| Inhoudsopgave |


Het Voornemen der Eeuwen, (Ef. 3:11)

In de Statenvertaling staat: "het eeuwig voornemen",
in het Grieks "het voornemen der aioonen".
Dit zijn grote wereldtijdperken.

De kaarten geven een algemeen overzicht van de tijden der eeuwen.
Kaart 1: exclusief de gemeente der verborgenheid
Kaart 2: inclusief de gemeente der verborgenheid

17. De Aankondiging en Verwerping van het Koninkrijk na het Kruis


De Handelingen der Apostelen


Schrijver: Lukas. De Messias was gekomen, het nieuwe verbond gesloten, doch Israël had de Messias verworpen en hun huis zou woest gelaten worden (zoals het vroeger meermalen aangekondigd was) tot zij zouden zeggen: "gezegend is Hij, die komt in den naam des Heren) (Luk. 13: 35 ; Ps. 118: 26). Doch Christus had voor hen gebeden: "Vader! vergeef het hun; want zij weten niet, wat zij doen) (Luk. 23: 34) en Zijn gebeden worden zonder twijfel verhoord. Gods uitverkoren volk kreeg vergiffenis en wij mogen verwachten dat de zegeningen, door de profeten beschreven, wederom in hun bereik zouden liggen; dat hun wederom bekering gevraagd zou worden opdat het koninkrijk, van de hemel gegeven, mocht komen.

Maar intussen is er veel veranderd. De Messias heeft voor de zonde betaald aan het kruis. Nu komt het er op aan in die gekruisigde Christus en in Zijn opstanding te geloven. Zij worden aangedaan met kracht uit de hoogte (Luk. 24: 49). De opdrachten van de Here Jezus worden gevolgd (Mark. 16: 15­18; Luk. 24: 47). De profetieën worden vervuld. Wij kunnen hier steeds verder de ontwikkeling volgen van Gods plan en de geleidelijke openbaring van de verborgenheid van Christus.

Bij het onderzoek der Handelingen komt het er meer dan ooit op aan, het Woord der waarheid recht te snijden en zich met de gedachte in die tijd en in die omstandigheden te verplaatsen en geen rekening te houden met hetgeen slechts later zou geopenbaard worden in de brieven van Paulus. Als men tenminste bereid is voortdurend de waarheid aan te nemen boven de overlevering en deze zo nodig prijs te geven. Vooropgezette meningen en persoonlijke gedachten zijn de grootste hinderpalen om te begrijpen en zich te verlustigen in hetgeen God ons te zeggen heeft.

HAND. 1: 1 "Al hetgeen Jezus begonnen heeft beide te doen en te leren ". Nu zou de Heere voortgaan als "dienaar... der besnijdenis... opdat Hij bevestigen zou de beloftenissen der vaderen" (Rom. 15: 8). Het is niet een begin van iets nieuws, maar de ontwikkeling, de vervulling van het vroegere.

HAND. 1: 2 De opdrachten worden in herinnering gebracht.

HAND. 1: 3 Gedurende 40 dagen sprak Hij van het koninkrijk Gods, dat alle gelovige Israëlieten met spanning verwachten. Vele gewisse kentekenen dat Hij de Messias was. Over de Gemeente wordt geen woord gezegd. Zij was nog altijd verborgen in God (Ef. 3: 9).

HAND. 1: 4, 5 De belofte des Vaders was de kracht uit de hoogte (Luk. 24: 49) d.i. de doop in heilige geest (zonder lidwoord in het Grieks). Hier is het duidelijk dat niet de persoon (de Heilige Geest) maar de gave (heilige geest, of kracht uit de hoogte) aangeduid is. Die gaven ontvangen alleen zij die "van boven" geboren zijn. Die doop is de werkelijkheid, de waterdoop is slechts de uitwendige vorm, passende aan een aards volk als Israël. Beide dopen vinden wij gedurende de tijd der Handelingen. Zie ook Ef. 4: 4-6. De doop in heilige geest heeft hier voor gevolg o.m. talen, tekenen en is geheel te onderscheiden van het vervullen "met" de geest van Ef. 5: 18 waar geen uitwendige tekenen met gepaard gaan.

HAND. 1: 6 "Here ! zult Gij in deze tijd aan Israël het koninkrijk wederoprichten 1" Als men rekening houdt van Luk. 24: 45: "Toen opende Hij hun verstand, opdat zij de Schriften verstonden" is het niet mogelijk aan te nemen dat zij na 40 dagen persoonlijk onderwijs van de Here iets zouden verwachten dat niet volgens de Schrift was. Zij drukten de verwachting uit van alle gelovige Israëlieten: de komst van het koninkrijk op aarde voor Israël.

HAND. 1: 7 Zij worden dan ook niet berispt aangaande hun vraag. Het gaat alleen over de woorden "in deze tijd" en niet over hun "opvatting" van het koninkrijk. De tijd konden zij in Gods handen overlaten, zij hadden slechts het hun toevertrouwde werk te volbrengen. Men begrijpt waarom de Here hen niet kon antwoorden: Hij wist dat, niettegenstaande de nieuwe aankondiging, het koninkrijk weer zou verworpen worden.

HAND. 1: 8 "Aarde" kan evengoed door "land" vertaald worden. Dat "land" hier de juiste uitdrukking is, ziet men uit een algemeen onderzoek. Gedurende het eerste gedeelte van de Handelingen lezen wij over de bediening van de 12 apostelen in een beperkten kring. Het tweede deel spreekt over de bediening van Paulus en de andere discipelen in een veel wijdere kring.

HAND. 1: 11 De persoonlijke komst van de Heere Jezus in Zijn verheerlijkt lichaam op de Olijfberg (Zach. 14: 4). "Gelijkerwijs" d.i. even onverwacht en op dezelfde plaats.

HAND. 1: 20-22 Bij het lezen van deze verzen, bedenke men dat:

  1. Petrus heiligen geest ontvangen had (Joh. 20: 22);
  2. dat zijn verstand door Christus geopend was, opdat hij de Schriften verstond (Luk. 24: 45)
  3. dat hij 40 dagen persoonlijk onderwijs van den Heere had ontvangen (Hand. 1: 3).

Als Petrus zich in die omstandigheden "vergiste", en dit verder in Gods Woord niet gezegd wordt, dan kunnen wij ook de gehele Bijbel ter zijde leggen. Uit de Schrift toont hij eerst de noodzakelijkheid Judas door een andere apostel te vervangen. De voorwaarde waaraan voldaan moest worden is: al de tijd met de 11 omgegaan hebben, beginnende van de doop van Johannes tot de dag toe, in welke Christus opgenomen is (zie ook Joh. 15: 26, 27). Paulus voldeed natuurlijk niet aan deze voorwaarde.

HAND. 1: 23 Niets laat toe te veronderstellen dat er buiten de twee: Barsabas en Matthias, die zij "stelden" (niet "verkozen"), anderen aan de voorwaarde van de vorige verzen voldeden.

