Het Voornemen der Eeuwen, (Ef. 3:11)
In de Statenvertaling staat: "het eeuwig voornemen", Kaart 1: exclusief de gemeente der verborgenheid Kaart 2: inclusief de gemeente der verborgenheid Johannes
JOH. 1: 9 "Hetwelk verlicht een iegelijk mens". Nu was de tijd gekomen dat alle geslachten des aardrijks zouden gezegend worden (Gen. 12: 3). Jezus Christus was een dienaar van de besnijdenis, opdat Hij bevestigen zou de beloftenissen van de vaderen (Rom. 15: 8-12). JOH. 1: 11 "Het Zijne" d.i. het land en de troon; "de Zijnen" d.i. Israël. JOH. 1: 12 "Kinderen Gods". Begin van vervulling van Hos. 1: 10, 11. JOH. 1: 17 Wat niet wil 'zeggen dat er in het O. T. geen genade was, zie b.v. Ex. 34: 6,7. In Christus had men nu de volledige openbaring van de genade. JOH. 1: 25 Het niet onderscheiden van de bedelingen en het niet aandachtig letten op de woorden, die door God gebruikt worden, heeft heel wat verwarring gebracht, ook voor wat betreft het dopen. Wij kunnen hierover slechts een kort overzicht geven. Al de gebruikte grieksche woorden staan in verband met den wortel "bapto" (dopen). Dit woord komt voor in Luk. 16: 23; Op. 19: 13 (geverfd); Lev. 16: 24 (griekse vertaling). Het duidt in de eerste plaats een indompelen aan. Het heeft echter niet altijd deze letterlijke betekenis, zoals b.v. aangetoond wordt in 1 Kor. 10: 2. Zij werden "in" de zee gedoopt "tot" Mozes; doch het water raakte hen zelfs niet aan.
Nu kan men opmerken dat er voor "wassen" nog drie andere griekse woorden zijn. Gaat het hier dan over een bijzondere wassing? Dit is inderdaad het geval. Bapto enz. duiden iets meer dan een stoffelijke reiniging aan. Hier bestaat een geestelijke achtergrond: het is een godsdienstige, uiterlijke vorm van een geestelijke werkelijkheid. Met dit voorbehoud, kan men dan evengoed "wassen" als "dopen" gebruiken. Men bemerkt nu echter het verband met de wassingen van het O. T. (Exod. 29: 4, enz.). De toegang tot de tabernakel mocht alleen geschieden na een doop of wassing (Lev. 8: 6, enz.). Zij die God naderden, moesten dus zowel besneden als gedoopt zijn. Die wassing geschiedde door Mozes (als type van Christus). Zie Exod. 29: 4. Doch verder doopte ieder zichzelf (Lev. 11: 40 enz.). De ware wassing verwachtten zij bij de komst van de Messias (Jes. 4: 4; Ezech. 36: 25). Hij zou hen reinigen met rein water en hun een nieuwe geest en een nieuw hart geven. Daarom vroegen de Farizeën aan Johannes waarom hij anderen doopte, als hij toch de Messias niet was. Verder dient men rekening te houden met het verschil tussen het dopen "in" iets en "tot" iemand of iets. In 1 Kor. 12: 13 hebben wij beide gevallen: Wij allen zijn IN één geest TOT één lichaam gedoopt" (letterlijke vertaling). Zo is er dan sprake van de doop in water; in geest; in de naam des Heeren (Hand. 10: 48); in de wolk en de zee (I Kor. 10: 2). En er is ook de doop tot de naam des Vaders, en des Zoons, en des Heiligen Geestes (Mat. 28: 19), tot de naam van de Here Jezus (Hand. 8: 16; 19: 5); tot Christus Jezus en tot Zijn dood (Rom. 6: 3); tot Mozes (I Kor. 2); tot één lichaam (I Kor. 12: 13), tot Christus (Gal. 3: 27); enz. Het woordje "tot" duidt op een verband tussen hem die gedoopt is en de aangeduiden persoon of zaak. Zo ziet men dat de doop van Mat. 28: 19 het koninkrijk betreft, als alle volken tot de Vader kunnen naderen, door de verzoening bewerkt door de Zoon. Ook de vermelding van de Heilige Geest is hier geheel gepast, omdat dan heilige geest op alle vlees zal uitgestort zijn (Hand. 2: 17). Die volken worden niet "tot Christus" gedoopt, want dat zou hen in verband brengen met de Messias: iets dat alleen aan Israël voorbehouden is dat met de Messias het beheer van de aarde delen zal. Die beide doopen gaan gepaard met "kracht uit de hoogte" of "heilige geest". De doop "tot de naam van de Here Jezus" gaat echter niet gepaard met dergelijke bovennatuurlijke werkingen. Het kwam overeen met de doop van Johannes (Hand. 8: 16; 19: 2-5, zie noot). Het dopen had voor gevolg een groep mensen van anderen af te scheiden en ze in verband te brengen met de Messias, de Here Jezus enz. Paulus wenste geen groep te vormen, die "tot" zijn naam gedoopt was (1 Kor. 1: 15). De doop van Johannes moest een uitwendig teken zijn dat zij beleden een innerlijke reiniging nodig te hebben. Als zij hun zonden beleden werden deze ook vergeven. Die doop staat in verband met het zich bekeren van Israël van Satan tot God en was dus nodig voor de komst van het koninkrijk. Voor Israël en de door middel van hen gezegende volken, die steeds in verband staan met de aarde, was een dergelijke uitwendige waterdoop geheel gepast. Later komt de doop in heilige geest meer op de voorgrond dan die in water; beide bestaan echter tezamen. Dit is b.v. het geval gedurende de tijd van de Handelingen, die een overgang tot het koninkrijk had moeten zijn. Ook gedurende het koninkrijk zelf bestaan beide dopen (Mat. 28: 19; Joël 2: 28; Ezech. 47). Na de volledige verwerping van het koninkrijk (Hand. 28: 28), als er een nieuwe groep gevormd wordt, de Gemeente der verborgenheid, die alleen in verband staat met de "opperhemelsche", verdwijnt de doop in water en blijft er slechts één doop over (Ef. 4: 5 en zie Ef. 1: 13). Onze tegenwoordige tijd is in zekere opzichten een voorafschaduwing van hetgeen bestaat bij of na de nieuwe hemel en aarde, als er geen uiterlijke vormen, dus ook geen wassing, meer zijn. Als er een tabernakel of tempel bestaat, blijkt hieruit dat een toenadering tot God mogelijk is, doch ook dat er geen volkomen gemeenschap met God is. Bij de nieuwe hemel en aarde is er geen tempel meer (Op. 21: 22) en is God alles in allen. Zo zijn ook de leden van de Gemeente, die na Handelingen begint, nu reeds (nu er ook geen tempel bestaat) beschouwd als zijnde in de meest innige gemeenschap met God: leden van het lichaam van Christus, met Hem geplaatst boven alles (Ef. 1: 20-23 ; 2: 6). Doch al is er in Gods Woord geen sprake van uitwendige besnijdenis, noch waterdoop voor de leden van die Gemeente, allen zijn in werkelijkheid besneden (Kol. 2: 11) en gedoopt (Kol. 2: 12). Zij Worden niet alleen gerekend als hebbende uitgedaan de oude mens, doch ook als mede opgewekt en mede gezet in de opperhemel in Christus (Kol. 2: 11, 12; Fil. 3: 2, 3; Ef. 2: 6). Wij kunnen hier niet verder over de doop uitweiden, en vermelden nog slechts
