4:5 (n); 4:13 (g) het; 6:16 (g) het; 6:23 (g). Fil. 1:25 (g) het; 1:27 (d) het; 2:17 (g) het; 3:9 (d) het; Kol. 1:23 (d) het; 2:7 (d) het
  • 1 Thes. 1:3 (g) het; 3:2 (g) het; 3:5 (a) het; 3:6 (a) het; 3:7 (g) het; 3:10 (g) het; 5:8 (g)
  • 2 Thes. 1:3 (n) het; 1:4 (g); 1:11 (g); 3:2 (n) het
  • 1 Tim. 1:2 (d); 1:4 (d); 1:5 (g); 1:14 (g); 1:19 (1) (a); 1:19 (2) (a) het; 2:15 (d); 3:9 (g) het; 4:1 (g) het; 4:6 (g) het; 4:12 (d); 5:8 (a) het; 5:12 (a) het; 6:10 (g) het; 6:11 (a); 6:12 (g) het; 6:21 (a) het
  • 2 Tim. 1:5 (g) het; 1:13 (d); 2:18 (a) het; 2:22 (a); 3:8 (a) het; 3:10 (d) het; 4:7 (a) het
  • Tit. 1:1 (a); 1:4 (a); 1:13 (d) het; 2:2 (d) het; 2:10 (a) trouw; 3:15 (d)
  • Filemon 6 (g) het
  • Heb. 4:2 (d) het; 6:12 (g) het; 9:28 (g); 10:22 (g); 10:38 (g); 10:39 (g); 11:1 (n); 11:3 (d); 11:4 (d); 11:5 (d); 11:7 (1) (d); 11:7 (2) (a); 11:8 (d), 11:9 (d); 11:11 (d); 11:13 (a): 11:17 (d); 11:20 (d); 11:21 (d); 11:22 (d); 11:23 (d); 11:24 (d); 11:27 (d); 11:28 (d); 11:29 (d); 11:30 (d); 11:31 (d); 12:2 (g) het; 13:7 (a) het
  • Jak. 1:3 (g) het; 1:6 (d); 2:5 (d); 2:14 (a); 2:14 (n) het; 2:17 (n) het; 2:18 (1) (a); 2:18 (2 en 3) (a) het; 2:20 (n) het; 2:22 (1 en 2) (n) het; 2:24 (g); 2:26 (n) het; 5:15 (g) het.
  • 1 Petr. 1:5 (g); 1:7 (g) het; 1:9 (g) het; 5:9 (d) het 2 Petr. 1:1 (a); 1:5 (d) het
  • 1 Joh. 5:4 (n) het
  • Jud. 3 (d) het; 20 (d) het
  • Op. 2:19 (a) het; 13:10 (n) het

 


PISTEU00 - geloven
 
  • De waarheid qeloven 2 Thes. 2:12
  • De leugen geloven 2 Thes. 2:11
  • Mozes qeloven Joh, 5:46
  • Geschriften van Mozes geloven Joh, 5:47
  • Geloven wat geschreven is in Wet en Profeten Hand. 24:14.
  • De Profeten geloven Hand. 26:27, 27
  • Geloven EPI alles wat de profeten zeggen Luk. 24:25 (d)
  • Johannes geloven Mat. 21:32 (1, 2 en 3); 21:25; Mark. 11:31; Luk. 20:5
  • Woorden van engel geloven Luk. 1:20
  • Prediking geloven Joh. 12:38, 39 ?; Rom. 10:16
  • Opstanding geloven Joh. 11:15; 11:26 (2); 11:40
  • Alles geloven 1 Kor. 13:7
  • Geloven EN het Evangelie (Koninkrijk nabij) Mark. 1:15
  • Geesten geloven 1 Joh. 4:1
  • Geloven dat men zal ontvangen wat men in het gebed vraagt Mat. 21:22; Mark. 11:23, 24
  • Geloven PERI een die blind was Joh. 9:18 (g)
  • De verborgenheid der godzaligheid geloven 1 Tim, 3:16
  • Berichten aangaande Korinthiërs geloven 1 Kor. 11:18
  • Geloven voor een tijd Luk. 8:13
  • Niet geloven dat Paulus een discipel is Hand. 9:26

 


Met betekenis van: vertrouwen, toevertrouwen:
 