HAND. 1: 24-25 De apostelen wachtten er zich wel voor, zelf één uit te kiezen.

HAND. 1: 26 "Zij wierpen hun loten", zoals dat door God zelf in zo vele gevallen opgegeven was als zij zelf niet mochten beslissen. Zie b.v. Lev. 16: 8, 9, 10; Num. 26: 55; Neh. 10: 34 enz. Het lot viel op Matthias. Deze is dus de twaalfde apostel en niet Paulus, zoals de overlevering leert. "Met gemene toestemming gekozen" is in het Grieks"medegerekend". Zij sloten zich natuurlijk met geheel hun hart aan bij Gods keuze, in tegenstelling met hen die beweren de apostelen na te volgen. De Heilige Geest bevestigt die keuze van Matthias nog meermalen: b.v. in Hand. 2: 14 "Petrus staande met de elven" ; Hand. 6: 2 "de twaalven".

Paulus werd pas later bekeerd (Hand. 9). Het getal van deze apostelen, die een heel bijzondere roeping hebben (zie b.v. Mat. 10: 1-10; 19: 28), is strikt begrensd tot 12. Er kunnen dan ook geen "opvolgers" zijn van Petrus. Buiten deze 12 spreekt het N. T. van andere apostelen (d.i. gezondenen; nu in een meer algemene zin), die een andere roeping hadden. Zo b.v. Paulus, Barnabas, Apollos, Silvanus, Timotheus, Andronicus, Junius (zie Ef. 4: 11, 12). Deze werden na de opstanding geroepen, zie Ef. 4: 10 "opgevaren... boven al de hemelen... en deze heeft gegeven sommigen tot apostelen". Paulus in het bijzonder had een veel grotere en schonere taak dan enig ander van de 12 apostelen. Hem bij de 12 voegen, is hem, tegen Gods Woord in, op een lagere rang stellen en vermengen wat gescheiden is.

HAND. 2: 1 "Pinksterfeest" letterlijk: "vijftigste". Het is de vijftigste dag van af de garf van het beweegoffer (Lev. 23: 15, 16), de oude feestdag van de Israëlieten, die hier een begin van vervulling heeft.

HAND. 2: 4 In dit vers heeft men beide de gave en de Gever. De gave: "ze werden allen vervuld met de Heilige Geest (letterlijk "met heilige geest") en begonnen te spreken met andere talen". De Gever: "zoals de Geest hun gaf uit te spreken". Anderen ontvingen reeds vóór Pinksteren de heilige geest (b.v. Luk. 1: 67; 4: 1; Joh. 20: 22).

HAND. 2: 14 Zie Hand. 1: 26.

HAND. 2: 16-21 Petrus zegt duidelijk wat dit spreken in talen betekende : het was het begin der vervulling van de profetie van Joël 2: 28-31. (Zie ook Jes. 32: 15 enz.). Zij betreft "het land" en "het volk" (Joël 2: 18) van Jehovah en de zegeningen (Joël 2: 23-27) na de bekering (Joël 2: 12, 13). Nu echter werd heilige geest (de kracht) nog niet uitgestort op alle vlees. Dit had moeten volgen indien het volk Israël zich als geheel bekeerd had en dan zouden ook de "laatste dagen" toen spoedig gekomen zijn. De volledige vervulling ligt dan ook in de toekomst, bij de "dag des Heeren". De uitstorting OP ALLE VLEES volgt (Joël 2: 28 "daarna") op de stoffelijke zegeningen (Joël 2: 19-25).

Het bijzondere van Pinksteren was de uitstorting van heilige geest in meerdere mate dan vroeger. Is dit nu een kenmerk van de Gemeente der verborgenheid? Het was reeds voorspeld door Joël, en wat heeft Joël met de Gemeente te maken? Overigens was het geen verborgenheid vermits Joël er van spreekt en Paulus zegt juist van de Gemeente dat zij van alle eeuwen en geslachten verborgen was in God.

HAND. 2: 22 Krachten, wonderen, tekenen betoonden dat de Nazarener God was en de koning van Israël gekomen was. Ook de bij Pinksteren uitgestorte kracht behoorde bij wat het begin van het koninkrijk had moeten zijn. Die krachten worden gedaan, zolang het koninkrijk aangekondigd wordt, d.i. tot op het einde van de Handelingen (Hand. 28:28). Dit koninkrijk op aarde wordt in onze tijd niet verkondigd en het is dan ook de tijd niet van een "pinkstergemeente". Zie ook de drie opdrachten van de apostelen (Mat. 28: 18, enz.).

HAND. 2: 30 De Christus verwekt om op Gods troon te zitten (1 Kron. 29: 23; Ps. 2: 6).

HAND. 2: 31 "Christus", letterlijk: "de Christus" d.i. de gezalfde, de Messias, de Koning. Telkens als de naam "Christus" vermeld is in Handelingen, zonder bijvoeging van "Jezus" of "Heere" , is hij gebruikt met het lidwoord en heeft dan ook steeds de bijzondere betekenis "Messias".

HAND. 2: 38 "En Petrus zeide tot hen: Bekeert u, en een iegelijk van u worde gedoopt in de naam van Jezus Christus, tot vergeving der zonden; en gij zult de gave des Heiligen Geestes ontvangen". Dezelfde uitnodiging als bij de profeten (Jer. 3: 7, 14, 22; 4: 1; 18: 11; 25: 5; Ezech. 14: 6; Hos. 14: 2; Joël 2: 12, 13), Johannes de doper en Jezus Christus. Zie ook Hand. 3: 19. Petrus maakt hier gebruik van de " sleutels" van het Koninkrijk. Deze tijd is dan ook een overgang tot het koninkrijk en niet het begin der gemeente. De bekering van hun zonden tegenover God, had voor dit verbondsvolk een heel bijzondere betekenis. Men herinnere zich wat wij in het begin van de ontwikkeling van Gods plan gezien hebben over de strijd tussen Satan en Christus. Telkens werd aan Gods volk gevraagd zich van de afgoden af te wenden en zich tot God te keren. Petrus spreekt niet van de doop in (tot) de naam des Vaders, en des Zoons, en des Heiligen Geestes (Mat. 28: 19). Zie Joh. 1: 25 noot. Deze laatste doop betreft alleen de volken.

HAND. 2: 39 "U komt de belofte toe, en uw kinderen, en allen, die daar verre zijn." De Israëlieten te Jeruzalem en de verspreiden. Het zijn beloften uit het O. T. en betreft in niets de Gemeente, die nog steeds verborgen is in God.

HAND. 2: 42-46 Gemeenschap in alles, zoals alleen mogelijk gedurende het koninkrijk en de tijd die er onmiddellijk aan voorafgaat. Men merke op dat zij nog steeds naar de Tempel gaan. De "breking des broods" was de gewone maaltijd (verzen. 42 en 46; Mat. 14: 19, enz.).

