de wet nog onderhouden? 2. DE VERBONDEN DIE DOOR GOD GESLOTEN WERDEN.
1. Het verbond met Noach, zijn zaad en alle levende wezens.
2. Het verbond met Abram.
3. Het verbond met Abraham toen hij 99 jaar oud was.
Geen voorwaarde moet vervuld worden. Dit verbond was reeds in Gen. 12:1-3 aangekondigd. Het omvat ook de zegening van alle geslachten des aardrijks in Abraham. Gen. 13:15-17 leert ons zeer duidelijk dat de belofte het Land betreft, dat Abraham met zijn ogen zag en doorwandelde. De bezitting is aionisch (2), strekt zich uit tot de toekomende aioon.
Volgens Gen. 13:16; 15:5; 22:17; 26:4 zal er een aards zaad en een hemels zaad zijn. In verband met dit laatste, wordt Abrahams geloof tot gerechtigheid gerekend.
4. Het verbond met Abraham en zijn zaad.
De enige voorwaarde is de besnijdenis des vlezes voor Abraham en zijn aardse zaad, ook in de toekomende aioon, als het het gehele land Kanaän zal bezitten. God belooft het gehele land Kanaän als aionische bezitting. Het verbond is aionisch, en blijft van kracht gedurende de toekomende aioon, als de belofte zal verwezenlijkt worden.
Hetzelfde verbond wordt bevestigd t.o.v. Izak (Gen. 17:19) en Jakob (Gen. 48:4; Ex 6:4 en vele andere schriftplaatsen verwijzen er naar).
Na het beproeven van Abrahams geloof worden die verbonden met Abraham bevestigd en nog nauwer bepaald: "Voorzeker zal ik u grotelijks zegenen, en uw zaad vermenigvuldigen, als de sterren des hemels, en als het zand, dat aan de oever der zee is; en uw zaad zal de poorten zijner vijanden erfelijk bezitten. En in uw zaad zullen gezegend worden alle volken der aarde......" (Gen. 22:17, 18). Dit verbond zal "tot in de aioon" niet door God verbroken worden (Richt. 2:1).
5. Het verbond met de Zonen Israëls toen God ze uit Egypteland voerde.
Nadat Mozes al deze woorden had gesteld voor de oudsten van het volk, antwoordde al het volk gelijkelijk: "Al wat de Here gesproken heeft zullen wij doen". (Ex. 19:8 en 24:3, 7). Na deze belofte nam Mozes het bloed van jonge ossen, sprengde het op het volk en zei: "Ziet, dit is het bloed des verbonds, hetwelk de Here met ulieden gemaakt heeft over al die woorden" (Ex. 24:8 en Heb. 9:20). Dit verbond werd later vernieuwd (Deut. 29). Het is van groot belang er op te letten dat dit verbond geheel verschillend is van de vorige. Dit wordt uitdrukkelijk gezegd in Deut. 5:2,3:
De volgende teksten verwijzen naar dit bijzonder verbond:
Tussen het verbond met Abraham en dat van Sinaï (en het geven van de wet) verliepen er 430 jaren (Gal. 3:17).
Nergens wordt gezegd dat het verbond van Sinaï aionisch is.
6. Het verbond des vredes met Pinehas en zijn zaad.
7. Het verbond met David.
Dit toekomende koningschap wordt nog bevestigd door schriftplaatsen zoals Jes. 55:3-4 (waar David een vorst en gebieder van de volken genoemd wordt), Ezech. 34:24 en 37:24,25.
Dit verbond zal de Here niet ontheiligen, noch veranderen, zelfs als de kinderen van David de wet verlaten en de geboden niet houden. (Ps. 89:35).
8. Het nieuwe verbond met het huis van Israël en met het huis van Juda.
Dit verbond, in overeenstemming met dat van Pinehas, zal een verbond van aionische vrede zijn (Jes. 55:3; 61:8; Jer. 32:40; Ezech. 16:60; 34:25; 37:26). Gods heiligdom (de tempel) zal tot aan het einde van de aioon in hun midden zijn (Ezech. 37:26; 41 tot 47).
