Het Voornemen der Eeuwen, (Ef. 3:11)
In de Statenvertaling staat: "het eeuwig voornemen", Kaart 1: exclusief de gemeente der verborgenheid Kaart 2: inclusief de gemeente der verborgenheid
15. In Afwachting van de Messias En deze hemelse toestanden op aarde zouden alleen komen door Gods macht. Verre van mensenwerk te zijn, zou juist, niettegenstaande het verzet van Satan en de onwil van de mensen, Gods koninkrijk opgericht worden. Het zou waarlijk een koninkrijk van de hemelen zijn. Als instrument, als kanaal van Zijn zegeningen zou God Israël gebruiken en door hen de andere volken bereiken. Telkens weer wordt er van die zegeningen van de volken gesproken, doch altijd worden dezen laatsten na Israël geplaatst, als van Israël afhankelijk voorgesteld. Het is van het grootste belang zich deze toestand in te denken en hem bij het verder onderzoek steeds voor ogen te hebben. Twee dingen waren nu nog nodig om tot het Messiaans rijk te komen:
Wat was intussen de toestand van Gods volk en van de andere volken? Bij het begin van onze jaartelling konden de Israëlieten verdeeld worden in Farizeeën, Sadduceeën, en Esseers. De sekte van de Farizeeën was één van de oudste en voornaamste; zij vormde zich na de Babylonische gevangenschap, een tweehonderdtal jaar vóór Christus. Het woord Farizeeër wil zeggen "afgezonderde". Zij namen met de uiterste zorg alle uiterlijke voorschriften van de wet waar en voegden er nog heel wat bij. Dit ging gepaard met een grote hoogmoed; zij stelden zich zeer boven het volk en werden zeer geëerbiedigd. De Talmud verdeelt ze overigens in 7 klassen. Volgens de Farizeeën was de mondelinge overlevering nodig om de Schrift aan te vullen. Zij legden zich ook zeer vlijtig toe op de studie van de "vaderen" en legden er meer nadruk op dan op Gods Woord. Behalve de onsterfelijkheid van de ziel en het bestaan van engelen en demonen, geloofden zij ook, volgens Josefus, aan een soort overgaan van de ziel van het ene lichaam in het andere. Om de overlevering te behouden werd een paar eeuwen na de geboorte van Christus, de Mischna en de Gemara geschreven, die tezamen de Talmud vormen. Het is de basis van het "Jodendom". Op een dergelijke wijze zien wij gedurende die tijd hoe de overlevering ook leidt tot de vorming van het "Christendom". Geen van beiden steunt op Gods Woord. De Esseers gingen nog verder in hun uiterlijke vormen dan de Farizeeën, zij onthielden zich van allerlei voedsel enz. en men kan ze aanzien als een soort joodse gnostieken of joodse theosofen. De Sadduceeën (genoemd, meent men, naar de stichter Sadok), waren de aristocraten en op politiek gebied de behoudsgezinde partij. Zij loochenden de onsterfelijkheid van de ziel, het bestaan van de engelen, de opstanding. Zij waren streng in het onderhouden van de wet en hielden zich weinig bezig met overlevering. Geen van deze sekten geloofde AL wat de profeten gesproken en geschreven hadden. Het schijnt ons hier ook gepast een woord te zeggen over de namen "Joden", "Hebreeën" (Hand. 6: 1 enz.) , "Grieks sprekenden" (Hand. 6: 1; 9: 29 enz.), "Jodengenoten" (proselieten, Hand. 2: 10 enz.), "Heidenen", "Grieken", "Barbaren".
Onder al die groepen zouden er weldra zijn, die in Christus zouden geloven. Joodse gelovigen bleven echter Jood, al noemde men ze Christenen. Tussen Joden en volken bleef op nationaal en godsdienstig gebied een scheiding. De gelovigen uit de volken werden niet tot Israël gevoegd, of omgekeerd. Onderstaande tabel geeft een overzicht over die groepen.
Nu moest eerst de "boodschappen komen om de weg van de Messias gereed te maken. Zij die bereid waren ALLES te geloven wat de profeten geschreven hadden, konden weten dat Hij in vernedering zou komen en veracht zou worden; dat Hij zou komen om de zonde van de mensen op zich te nemen. En dan zou het oordeel, de dag des Heren komen, gevolgd door het Koninkrijk op aarde, van de hemel gegeven, hemels, niet door mensen ingesteld. Niets kon hen doen verwachten dat er veel tijd zou verlopen tussen de komst van de Messias in vernedering en Zijn komst op de Olijfberg ten oordeel en tot heerlijkheid. Zij wisten of konden weten, dat ook de volken zouden gezegend worden, doch slechts na Israël en door Israël, in de tweede plaats; alhoewel die zegeningen ook ten dele konden dienen om de kinderen Israëls tot ijver te verwekken. De inzettingen, offeranden, feestdagen, Sabbatten zouden natuurlijk steeds doorgaan, van een afschaffing was geen spraken; doch dit alles zou slechts een uiting zijn van het ware, het geestelijke. En ook gedurende het Koninkrijk zouden die inzettingen, alhoewel enigszins gewijzigd, nog bestaan. De Wet zou dus steeds van Kracht blijven, doch het oude verbond, volgens hetwelk Israël op zich genomen had uit eigen macht alles te doen wat de Here gezegd had, zou vervangen worden door een nieuw verbond. Israël zou van de gelofte vrijgemaakt worden en een nieuw hart krijgen. Wij kunnen ons dus min of meer in de toestand van de ernstige Israëlieten verplaatsen, tot die tijd terug gaan en voor een ogenblik de LATERE openbaringen vergeten. Men verliest niet uit het oog, dat de profeten niets van onze tijd zeggen, dat allen spreken van een reeks doorlopende gebeurtenissen, die nooit de Gemeente van de verborgenheid betreffen. Zie: Ps. 118: 22; Jes. 9: 5, 6; 53: 10; 61: 2; Dan. 9: 26, 27; Hos. 2: 13, 14; 3: 4, 5; Amos 9: 10, 11; Micha 5: 2, 3; Hab. 2:13,14; Zef. 3:7,8; Zach. 9:9, 10. Overal wordt de tijd van de Gemeente weggelaten. Wij zullen nu verder de teksten
meer uitvoerig onderzoeken, want wij komen nu tot de kern van deze studie.
Men denke er steeds aan dat ons doel is Gods Woord te onderzoeken zonder
vooropgezette mening en zonder ons te bekommeren over de conclusies die
uit dit onderzoek zullen volgen. Wij vertrouwen, dat hij, die de waarheid
lief heeft, zich veilig aan Gods Woord kan overgeven en in niets moet
terugschrikken, als, bij een dergelijk onderzoek, mocht blijken dat hij
vroegere meningen moet terzijde stellen en in conflict komen met medegelovigen.
Wij willen ons dan benaarstigen om onszelf Gode beproefd voor te stellen,
een arbeider, die niet beschaamd wordt, die het woord van de waarheid
recht snijdt (2 Tim. 2: 15).
|