HAND. 2: 47 "De gemeente" bevindt zich niet in de tekst. Men kan lezen: "De Here voegde dagelijks de geredden tezamen". Men kan hier natuurlijk van een gemeente (in algemene zin: vergadering) spreken, juist als in Ps. 22: 23. Mat. 18: 17, enz.

HAND. 3 :2-11 Het wonder van de kreupele is niet alleen een teken dat het koninkrijk nabij is, maar tevens een symbool van de herstelling van Israël. (Zie volgende verzen).

HAND. 3: 18 De Messias is gekomen en heeft de ongerechtigheid gedragen, al deze profetieën zijn vervuld. Opdat het koninkrijk kome blijft er slechts over de bekering van Israël.

HAND. 3: 19 De statenvertaling is hier niet getrouw. Men weet dat "wanneer" (Grieks: opoos) moet vertaald worden "opdat" (zie Hand. 8: 15, 24; 9: 2, 12, 17, 24, enz.). Men leze dan: "Bekeer u dan en keer u (terug tot Mij) voor het uitwissen van uw zonden, OPDAT tijden van verkwikking (zie 2 Tim. 1 : 16 "verkwikt") mogen komen van het aangezitcht (of de tegenwoordigheid) des Heeren ". Het onnauwkeurige vertalen van deze woorden heeft waarschijnlijk een groot deel van de tegenwoordige verwarring gesticht. De komst van het koninkrijk op aarde hing alleen af van de bekering van Israël (Jer. 3: 7, 14, 22; 4: 1; 18: 11; 25: 5; Ezech. 14: 6; Hos. 14: 2; Joël 2: 12, 13). Het aankondigen van het koninkrijk op voorwaarde van bekering door de apostel Petrus, wiens verstand geopend was opdat hij de Schriften verstond, toont duidelijk dat de Gemeente der verborgenheid niet met Pinksteren begon. Door middel van Israël zouden alle volkeren gezegend worden, daarom moest dit uitverkoren volk zich eerst bekeren.

HAND. 3: 20 Zoals in het vorige vers "zullen gekomen zijn" moet zijn: "mogen komen", is hier ook "gezonden zal hebben" te vervangen door "zenden moge". Men leze dan: "en Hij zenden moge Christus Jezus die u te voren verordend is" (niet "gepredikt"; Grieks procheirizoma, volgens de beste handschriften; zoals in Hand. 22: 14).

HAND. 3: 21 "Welken de hemel moet ontvangen tot de tijden der wederoprichting aller dingen, die God gesproken heeft door de mond van al Zijne heilige profeten van alle eeuw". Zie Mat. 19: 28. Alle profeten spreken inderdaad zeer uitvoerig over het koninkrijk op aarde en de verlossing van de schepping. Dat ze die tijden spoedig mochten verwachten, blijkt uit Jes. 32: 15; Zach. 12: 10, enz.

HAND. 3: 24 Wat in die dagen geschiedde, werd te voren verkondigd door de profeten. Als men Israël niet met de Gemeente verwart, ziet men dat ook hier, evenmin als bij de profeten, sprake is van de Gemeente der verborgenheid.

HAND. 3: 25, 26 Het verbond met Abraham van Gen. 22: 18 wordt hier aangehaald. Voor "geslachten" zie Ef. 3: 15 (hier betreft het, de aarde). Zoals alle profeten het schreven, worden ook de volken gezegend gedurende het koninkrijk. Maar vers 26 herinnert er aan, dat eerst Israël zich moest bekeren, niet enkelen, zoals het toen was, maar: "een iegelijk van u". Die nationale bekering ligt in de toekomst.

HAND. 4: 1 Het is goed op te merken dat "volk" de vertaling is van "laos", dat in alle plaatsen, ook in Hand. 15: 14 menen wij, betrekking heeft op Israël. Het woord "ethnos" is "volken" in het algemeen en gewoonlijk door "Heidenen" vertaald. Beide komen voor in vers 27. In de zeven eerste hoofdstukken wordt geen woord gericht tot niet-Joden (behalve de proselieten). De twee "beweegbrooden" van het Pinksterfeest (Lev. 23: 17) betreffen dan ook Israël en Juda, niet Israël en de volken.

HAND. 4: 4 Zoals altijd komt het geloof door het gehoor. Dat geloof betreft ook slechts het gehoorde en niet andere zaken die nog niet gesproken zijn. Hier is het geloof in de Messias, die onze zonden gedragen heeft en uit de doden is opgestaan.

HAND. 4: 7,8 De vraag "door wat (soort) kracht?" is voor ons onmiddellijk beantwoord: "vervuld zijnde met heilige geest" d.i. kracht uit de hoogte. (Hand. 1: 4, 5; Luk. 24: 49).

HAND. 4: 26, 27 Het is geen opstand tegen de prediker van een nieuwe"godsdienst" , maar tegen de Messias, de Gezalfde.

HAND. 4: 29-31 Vrijmoedigheid Gods Woord te spreken op grond van tekenen en wonderen. Geheel verschillend van onze tijd.

HAND. 4: 32-35 Zie Hand. 2: 42, 45.

HAND. 5: 5 Zoals de leer verkondigd vóór het koninkrijk volledige gerechtigheid vroeg (Mat. 5: 26 ; 26: 52; Mark. 4: 24; 9: 41, 42) en gedurende de wederaankondiging van het koninkrijk er volkomen gemeenschap, ook van goederen, was, zo heeft men hier ook onmiddellijk oordeel. Zie ook vers 10; Hand. 12: 23; 13: 11. Wie durft dit op onze tijd toepassen? Dit alles, met de tekenen, kenmerkt de voorbereiding van het koninkrijk op aarde, maar past niet bij de Gemeente der verborgenheid. De "gemeente" van vers 11 is de algemene uitdrukking voor "vergadering" en betreft niet wat nog niet geopenbaard is.

HAND. 5: 19 De schaduw van Petrus is voldoende om zieken te genezen (vers 15). Hijzelf wordt door een engel verlost uit de gevangenis, enz. De wonderen door de profeten te voren aangekondigd blijven in overvloed geschieden zolang het koninkrijk aangekondigd is. Men bedenke zich die toestanden in om het verschil met onze tijd duidelijk in te zien. Na de volkomen verwerping van de Messias (Hand. 28: 28) gebeurt er geen enkel wonder meer en Paulus zelf blijft in de gevangenis te Rome gedurende enige jaren.

HAND. 5: 20 "In de Tempel". Zij behoorden steeds tot Israël en ook de Tempel en de dienst werd door hen niet verwaarloosd (Hand. 2: 46). Nu zagen zij de volle betekenis van al de ceremoniën en bleven geen slaven van het uitwendige. Niets kan ons doen veronderstellen dat zij de wet niet onderhielden. Zie verder Hand. 21: 21-26. Tempel is hier meer in het bijzonder "tempelhoven".