dat Paulus zichzelf doopte (Hand. 22: 16 griekse tekst) en aldus reeds
van den beginne van alle gelovigen, die door een andere persoon gedoopt
werden, onderscheiden werd. JOH. 2: 7 Het eerste teken. Wonderen worden door drie namen aangegeven in het N. T.: kracht, wonder, teken (semeion). Die laatste wordt alleen gebruikt in Johannes (uitgezonderd 4: 48) om de nadruk te leggen op de betekenis van het wonder: het is een teken dat Jezus God is, de beloofde Messias (Joh. 20: 31). Joh. geeft er 8 aan die op wonderlijke wijze met elkander in verband staan en allen op Israël betrekking hebben. Zie hier een beknopt overzicht van hetgeen de Companion Bible hierover zegt:
JOH. 2: 13 "Het Pascha der Joden". Niet meer genoemd "de hoogtijden des Heeren" zoals in Lev. 23:2. (Zie ook Joh. 5:1; 6:4; 7:2). In plaats van God te dienen zoals Hij het vroeg, had zich de Joodse religie, het Jodendom ontwikkeld, die menselijke overleveringen en uiterlijke vormen op de voorgrond plaatste. Zo heeft men nu ook de Christelijke religie of Christendom. Beide Jodendom en Christendom zijn, zowel als andere "godsdiensten" grotendeels het werk van de god dezer eeuw. JOH. 3: 3 "Wederom geboren". Het griekse woord hier door "wederom" overgezet, is ook gebruikt in Joh. 3: 7, 31; 19: 11; Jak. 1: 17; 3: 15, 17. In de meeste gevallen is het vertaald door "van boven" en er is geen reden om het hier ook niet op dezelfde wijze te vertalen. Het is de geboorte door goddelijke kracht of "kracht uit de hoogte" of door "heilige geest". "Zien" is niet alleen er op kijken, het griekse "eidon" bedoelt het werkelijke zien. De volle betekenis omvat ook het "ingaan" (vers 5). JOH. 3: 5 "Uit water en geest" de welbekende stijlfiguur, waar twee zaken genoemd worden als er slechts één bedoeld is; de tweede meer op te vatten als een hoedanigheidswoord, dat het karakter van de eerste bepaald. Hier dus: "uit geestelijk water". Hetzelfde water van Joh. 7: 38, 39; Ef. 5: 26; Ezech. 36: 2527. Gereinigd en een nieuw hart gegeven zodat zij in Gods instellingen kunnen wandelen en Zijn rechten bewaren en doen. Zie ook Jes. 4: 4. JOH. 3: 6 "Hetgeen uit het vlees geboren is, dat is vlees; en hetgeen uit de Geest geboren is, dat is geest." Hier is de natuurlijke geboorte in kontrast met de geboorte van boven. "Vlees" (of oude hart, oude mens, uitwendige mens) tegenover "geest" (of nieuwe hart, nieuwe mens, inwendige mens). Die geboorte van boven is niet iets nieuws, Nicodemus, als leraar van Israël, had deze dingen moeten weten (vers 10). In Deut. 30: 6; Ps. 51: 12; Jer. 24:7; 31: 33; 32: 39; Ezech. 