  • Zich toevertrouwen aan... Joh. 2:24
  • Het ware toevertrouwen Luk. 16:11
  • Woorden Gods toevertrouwd Rom. 3:2
  • Bedeling toevertrouwd 1 Kor. 9:17
  • Evang. der voorhuid toevertrouwd Gal. 2:7
  • Evang. Gods toevertrouwd 1 Thes. 2:4
  • Evang. der heerlijkheid toevertrouwd 1 Tim. 1:11
  • Prediking (uitroeping) toevertrouwd Tit. 1:3

 


(Zie ook "pistoöo" in 2 Tim. 3:14 "verzekering gedaan is", lees "toevertrouwd is").

Geloven zonder nadere bepaling.
 
  • Mark. 9:23 (2) ; 11:23; 15:32; 16:16, 17.
  • Luk. 8:12
  • Joh. 3:12, 12; 4:41; 4:53; 5:44; 6:64, 64; 10:25, 26; 12:39; 19:35
  • Hand. 2:44; 4:4; 4:32; 5:14; 8:12, 13; 11:21; 13:12, 48; 14:1; 15:5, 7, 11; 17:12, 34; 18:27; 19:2, 18; 21:20 ,25
  • Rom. 1:16; 3:22; 4:11; 10:4; 13:11; 14:2; 15:13
  • 1 Kor. 1:21; 3:5; 14:22, 22; 15:2, 11
  • 2 Kor. 4:13, 13
  • Gal. 3:22
  • Ef. 1:13, 19
  • 1 Thes. 1:7; 2:10, 13
  • 2 Thes. 1:10
  • Heb. 4:3
  • Jud. 5


Woorden in verband met geloof

PISTOS - getrouw
 
  • Mat. 24:45; 25:21, 21, 23, 23
  • Luk. 12:42; 16:10, 10, 11, 12; 19:17
  • Joh. 20:27 (gelovig)
  • Hand. 10:45 (gelovigen) ; 13:34; 16:1 (gelovige), 15
  • 1 Kor. 1:9; 4:2, 17; 7:25; 10:13
  • 2 Kor. 1:18; 6:15 (gelovige) Gal. 3:9 (gelovige)
  • Ef. 1:1 (gelovigen); 6:21
  • Kol. 1:2 (gelovigen), 7; 4:7, 9; 1 Thes. 5:24
  • 2 Thes. 3:3
  • 1 Tim. 1:12, 15; 3:1, 11; 4:3 (gelovigen); 4:9, 10 (gelovigen), 12 (gelovigen); 5:16, 16 (gelovig-gelovige); 6:2, 2 (gelovige, gelovig)
  • 2 Tim. 2:2, 11, 13
  • Tit. 1:6 (gelovige), 9; 3:8
  • Heb. 2:17; 3:2; 3:5; 10:23; 11:11
  • 1 Petr. 1:21 (gelooft) ; 4:19; 5:12
  • 1 Joh. 1:9
  • 3 Joh. 5
  • Op, 1:5; 2:10; 2:13; 3:14; 17:14 (gelovigen); 19:11; 21:5; 22:6

 


APISTIA - ongeloof
 
  • Mat. 13:58; Mark. 6:6; 9:24; 16:14; Rom. 3:3; 4:20; 11:20, 23; 1 Tim. 1:13; Heb. 3:12, 19.

 


APISTE00 - niet geloven (ongetrouw zijn)
 
  • Mark. 16:11, 16; Luk. 24:11, 41; Hand. 28:24; Rom. 3:3; 2 Tim, 2:13; 1 Petr. 2:7, 8

 


APISTOS - ongelovig (ongetrouw)
 
  • Mat. 17:17; Mark. 9:19; Luk. 9:41; 12:46; Joh, 20:27; Hand. 26:8; 1 Kor. 6:6; 7:12, 13, 14, 14, 15; 10:27; 14:22, 22, 23, 24; 2 Kor. 4:4, 6:14, 15; 1 Tim. 5:8; Tit. 1:15; Op. 21:8.

 


Besluit | Inhoudsopgave | Aanhangsel Nr. 2



Home
| Over LW | Site Map | LW Publicaties | Zoeken
Ontwikkeld door © Levend Water Alle rechten voorbehouden