HAND. 5: 42 "Jezus Christus te verkondigen" kan men lezen: "de blijde boodschap te brengen dat Jezus de Christus (Messias) is". "Verkondigen" is de vertaling van euangelizo" (evangeliseeren) d.i. een blijde boodschap brengen. Het ging hier om de Messias en het koninkrijk.

HAND. 6: 1 "De Grieks sprekenden" waren Joden die Grieks spraken en de joodse gebruiken gedeeltelijk niet meer volgden. Er is nog steeds geen sprake van de volken. Zie blz. 99.

HAND. 6: 3 "Broeders" is niet een kenmerkende naam van de tegenwoordige Christenen. Hij was steeds in gebruik bij de Israëlieten, zelfs in Egypte (Hand. 7: 26) en in de woestijn (Hand. 7: 37).

HAND. 6: 6 Voor de handoplegging zie Num. 27: 18-23. Die vorm werd gebruikt om een opdracht te geven.

HAND. 7: 38 "De vergadering des volks" is de vertaling van "ekkleesia", dat meestal op andere plaatsen door "gemeente" wordt weergegeven. Als men de "gemeente" met Pinksteren wil laten beginnen, kan men even goed teruggaan tot Israël in de woestijn, en zouden alle Israëlieten er deel van uit maken.

HAND. 8: 5 Letterlijk: "verkondigde hun de Christus" d.i. de Messias. Zie de tekenen die deze boodschap begeleiden.

HAND. 8: 12 Koninkrijk-doop-tekenen.

HAND. 8: 15, 16 Geen lidwoord in het Grieks. Er is sprake van "heilige geest", de kracht uit de hoogte. Zij waren alleen met water gedoopt, maar de gave hadden zij nog niet ontvangen. Zie Joh. 1: 25 noot.

HAND. 8: 18 Simon zag dat "heilige geest" gegeven werd.

HAND. 8: 22 De gelovige en gedoopte Simon (vers 13) moest zich bekeren.

HAND. 8: 26-40 De eerste gelovige uit de volken die vermeld wordt in Handelingen. De Moorse kamerling was een afstammeling van Cham (Gen. 10). Cornelius was een afstammeling van Jafeth. De zegeningen in verband met het komende koninkrijk beginnen zich nu tot alle volken uit te strekken en dit was een nieuw teken voor Israël. Tussen de geschiedenis van deze twee vinden wij de bekering van Paulus, de apostel der volken. Nu begint een nieuwe periode, het is om zo te zeggen de laatste poging van God om Israël tot bekering te brengen: hen tot ijver te verwekken door diegenen die geen volk zijn (Deut. 32: 21). Zie Rom. 11: 5-16.

Als men meent dat de Gemeente der verborgenheid met Pinksteren begint en men gelooft, dat er in de Gemeente geen verschil is tussen Jood en niet-Jood, hoe kan men dan genoegen nemen met het feit dat in de 7 eerste hoofdstukken van de Handelingen geen sprake is van gelovigen uit de volken? Als de volkomen gelijkheid een kenmerk van de Gemeente is, zou dit juist het sterkst op de voorgrond moeten komen bij haar begin.

HAND. 9: 4 De Here Jezus vereenzelvigt zich met de gelovige Israëlieten, zoals in Mat. 25: 40 b.v. De gemeenschap met de Gemeente der verborgenheid gaat veel verder.

HAND. 9: 23 " Vele dagen" d.i. ongeveer 3 jaar. Zie Gal. 1: 18. Paulus had alles door openbaring, uit de mond van de Heere (Hand. 22: 14), en niet van de 12 apostelen of andere mensen. Slechts na deze 3 jaar ging hij tot de 12 apostelen (vers 27).

HAND. 10: 2 In verband met het volgende merke men op wat Cornelius was:

  1. godzalig (vroom)
  2. vrezende God,
  3. vele aalmoezen doende,
  4. God geduriglijk biddende.

HAND. 10: 14-33 Petrus had tot dan toe, dus een 10 tal jaren na Pinksteren, STRIKT DE WET GEVOLGD. Het is zeer nodig met dergelijke gegevens in de hand, zich in die tijd en omstandigheden terug te denken. Het "volharden in de leer der apostelen" (Hand. 2: 42) was dan ook iets geheel anders dan hetgeen men er nu van maakt. Een gezicht, drie maal
herhaald, en de tegenwoordigheid van een engel (verzen 3 en 19) waren nodig om Cornelius, de godzalige en biddende gelovige, niet gelijk te stellen met het onrein gedierte. Als de Gemeente met Pinksteren begint, zou Petrus, wiens verstand geopend was (Luk. 24: 45), en die met heilige geest gedoopt was, dan aldus gehandeld hebben?
"Gij weet, hoe het een Joodse man ongeoorloofd is, zich te voegen of te gaan tot een vreemde"(vers 28). Hier noemt Petrus zichzelf een Jood; in de Gemeente der verborgenheid zijn geen Joden, wel leden uit Israël. De engel verscheen aan Cornelius in de vorm van een "man" (Hand. 10: 31).

HAND. 10: 34-43 Wij hebben hier een reeks getuigenissen en daartussen het werk van de Here Jezus in het verleden, het heden en de toekomst.

34, 35 Getuigenis van Petrus. "In allen volke, die Hem vreest en gerechtigheid werkt, is Hem aangenaam".

36-38 Het leven van Christus op aarde.

39 Getuigenis (wij).

39, 40 Dood en opstanding van Christus.

41 Getuigenis (ons).

42 Christus rechter van levenden en doden.

43 Getuigenis der profeten "dat een iegelijk die in Hem gelooft, vergeving der zonden ontvangen zal door Zijn naam".

Nu God Petrus getoond heeft dat hij geen mens zou onrein heten (Hand. 10: 28), begrijpt hij, dat de tijd gekomen is, dat de profetieën aangaande de zegeningen van de volken in verband met het koninkrijk ook in vervulling treden. Zie Ps. 2 : 12 enz. : "Welgelukzalig zijn allen die op Hem betrouwen" ; Jes. 30: 18: "Welgelukzalig zijn allen die Hem verwachten" ; Hab. 2: 4: "De rechtvaardige zal door zijn geloof leven" ; Joh. 3: 16 enz. Nu was het ook de tijd om de opdrachten van de Here volledig uit te voeren: "predikt aan alle kreaturen", "die geloofd zal hebben en gedoopt zal zijn", "en degenen, die geloofd zullen hebben, zullen deze tekenen volgen" (Mark. 16: 15-18). Petrus bracht echter nog altijd de boodschap dat "Hij is degene, die van God verordineerd is tot een Rechter van levenden en dooden" . Het was Paulus voorbehouden een twintigtal jaar later te openbaren dat Hij was het Hoofd der Gemeente.