11: 19; 18:31; 36: 25-27 enz. zien wij inderdaad dit alles reeds uiteengezet. Het was overigens een "aards ding" (vers 12), betreffende het koninkrijk op aarde en nodig om dat koninkrijk in te gaan (vers 5). De leden van de Gemeente hebben ook deze geboorte, maar nog veel meer dan deze grote gave van de Heilige Geest. Het is niet iets dat de Gemeente kenmerkt. Boven zijn (Ef. 2: 6) is nog beter dan van boven geboren zijn. Maar als wij de profeten niet geloven als zij van aardse dingen spreken, zoals het koninkrijk (alhoewel het een hemels karakter draagt), hoe zullen wij dan Paulus geloven als hij van de hemelse (letterlijk: "opperhemelse" - epourania) dingen spreekt? (Joh. 3: 12). JOH. 3: 15, 16 Eeuwig leven door middel van het geloof. Hab. 2: 4. JOH. 3: 29 De bruidegom was gekomen en de bruiloft met Israël had moeten volgen, doch de bruid was niet bereid. Jes. 49: 18; 54: 4-10; 62: 4, 5; Jer. 3: 14; Hos. 2: 18. JOH. 4: 10 "Levend water". De Israëlieten konden weten wat dit was. Zie Jer. 2: 13; 17: 13; Zach. 14: 8. JOH. 4: 23 "De ure komt, en is nu" of "is nabij". De Messias stond inderdaad reeds voor haar. Maar door de verwerping ligt dat uur nu nog in de toekomst. Zie ook dezelfde uitdrukking gebruikt in verband met de opstanding uit de doden (Joh. 5: 25; Ezech. 37; Jes. 26: 19). Het betreft hier overigens niet "geestelijke" doden. Het griekse woord duidt dode lichamen aan, zoals in 1 Kor. 15: 35. JOH. 5: 36 "Deze werken, die Ik doe, getuigen van Mij, dat de Vader Mij gezonden heeft". De tekenen waren Israël gegeven om hen te laten erkennen, dat de van God gezalfde, de Messias, gekomen en het koninkrijk nabij was. JOH. 5:37-38 De Joden verwierpen Hem omdat zij niet de gehele Schrift geloofden. Zie ook verzen 46 en 47. Een ernstige vermaning ook voor onze tijd. JOH. 6: 53 "Tenzij dat gij het vlees des Zoons des menschen eet, en Zijn bloed drinkt, zo hebt gij geen leven in uzelven." "Vlees" en " bloed" gebruikt voor de gehele persoon, zoals in Mat. 16: 17; 1 Kor. 15: 50; Gal. 1: 16; Ef. 6: 12; Heb. 2: 14, enz. "Eten" en " drinken": Hebreews spraakgebruik voor het ontvangen en genieten. Zie b.v. Pred. 5: 18; 6: 2; Deut. 8: 3; Jer. 15: 16; Ezech. 2: 8, enz. In Hem geloven (Joh. 6: 47, 48) was hetzelfde als Zijn vlees eten en bloed drinken (Joh. 6: 53,54). Dit alles heeft niets te maken met het nieuwe verbond (Mat. 26: 28) dat eerst later gesloten werd. JOH. 7: 39 " De Heilige Geest" is hier de gave, de kracht van boven. JOH. 10: 11 De goede Herder, zie Jes. 40: 11; Ezech. 34: 12-16,22-24; Ps. 23. Hij wordt genoemd de grote Herder in Heb. 13: 20 en de overste Herder in 1 Pet. 5: 4. Van een herder der volken werd nooit gesproken. JOH. 10: 16 De andere schapen betreffen ook de gelovigen uit de volken niet. " Andere" is de vertaling van "allos", niet " heteros " ; het zijn andere schapen maar van dezelfde soort. "Stal" is plaatselijk en wijst op Jeruzalem. Daarbuiten waren nog veel Israëlieten, vooral van de 10 stammen. Zie Joh. 11: 51. 52. Petrus richt zich tot die verstrooide schapen in zijn beide brieven. JOH. 10: 24, 25 Hier zien wij wederom dat het hoofddoel van der wonderen was: tonen dat Jezus was de Christus (Messias). Zijn schapen zouden Zijn stem horen (vers 27), doch voor zuivere ongelovigen werden geen tekenen gedaan (Mat. 13: 58). JOH. 10: 30 "Ik en de Vader zijn één". "Eén" is onzijdig in het Grieks (hen) en dit toont dat niet één persoon bedoeld is, maar één van aard, d. w. z. dat Jezus God is. (Zie vers 