HAND. 10: 44-48 "Heilige Geest" is hier ook wederom de "kracht uit de hoogte", de gave (Hand. 11: 17), niet de Gever. Door deze kracht konden zij de tekenen doen, die volgen moesten volgens Mark. 16: 17. De gelovige Joden waren ontzet, dat dit nu ook met de volken het geval was, zij waren niet door een engel verwittigd en dachten misschien niet dat het koninkrijk zó nabij was. Hun verwondering toont ook wederom de tweede plaats, die de volken nog steeds innamen.

Volgens de opdracht van Mark. 16: 16 werden zij ook gedoopt, "in de naam des Heren" , niet echter "in de naam des Vaders, en des Zoons, en des Heiligen Geestes" zoals dat later, na de oprichting van het koninkrijk op aarde zal geschieden (Mat. 28: 18, 19 noot). Die waterdoop was het uitwendige teken van de inwendige, werkelijke doop, die des geestes, en verschilde daarom in zekere zin van de doop van Johannes (Hand. 11: 16), waar geen inwendige kracht aanwezig was (zie Joh. 1: 25, noot). Die vormen waren geheel gepast voor die tijd, waar Israël nog stipt de wet nakwam (Hand. 10: 14 en zie verder). Petrus gebruikt hier ook de "sleutels" om het koninkrijk te ontsluiten. Van de Gemeente der verborgenheid is nog steeds geen sprake.

HAND. 11: 1-18 De gelovige Joden waren zeer voorzichtig in hun geloof. Zij moesten ten volle verzekerd zijn, dat het Gods wil was, dat zij nu ook de gelovigen uit de volken broeders konden noemen, dat deze ook gereinigd waren (vers 9), gereinigd namelijk door het geloof in de gekruisigde Messias van de Joden (Hand. 15: 9) en dat de tijd gekomen was dat de Christus een verzoening was voor de gehele wereld (1 Joh. 2: 2). Vroeger was de boodschap "bekeer U" alleen gericht tot Israël, nu is zij ook de volken aangeboden (vers 18). "Ten leven" is hier het "eeuwige" leven, d.i. het leven onder het koninkrijk in het bijzonder. Dit laatste vers toont ook weer hoe ver hun gedachten waren van de Gemeente der verborgenheid.

HAND. 11: 26 De gelovigen worden voor het eerst "Christenen" genoemd, te Antiochië.

HAND. 12: 1-11 Petrus wordt door een engel uit de gevangenis verlost (zie Heb. 1: 14). Gedurende de gehele tijd van de Handelingen, zowel als er vóór en als na de tijd van de Gemeente der verborgenheid, is er een zichtbare, hoorbare, tastbare tussenkomst van de engelen. Zie b.v. Hand. 5: 19; 8: 26, 29, 39; 10: 3, 19, 22; 11: 12, 13; 12: 7-10, 23; 16: 16, 18; 19: 12­] 6; 27: 23; 1 Kor. 12: 10; 2 Kor. 11: 4, 14; 12: 7; Gal. 1: 8; 2 Thes. 2: 2; 1 Tim. 4: 1, Heb. 1: 14; 1 Joh. 4: 1-6.

Men merke op dat voor "engel" soms het woord "geest" gebruikt is. In geen geval worden mensen, levend of gestorven, op deze wijze aangeduid. In de brieven, geschreven na de tijd van de Handelingen, komt "geest", op deze wijze gebruikt, nooit voor, en "engelen" slechts eenmaal (Kol. 2: 18). Er is dan geen sprake meer, dus ook niet in onze tijd, van een dergelijke, door God gewilde, tussenkomst die wij met onze zinnen zouden kunnen waarnemen. Zij die de "doden vragen" (zie Lev. 19: 31; 20: 27; Deut. 18: 10-12; 1 Kron. 10: 13, 14; Jes. 8: 19), de spiritisten, kan het min of meer gelukken. hun praktijken uit de Bijbel te wettigen door te wijzen op die menigvuldige tussenkomst van geesten. Dit is echter onmogelijk als men de tegenwoordige bedeling van de Gemeente duidelijk onderscheidt. Als zij tegen Gods wil een tussenkomst verlangen, worden ze echter wel door demonen gediend en misleid.

HAND. 12: 23 OnmiddeIlijk gericht (zie Hand. 5: 5,10; 13: 11).

HAND. 13: 2 "En als zij de Here dienden en vastten". Het ware vasten (Jes. 58: 2-14) sluit het uitwendige vasten niet uit. Beide behoren te zamen voor die bedeling.

HAND; 13: 3 De handen-oplegging in de zin van goedkeuring of iets dergelijks is te onderscheiden van de handen-oplegging die gaven voor gevolg had.

HAND. 13: 11 Onmiddellijk oordeel. In Hand. 5: 5, 10 waren het gelovige Joden, in Hand. 12: 23 was het één uit de volken; hier is het een Jood (vers 6).

HAND. 13: 14, 15 Een der vele gevallen waar de Christen Joden naar de Synagoge gaan (niet eenvoudig aan de uitgang om de blijde boodschap te brengen). De overste overhandigde een deel uit de "wet" d.w.z. de vijf boeken van Mozes, en daarna een deel der "profeten", om voor te lezen. "Volk" is de vertaling van "laos" en duidt de Joden aan. Verzen 16 en 26 wijzen ook op de aanwezigheid van niet-Joden, doch volgens vers 43 zijn het waarschijnlijk proselieten.

HAND. 13: 32 De belofte aan de vaderen (Israël) geschied, was toen vervuld. Zij predikten niet een nieuwe godsdienst of een verborgenheid.

HAND. 13: 46 De Joden eerst. Eerst na de verwerping van de Joden te Antiochië, keert Paulus zich tot de niet-Joden van die plaats. "Des eeuwigen levens" is het leven gedurende het koninkrijk.

HAND. 13: 47 Aanhaling van Jes. 49: 6. Zegening der volken door Israël gedurende het koninkrijk. De Joden, als geheel genomen, hadden de Messias nog niet volkomen verworpen en het koninkrijk kon nog steeds als nabij zijnde verkondigd worden.

HAND. 13: 50 Officiële verwerping van de Messias en Zijn gezondenen te Antiochië. Van nu af geschieden er in deze plaats geen wonderen (tekenen van het komende Rijk) meer.

HAND. 13: 51 Paulus en Barnabas doen wat de Heere aan de 12 gezegd had (Mat. 10: 14; 6: 11) voor het geval de boodschap van het koninkrijk niet zou ontvangen worden: zij schudden het stof van hun voeten af. Zie ook later te Korinthe (Hand. 18: 6).

HAND. 14: 19 "Menende" is de vertaling van een woord, dat gebruikt wordt in alle gevallen waar er sprake is van een gedachte die steunt op een nauwkeurig onderzoek. Zo was het ook hier het geval en niets zegt ons dat Paulus niet werkelijk dood was. Er was in elk geval goddelijke kracht nodig om op te staan en de anderen dag naar Derbe te gaan.

HAND. 14: 22 De gelovigen van die tijd zouden door vele verdrukkingen het koninkrijk ingegaan zijn had Israël zich bekeerd. Nu moet het grootste deel van die verdrukking nog komen.

HAND. 15: 1-6 Moesten de geloovigen uit de volken besneden worden en de wet van Mozes volgen om behouden te zijn? Konden de volken behouden worden door geloof alleen, zonder het zegel der rechtvaardigheid? (Rom. 4: 11). Dat was de kern der zaak.

Moesten zij niet als "vreemdelingen" ingelijfd worden door de besnijdenis? (Ex. 12: 43-49). Dat de kinderen der Joden nog moesten besneden worden sprak vanzelf. De vraag in vers 5 werd gedaan door gelovige Farizeën, die zelf alle voorschriften (evenals Paulus) volgden. Hadden die vormen niet meer gevolgd moeten worden door de Christen Joden, dan was het antwoord zeer eenvoudig geweest. Maar waar de gezondenen van Christus zelf, zoals alle Joden, de vormen waarnamen en niets hun toeliet het niet te doen, daar was het antwoord niet zo eenvoudig en moesten de apostelen en de ouderlingen tezamen vergaderen.

HAND. 15: 9, 11 Natuurlijk was er geen onderscheid tussen Jood en niet-Jood voor wat betreft de gave van "kracht uit de hoogte" en de behoudenis door genade, door middel van het geloof. De volken worden echter in die zelfde verzen steeds in de tweede plaats vermeld.

HAND. 15: 14-21 Jakobus verwijst naar de woorden die Simeon (Petrus) juist heeft uitgesproken (7-11) en toont dat de profeten over de zegeningen van de volken gesproken hebben en haalt Amos. 9: 11, 12 aan, een tekst die zeker niet spreekt van de gemeente die in God verborgen was, maar wel van de herstelling van Israël (zie verzen 14 en 15). Die profetieën lieten zien dat zij ALS VOLKEN zouden gezegend worden en niet als tot de Joden gevoegde mensen. Daarom was voor hen dan ook besnijdenis en het volgen van de wet (die alleen aan Israël opgelegd was, zie Rom. 3: 19) uitgesloten (vers 19). In de omstandigheden van toen, te midden van afgodendienaars en zwakke broeders, werd hun echter een en ander opgelegd (Zie verzen 20, 29 en 1 Kor. 8:10; 10: 19, 28).
Dit alles nu op de Gemeente der verborgenheid toepassen is dubbel onjuist:

  1. die voorschriften waren tijdelijk;
  2. zij werden gegeven aan de pinkstergemeente en niet aan de Gemeente der verborgenheid, waar geen verdeling in volken en Israël bestaat.

De gelovigen uit de volken waren niet meer "onrein", maar gereinigd door hun geloof in de Messias. Zij waren Abraham's zaad (Gal. 3: 29) ook zonder de vormen der wet.

HAND. 16: 3 Timotheus door Paulus besneden. Dit toont vooreerst dat Paulus de uiterlijke vormen waarnam. In het geval van Timotheüs was, volgens de Wet, de besnijdenis misschien niet noodzakelijk. Paulus had de keuze hem met zich te nemen als een niet besneden of besneden proseliet. Het laatste was verkieslijker om de Joden voor zich te winnen. Die handelwijze had geen verdere strekking, terwijl die van Petrus in Gal. 2: 11­15 in tegenspraak was met het feit dat ook de volken door genade behouden werden (Hand. 15: 9, 11), dat de verzoening had plaats gehad. Door het niet omgaan met de volken, loochende hij aldus feitelijk de betekenis van de dood en de opstanding van de Here en nog meer de nabijheid van het koninkrijk. Tegelijk gaf het de indruk dat Petrus nog niet vrij was in Christus (Gal. 5: 1), maar nog "onder" de wet.

In andere omstandigheden was het verkieselijker niet te besnijden (Gal. 2: 3), als men er b.v. uit zou afleiden, dat de gelovigen nog "onder" de wet waren (zie Rom. 7: 4). Wij kunnen hierbij opmerken dat de waterdoop de besnijdenis niet verving, maar beide tezamen bestonden (ook onder het koninkrijk, Ezech. 44: 9). Voor de gelovige Joden de besnijdenis en de waterdoop, voor de gelovigen uit de volken alleen de waterdoop.

HAND. 16: 16-18 Paulus werpt demonen uit volgens de opdracht van Mark. 16: 17.

HAND. 16: 26 Paulus door een aardbeving uit de gevangenis verlost.

HAND. 17: 3 Lees "Messias" voor "Christus", dus: "De Schriften... openende, en voor (ogen) stellende, dat de Messias moest lijden en opstaan uit de doden, en dat deze Jezus is de Messias". Als de Messias gekomen was, dan moest het koninkrijk natuurlijk nabij zijn. Al was het nauwelijks nodig er aan te herinneren, want het was hun voortdurende hoop, toch zal Paulus er wel over gesproken hebben (zie b.v. vers 7).

HAND. 17: 4, 11 Sommigen werden overtuigd uit de Schrift (verzen 2, 3). Zie 1 Thes. 1: 7; 2: 13. De Bereërs onderzochten dagelijks de Schriften, of deze dingen alzo waren. Hoe kan het ook anders als men gelooft, dat de Schrift Gods Woord is? Maar het laat ons ook zien, dat Paulus hun niets nieuws verkondigde, zij konden het alles nazien in het O. T. De grote verborgenheid, die ze niet in de Schrift zouden gevonden hebben, was nog altijd niet geopenbaard, d. w. z. zij wisten niets van de Gemeente der verborgenheid, en dit ongeveer 25 jaar na Pinksteren!

HAND. 17: 30 "God... verkondigt nu allen mensen, dat zij zich bekeren". Zie 2 Kor. 5: 19. Paulus is heel in het bijzonder de apostel der verzoening. Die nieuwe wereldtoestand, waar de genade overvloedig is, past in de geleidelijke ontwikkeling van Gods Raad: de wereld verzoend, de bekering van Israël en der volken, het koninkrijk op aarde. De verzoening en de overvloedige genade is echter geen kenmerk van de Gemeente, alhoewel deze op denzelfde grond steunt: het offer van Christus.

HAND. 18: 5 "Dat Jezus is de Messias". Het koninkrijk aangekondigd.

HAND. 18: 6 "Wederstonden en lasterden". Het koninkrijk verworpen te Korinthe. Als gevolg schudde Paulus zijn klederen af; zie Mat. 10: 14; Luk. 9: 5. Van nu af geschieden er ook geen tekenen meer te Korinthe en Paulus gaat tot de volken.

HAND. 18: 11 De brieven aan de Thessalonicensen geschreven.