33). Dit werpt ook licht op vers 38 "dat de Vader in Mij is, en Ik in Hem" en ook op Joh. 14: 10,11,12,20 en 17: 11, 21. In beide laatste verzen heeft men hetzelfde onzijdige "één". Door de goddelijke natuur (2 Pet. 1: 4) is de gelovige die van boven geboren is (Joh. 3: 3) van denzelfde aard als de Vader en de Zoon en wel degelijk een "kind van God". Er is echter niet de meer organische eenheid van Ef. 5: 30 enz. Zie ook 1 Joh. 3: 24. "In Christus" is alzo in tegenstelling met "in Adam" (1 Kor. 15: 22). Dit laatste is ieder mens door de natuurlijke geboorte. Hij is "in het vlees" terwijl een gelovige "in de geest" is, door geboorte van boven. Voor hen die "in Christus" zijn is er dan ook geen verdoemenis (Rom. 8: 1), zij wandelen niet meer naar het vlees, maar naar de geest. JOH. 11: 25, 26 "Die in Mij gelooft, zal leven, al ware hij ook gestorven; en een iegelijk, die leeft, en in Mij gelooft, zal niet sterven in der eeuwigheid". Hier hebben wij juist hetzelfde onderscheid tussen de gelovige doden en levenden als in 1 Thes. 4: 16, 17 en 1 Kor. 15: 52. De Israëlieten waren zeer goed bekend met de opstanding der doden (b.v. Jes. 26: 19; 27: 13), doch dat niet allen zouden ontslapen, was een verborgenheid. Die opstanding heeft plaats als de Messias Zijn koninkrijk opricht. JOH. 11: 27 "Gij zijt de Christus". De woorden van Martha in vers 22, namelijk "begeren" (dat nooit gebruikt wordt van de Zoon ten opzichte van de Vader, maar altijd van mensen ten opzichte van God), laten zien dat zij tot dan toe de betekenis van Joh. 10: 30 niet had gevat. Voor haar was Jezus tot nu toe niets meer dan een mens. JOH. 11: 48 "Onze plaats en volk". Het woordje "ons" toont den geestestoestand van het Sanhedrin: zij beschouwden als het hunne wat van God was. Daarom zeide de Here Jezus dan ook "uw huis" (Mat. 23: 38), en werden de "hoogtijden des Heeren" (Lev. 23: 2) de feesten der Joden genoemd (Joh. 11: 55; 5: 1; 6: 4 ; 7: 2. Zie ook de gelijkenis der wijngaardeniers. (Mat. 21: 33-41). JOH. 11: 51, 52 Niet alleen de Israëlieten te Jeruzalem, maar alle gelovige Joden, die onder de natiën (volken) verstrooid waren (Lev. 26: 33; Deut. 28:64; Jer. 9: 16; Ezech. 12: 15; 22: 15) zouden tot één kudde vergaderd worden (zie Joh. 10: 16 en Jer. 23: 3; 31: 10 enz.). JOH. 12: 13-18 Het wonder van de opwekking van Lazarus was een teken voor het volk dat Jezus de Koning van Israël was. Zij worden niet berispt omdat zij een koninkrijk op aarde verwachten. Evenmin als de Priesters en Farizeën geloofden zij al wat de profeten gezegd hadden en de komst in vernedering en het kruis konden zij natuurlijk met hun mensenverstand niet uitleggen. Tekenen zijn niet voldoende als men Gods Woord niet gelooft (vers 37). Door het verwerpen van de Messias vervullen zij aldus zelf de profetie (Jes. 6: 9, 10; 53: 1). Blindheid volgt op ongeloof (Rom. 1: 21). JOH. 13: 3 "Van God uitgegaan" zie Joh. 17: 3 "dien Gij gezonden hebt" : Jezus als de Apostel (Heb. 3: 1). "Tot God heenging" zie Joh. 17: 11. "Ik ben niet meer in de wereld... Ik kom tot U"; Jezus als de Hogepriester (Heb. 3: 1). Dit is een