HAND. 18: 18 "Zijn hoofd te Kenchreeën gescho­ren hebbende, want hij had een gelofte gedaan". De vormen, die hiermee gepaard gingen, moesten te Jeruzalem geschieden (zie vers 21). Paulus volgde dit alles zeer getrouw, zoals alle Joden. Die gelofte kon het volk Israël aan zijn belofte tegenover de Here: "Al wat de Here gebiedt, zullen wij doen" (Ex. 19) herinneren. Zie blz. 39.

HAND. 18: 28 "Dat Jezus is de Messias".

HAND. 19: 2 Voor "de Heilige Geest", lees "heilige geest", d.i. de kracht uit de hoogte (zie vers 6: "talen", "profeteerden"). Zij hadden nog niet gehoord dat er "heilige geest" (de kracht) gegeven was.

HAND. 19: 5 Dit vers betreft niet de discipelen te Efeze, maar het volk, dat naar Johannes hoorde (vers 4). Onder meer, wordt dit aangeduid door het feit, dat zij gedoopt werden "tot de naam van de Here Jezus", een doop, die niet met "kracht uit de hoogte" gepaard ging (zie Hand. 8: 16 en Joh. 1: 25 noot). De discipelen van Efeze werden dan ook niet tweemaal in water gedoopt. De "heilige geest" ontvingen zij door handenoplegging, evenals in Hand. 8: 17.

HAND. 19: 10 Allen die in Azië woonden, hoorden het woord. Zie 2 Tim. 1: 15.

HAND. 19: 12 Zieken werden genezen, boze geesten voeren uit. God werkte "door de handen van Paulus" (vers 11) als teken van het komende rijk.

HAND. 19: 32 "Vergadering" is de vertaling van "ekkleesia", dat in de meeste gevallen door "gemeente" vertaald is.

HAND. 20: 7 "En op één der Sabbatten (tè mia toon sabbatoon-genitief meervoud). Zie Mat. 28: 1. Kort daarna is het dan natuurlijk "Pinksterdag" (vers 16). De Christen Joden volgden steeds de hoogtijden des Heeren. Er is nergens sprake van een nieuwe "christelijke" feestdag. Zij hadden hier een gemene maaltijd ("om brood te breken" - zie ook vers 11 en Mat. 14: 19).

HAND. 20: 21 Eerst de Joden, dan de volken.

HAND. 20: 23 Het koninkrijk toeft door het zich niet bekeren der Joden (zie ook verzen 19, 25); de banden en verdrukking komen nader.

HAND. 20: 25 Het koninkrijk gepredikt. "Gods" staat niet in de beste handschriften.

HAND. 20: 27 "Al de raad Gods", namelijk voor die tijd, toen het koninkrijk aangekondigd werd. Later, gedurende een nieuwe bedeling, maakte Paulus de grote verborgenheid bekend. Gods Woord is uiterst nauwkeurig in de keuze van de woorden, de"raad Gods" heeft betrekking op Israël en de volken, terwijl het "voornemen" alleen in verband staat met de Gemeente der verborgenheid (Ef. 3: 11).

HAND. 20: 28 De opzieners zijn dezelfde als de "ouderlingen" van vers 17 (vergelijk Titus 1: 5, 7).

HAND. 20: 29-31 "Wolven", "uit uzelf zullen mannen opstaan, sprekende verkeerde dingen". Maant tot grote voorzichtigheid ten opzichte van al hetgeen gedurende de eerste eeuwen geschreven is en wat van de "apostolische opvolging" gezegd wordt. Gods Woord (vers. 32 "het Woord Zijner genade") is de leiddraad, niet de overlevering. Drie jaar lang vermaande Paulus hen, nacht en dag. Die vermaning richt zich ook tot ons.

HAND. 20: 38 "Zeer bedroefd". Niet alleen Paulus weg, maar de toekomst scheen uiterst donker: het koninkrijk verworpen. Wat zou er nu met hen geschieden ? Paulus had hen nog wel getroost met over hun erfdeel te spreken (vers 32), maar ze hadden toch heel wat anders verwacht. En die Paulus, die op dit alles geen acht geeft! (vers 24).

HAND. 21: 9 Vier dochters die profeteerden. Zie Hand. 2: 17.

HAND. 21: 20 Vele duizenden Joden, gelovende in de Christus, waren ijveraars der wet. Niets en niemand had hun gezegd dat zij de wet niet meer moesten volgen, maar daarom moesten zij geen "ijveraars" zijn en voor hen was de brief aan de Hebreën zeer nodig.

HAND. 21: 21-25 "Mozes" is hier geschreven voor de wet, zoals b.v. in Hand. 15: 21. Wij lezen hier van twee beschuldigingen:

  1. Men zei, dat Paulus leerde de kinderen der Joden (die onder de volken zijn) niet te besnijden.
  2. Dat die Joden niet naar de wijze van de Wet moesten wandelen.

Jakobus en de ouderlingen willen dat "allen mogen weten, dat er niets is aan hetgeen, waarvan zij, aangaande u bericht zijn, maar dat gij alzo (volgens godsdienstige voorschriften) wandelt, DAT GIJ OOK ZELF DE WET ONDERHOUDT".

De zaak is zo duidelijk mogelijk voor wie niet door de overlevering verblind is. Jakobus, wiens verstand ook geopend was, en de ouderlingen wandelden, evenals alle Joden, volgens de wijze van de Wet. Zij vonden het gans nodig de menigte te doen samenkomen om elke gedachte te verwijderen, dat Paulus zou leren, dat de gelovige Joden de Wet niet zouden moeten volgen. Het gaat niet over iets te doen om de Joden niet te kwetsen, ze zo ver mogelijk tegemoet te komen om ze te winnen (1 Kor. 9: 20), maar er dient duidelijk aangetoond DAT PAULUS ZELF DE WET ONDERHOUDT. Voor wat de volken betreft, dat was wel begrepen, deze moesten niet besneden worden (Hand. 15: 1-24).

Wat zou Paulus nu doen? Hen met volle bewustzijn iets doen geloven wat niet waar was? Dat is onmogelijk. Als Paulus de Wet niet meer volgt, dan kan hij op hun voorstel niet ingaan.

HAND. 21: 26 Paulus, die zelf een gelofte gedaan heeft (Hand. 18: 18), gaat echter met de mannen in de Tempel, en blijft er "totdat voor een iegelijk van hen de offerande opgeofferd was". Zie Num. 6: 14­20. Geen vergissing is hier mogelijk: Paulus wil openbaar bewijzen dat hij er nooit aan gedacht heeft de uitwendige vormen te verwaarlozen en kon dan later ook met volle recht zeggen: "IK HEB NOCH TEGEN DE WET DER JODEN, NOCH TEGEN DE TEMPEL, NOCH TEGEN DE KEIZER IETS GEZONDIGD" (Hand. 25: 8).