samenvatting van het evangelie van Johannes: Jezus Christus de gezondene. Dit te geloven betekent het "eeuwige"leven hebben (Joh. 17: 3). Zie ook Jes. 48: 16; 61: 1. JOH. 14: 10-12 Zie 10: 30. JOH. 14: 12 "Die in Mij gelooft, de werken, die Ik doe, zal hij ook doen, en zal meer doen dan deze". Meer wonderen en een meer uitgebreide werkkring; zie Handelingen. Evenmin als Mark. 16: 17, 18 enz. is dit toepasselijk op onze tijd. Evenals de verzen 13 en 14 zijn overigens deze woorden gericht tot de 11 apostelen en moet men voorzichtig zijn als men ze wil toepassen op anderen. JOH. 14: 27 De vrede door Jezus Christus, in het bijzonder gedurende Zijn koninkrijk op aarde. JOH. 15: 1 "Ik ben de ware wijnstok". Israël was des Heren wijngaard (Ps. 80: 9-20; Jes. 5: 1-7; Jer. 2: 21; 8: 13; Ezech. 19: 10-14). De wijnstok stelt voor de geestelijke en stoffelijke zegeningen (zie Psalm 80). Deze zegeningen zijn nu uitgesteld tot de ware Israël (Jes. 49: 3) d.i. dus de ware wijnstok, komt. Men zij ook hier voorzichtig met het uitleggen van deze verzen; zij kunnen wel toegepast worden op alle gelovigen. JOH. 15:4-7 "In Mij" en "Ik in hem" zie Joh. 10: 30. JOH. 15: 22, 24, 26 "Geene zonde". De zonde is hier het verwerpen van de Messias. De werken waren een teken dat Hij de Messias was, en door het niet aannemen overtuigden deze werken hen van zonde. Nieuwe teekenen zouden komen door de kracht van boven, gegeven door de Heilige Geest om opnieuw voor Hem te getuigen (zie geheel Handelingen): het is een nieuwe aankondiging van het koninkrijk, ditmaal door de Heilige Geest. JOH. 15: 27 "Van den beginne" en konden dus getuigen van dood en opstanding, die de grootste tekenen waren dat Hij de Messias was en alles vervuld was wat de 'profeten en Hijzelf van te voren gezegd had dat geschieden zou. Paulus was niet van den beginne met Hem en kon dan ook niet tot de 12 apostelen behoren (Hand. 1: 21, 22). JOH. 16: 2 De "gods-dienst" der wereld! JOH. 16: 9 De Heilige Geest zou de wereld overtuigen van zonde, omdat zij niet geloven dat Jezus is de Christus. Zie ook Joh. 15: 22, 24, 26 en 1 Kor. 14: 21, 22. Dit kan ook beschouwd worden als de zonde tegen de Heilige Geest. In plaats van de wonderen aan te nemen als een teken, dat de Messias gekomen was, beweerden zij dat het de macht van Satan was, die door Hem werkte (Mat. 12: 24, 32; Luk. 11: 17-20; 12: 10). JOH. 16: 12, 13 Vele dingen konden zij nog niet verdragen, maar de Heilige Geest zou in al de waarheid leiden. Zie verder de openbaring der verborgenheden. JOH. 16: 23 Zie 14: 12-20. "Die dag" is de dag des Heeren (Jes. 2: 11-22 enz.). Eerst moet "de vrouw" (vers 21) d.i. Israël (Jes. 66: 7-11; Micha 5: 2; Op. 12) in benauwdheid zijn (Jer. 30: 7 en zie ook de smarten van Mat. 24: 8). JOH. 17: 11,21,22 Zie Joh. 10: 30. JOH. 18: 22, 23 Toen de dienaar aan de Here Jezus een kinnebakslag gaf, volgde Hij zelf zijn eigen gebod van Mat. 5: 39 niet. De tijden waren veranderd: in Mat. 5 werd het koninkrijk aangekondigd doch in Joh. 18 vinden wij de verwerping van de Messias te Jeruzalem. Zoals zo menig ander geval, moet ons dit tot