Natuurlijk kunnen wij deze zaak niet begrijpen als wij de periode vanaf Pinksteren tot het einde van de Handelingen verwarren met de tegenwoordige bedeling, of anders uitgedrukt, als wij de Gemeente der verborgenheid laten beginnen met Pinksteren. Men is dan geneigd te zeggen dat Paulus verkeerd handelde! De Schrift zegt dit echter niet en het is een ernstige beschuldiging, nodig om de zwakheid van een theorie te bedekken. Zie verder den brief aan de Romeinen enz. aangaande het niet meer "onder" de Wet zijn van de gelovigen.

HAND. 21: 39; 22: 3 Paulus noemt zichzelf nog steeds een Jood.

HAND. 24: 14 Paulus deed niet aan Schriftkritiek, maar geloofde alles wat in de Wet en de Profeten geschreven is.

HAND. 24: 17-19 Hij herinnert aan zijn offeranden, enz. van Hand. 21: 26. Volgens de overlevering zou dus Paulus nog steeds in zijn verkeerde handelwijze volharden!

HAND. 25: 8 "Ik heb noch tegen de wet der Joden, noch tegen de tempel, noch tegen de Keizer iets gezondigd. "

HAND. 26: 6 Paulus geoordeeld over de hoop der belofte, die van God tot de vaderen geschied is. Hij predikte niet een nieuwe "godsdienst" en zei nog niets over de grote verborgenheid.

HAND. 26: 18 Bekering van de macht van de Satan tot God, zoals altijd gevraagd was geweest.

HAND. 26: 22, 23 Paulus zei niets "buiten hetgeen de Profeten en Mozes gesproken hebben, dat geschieden zou: namelijk dat de Messias lijden moest, en dat Hij, de eerste uit de opstanding der doden zijnde, een licht zou verkondigen dezen volke (de Joden), en den volken." Eerst later schreef Paulus van de verborgenheid, "die verborgen is geweest van alle eeuwen en van alle geslachten, maar nu geopenbaard is aan Zijn heiligen" (Kol. 1: 26). Dan zou er niet een zegening zijn voor de volken na de Joden, zoals door de profeten voor het koninkrijk aangekondigd; dan zouden er niet zijn gelovige Joden naast gelovigen uit de volken, maar er zou zijn één samengevoegd lichaam, één nieuwe "man", één Gemeente, bestaande uit leden uit de volken en de Joden zonder onderscheid.

HAND. 28: 4-6, 8-9 De laatste tekenen door middel van Paulus gedaan.

HAND. 28: 17 Paulus had niets gedaan tegen het volk of de "vaderlijke gewoonten". Zie Hand. 6: 14 waar "zeden" de vertaling is van het grieksche woord dat hier door "gewoonten" is weergegeven. Het ging over de inzettingen door middel van Mozes ontvangen, niet over menselijke dingen die er bijgevoegd waren.

HAND. 28: 20 Paulus geketend wegens de "hope Israëls" (de toekomst van de Messias en de oprichting van het Koninkrijk).

HAND. 28: 23 Het koninkrijk Gods uitgelegd uit de Wet en de Profeten. Koninkrijk Gods is een algemene uitdrukking die vele dingen omvat. Hier betreft het in het bijzonder het koninkrijk der hemelen, zoals in Mattheus. Alleen dit Messiaans rijk kon uitvoerig uit het O.T. uitgelegd worden. De Gemeente was nog steeds verborgen in God. (Ef. 3: 9).
Het is de laatste maal dat in deze tijdsperiode het koninkrijk op aarde verkondigd wordt. Ook hier te Rome wordt het verworpen en nergens geschieden van nu af de kenmerkende tekenen.

Men kan het gebruik van de naam "Jezus", die kenmerkend is van de tijd vóór de Gemeente, vergelijken met het gebruik van de titel "de Here Jezus Christus" in vers 31.

HAND. 28: 26 Aanhaling van Jes. 6: 9 zoals bij de vroegere verwerpingen van het koninkrijk, zowel vóór de verbanning der 10 stammen naar Assyrië (zie bI. 46) als in Mat. 13: 14 en Joh. 12: 40. Nu zou Israël ook weer uit het land gedreven worden. Het was niet genoeg dat "sommigen" geloofden, het had een nationale bekering moeten zijn.

HAND. 28: 28 "Het zij u dan bekend, dat de zaligheid Gods de VOLKEN gezonden is, en deze zullen horen" . "Zaligheid" is de vertaling van "sotérion" dat ook b.v. voorkomt in Luk. 2: 30; 3: 6; Ef. 6: 17 en niet zozeer de zaligheid zelf, maar Hem die de zaligheid geeft, aanduidt. Dit blijkt ook uit Jes. 62: 11, waar het woord "Heil" gebruikt is. Zie verder Heb. 2: 3,4.
Nu zou een geheel nieuwe bedeling beginnen. Israël is nu "uitgehouwen" (Mat. 3: 10), voor een tijd niet meer als Gods volk aangemerkt. De Israëlieten hebben als zodanig geen voorrechten meer, doch worden aangemerkt als deel uitmakende van de volken. Vanzelf vervallen nu ook alle inzettingen, rechten en geboden, die alleen aan Israël gegeven waren. En het nieuwe verbond, dat met Israël gesloten was, is nog niet van kracht.
Wij geven hier de korte inhoud van de Handelingen (volgens "The Apostle of the Reconciliation" door Ch. H. Welch) die ook weer aantoont, hoe stelselmatig dit boek, evenals de gehele Bijbel, geschreven is.

A1. Het eerste boek van Lukas (Hand. 1: 1).

B 1: 1 Wat de Here begonnen heeft beide te doen en te leren.

C 1: 2 Tot op de dag.

D 1: 2 Bevelen aan de apostelen.

E 1: 2 Opgenomen.

B 1: 3 Wat de Here verder deed.

C 1: 3 Gedurende 40 dagen.

D 1: 4-9 Bevelen aan de apostelen.

E 1: 9-14 Opgenomen.


A2. Het tweede boek: de Handelingen.

B 1:15-2:13 Te Jeruzalem. De Heilige Geest. Uitzending der 12.

C 2:14-8:1 Bediening van Petrus en anderen aan het volk in Jeruzalem en het land.

D 8:1-11:30 Bediening van Petrus en anderen in het land (ook aan de volken).

E 12:1-23 Te Jeruzalem. Petrus gevangen. Einde van de bediening onder die bedeling. Caesarea.

B 12:24-13:3 Te Antiochië. De Heilige Geest. Uitzending van Paulus en Barnabas.

C 13:4-14:28 Bediening van Paulus en anderen aan de verstrooiden, buiten Jeruzalem en het land.

D 15:1-19:20 Bediening van Paulus in samenwerking met de 12.

E 19:21-28:31 Efeze, Jeruzalem. Paulus gevangen. Einde van de bediening onder die bedeling. Rome.

 

| Inhoudsopgave |



Home
| Over LW | Site Map | LW Publicaties | Zoeken
Ontwikkeld door © Levend Water Alle rechten voorbehouden