voorzichtigheid aanzetten bij het gebruik van teksten en ons beletten te vermengen wat niet samen behoort. Zie ook Mat. 10: 9, 10. JOH. 18: 36 "Jezus antwoordde: Mijn koninkrijk is niet van deze wereld. Indien Mijn koninkrijk van deze wereld ware, zo zouden "Mijne dienaars gestreden hebben, opdat Ik den Joden niet ware overgeleverd; maar nu is Mijn koninkrijk niet van hier". "Van" is letterlijk "uit". Zijn koninkrijk zou wel over de wereld en over de aarde zijn, maar niet ingesteld worden door enige macht uit de wereld. God zelf zou het oprichten en het is dan ook genoemd koninkrijk der hemelen. JOH. 19: 37 "Zij zullen zien, in Welken zij gestoken hebben". Deze profetie van Zach. 12: 10 is nu slechts voor enigen vervuld geworden, de volle vervulling had moeten volgen, doch door de verwerping ligt zij nog in de toekomst. In dit vers is dan ook voor "ander" het griekse "heteros" gebruikt: het is een profetie van een andere aard dan die van vers 36, welke toen geheel vervuld werd. Dit laatste vers zegt dan ook dat zij "vervuld" is, terwijl in vers 37 dit niet gezegd wordt; er staat: "en wederom zegt een andere Schrift". JOH. 20: 1 "Op de eerste dag der week". Lees: "op een der sabbatten". Zie Mat. 28: 1. JOH. 20: 7 "In een andere plaats samengerold". Alle doeken lagen er zooals zij om het lichaam van Christus gewikkeld waren. Het lichaam was er uit verdwenen, zonder ze los te maken. JOH. 20: 21 Zoals altijd gebruikt God de juiste woorden. " Gezonden" en " zende" zijn niet van hetzelfde werkwoord. Het eerste bevat in zich de gedachte dat de gezondene niet begeleid is. Het tweede duidt op een begeleiding. De apostelen werden begeleid door de Heilige Geest, zij waren slechts mensen. JOH. 20: 22 "Ontvangt de Heilige Geest". Geen lidwoorden gebruikt in het Grieks. Lees: "ontvangt heilige geest" d.i. kracht uit de hoogte (Luk. 24: 49). Men lette er op dat dit vóór Pinksteren is en één der redenen is waarom men niet kan aannemen dat Petrus zich vergiste bij de keuze van Matthias. (Hand. 1: 15-26). JOH. 20: 23 Zie Mat. 16: 19. JOH. 20: 30, 31 De tekenen gegeven om te tonen dat Hij de Messias was. Zij werden niet gedaan om een nieuwe "godsdienst" te stichten of alleen uit liefde tot de mensen. Het "leven" is in het bijzonder het leven gedurende het koninkrijk. JOH. 21: 23 Maant ons tot voorzichtigheid in het uitleggen van Gods Woord. Uit dit alles bemerkt men dat ook het "evangelie" van Johannes niet over de Gemeente der verborgenheid spreekt, doch Israël en het koninkrijk betreft. Het feit dat het geschreven is na de brieven van Paulus, toont dat het vooral bestemd is voor de gelovigen die niet tot de Gemeente behooren, doch na de bedeling van de Gemeente leven. Dit belet weer niet dat het ook voor de leden der Gemeente zeer grote waarde heeft, zoals alle Schrift, die door God is ingegeven. De "evangeliën"
geven de woorden van Christus in verband met het koninkrijk en de zegeningen
door middel van Israël uitgestort. Nu echter in onze bedeling Israël
tijdelijk verworpen is, hebben wij in de geschriften van Paulus Zijn woorden
die ons rechtstreeks betreffen.
|