Laat ons nu bovenstaande samenvatten. Het blijkt dat al de verbonden met Abraham en zijn aards zaad, met Pinehas en David, en ook het nieuwe verbond met Israël en Juda elkander aanvullen en dat de volle verwezenlijking van de beloften in de toekomende aioon zal plaats hebben. Al kunnen vele dingen aangemerkt worden als voorstelling van geestelijke en hemelse werkelijkheden, toch moet men ook besluiten tot een aardse vervulling. Men lette b.v. op het volgende:
We moeten nu de kenmerken van dit "oude verbond" onderzoeken en nagaan waarin het van de andere verschilt. Vooreerst, zoals we reeds opmerkten, werd het 430 jaren na dat van Abraham gesloten en betrof het het volk Israël na zijn uittocht uit Egypte. De andere verbonden spraken niet van voorwaarden die zouden moeten vervuld worden (behalve de besnijdenis) opdat de beloften zich zouden verwerkelijken. De vervulling is dus zeker. Doch het sinaïtisch verbond eiste van de zonen Israëls te luisteren naar Gods stem, het houden van het verbond, het waarnemen van de geboden. Lev. 26:14-39 maakt het duidelijk wat er zou gebeuren indien ze de woorden Gods niet zouden gehoorzamen, de wetten zouden verachten, indien hun ziel van Gods rechten zou walgen en zijn verbond verbreken. De vervulling hing dus af van hun gedrag. De andere verbonden, en in het bijzonder het nieuwe verbond, legden de nadruk op hetgeen God zou doen, dus op zijn genade. Het sinaïtisch verbond sprak niet over een werking Gods. Mozes gaf slechts een lijst van hetgeen de Here van hen verlangde. Toch hadden de Israëlieten moeten weten dat ze steeds op God moesten rekenen om te kunnen doen hetgeen Hij vroeg. Zie b.v. Deut. 8:1-18. Wat deden nu de kinderen Israëls? Hun onmacht erkennen? Neen, het ganse volk antwoordde: "Al wat de Here gesproken heeft, zullen we doen". Door dit verbond nam Israël op zich alles te volbrengen, blijkbaar zonder op God te steunen. Nu moeten we ook onderzoeken of het nieuwe verbond waarover Jeremia handelt, hetzelfde verbond is als dat in het N.T. vermeld wordt. We vinden de uitdrukking "nieuw verbond" in de volgende schriftplaatsen: Mat. 26:28 (3) (en overeenstemmende plaatsen Mark. 14:24; Luk. 22:20); 1 Kor. 11:25; 2 Kor. 3:6: Heb. 8:8; 9:15; 12:24. De volgende teksten, die ook over een verbond spreken, moeten ook in aanmerking genomen worden: Rom. 11:22; Gal. 4:24; Heb. 7:22; 8:6,10; 10:16,29; 13:20. Het is duidelijk dat al de teksten uit de brief aan de Hebreeën hetzelfde verbond betreffen, het aionisch verbond (Heb. 13:20), en dat het gaat over hetzelfde verbond waarover Jeremia handelt. Vermits deze brief aan Hebreeën gericht is, is er goede overeenstemming met de woorden van Jeremia, die zegt dat het gesloten wordt met het huis van Israël en het huis van Juda. Voor wat betreft het nieuwe verbond van Mat. 26:28 lezen we dat 't gesloten werd door de Here, in zijn bloed. (4). Het is dus hetzelfde verbond als dat van de brief aan de Hebreeën. Het oude verbond werd gemaakt "ten dage, als ik hen bij de hand nam, om hen uit Egypteland te leiden" (Heb. 8:9), dus bij het eerste Pascha, terwijl het nieuwe verbond gesloten werd bij het Pascha waar het Lam Gods geofferd werd (Mat. 26:17-20). Luk. 22:20 zegt ons dat de drinkbeker, na de maaltijd, het bloed van het nieuwe verbond voorstelde. Het was de derde drinkbeker van het Joodse Pascha, de "drinkbeker der dankzegging" van 1 Kor. 10:16. Alle aanwezigen waren Joden, want geen onbesnedene mocht aan dit feest deelnemen (Ex. 12:43-49). Het evangelie van Johannes, vooral gericht tot niet-joden, maakt geen melding van het nieuwe verbond. Laat ons nu de brieven van Paulus nagaan. Rom. 11:27 is een aanhaling van Jer. 31:34 en spreekt over Israël. Het betreft dus nog steeds hetzelfde nieuwe verbond met het huis van Israël en het huis van Juda. In 1 Kor. 11:25 haalt de apostel de woorden aan van Luk. 22:20 en verwijst dus ook naar het Joodse Pascha en hetzelfde verbond. Hij spreekt in dit schriftdeel tot Christen-Joden zoals 1 Kor. 10:1-5 het duidelijk maakt. Er blijft dan nog alleen over 2 Kor. 3:6, waar het contrast tussen de "letters op stenen gegraveerd" (de bediening des doods van Mozes) en de brief van Christus (de bediening des Geestes), ons toont dat het ook hier over hetzelfde verbond gaat, tegenover het oude sinaïtische verbond. Men kan dus zonder aarzelen besluiten dat het N.T. steeds over het nieuwe verbond met het huis van Israël en met het huis van Juda spreekt, dat zijn volle uitwerking zal krijgen gedurende de toekomende aioon van het Koninkrijk op aarde. We zien dus dat er hier een grote moeilijkheid is voor de overgeleverde opvatting, volgens dewelke het nieuwe verbond de "Kerk" en niet Israël betreft, vermits het nieuwe verbond waarvan O.T. en N.T. spreken alleen gesloten wordt met het huis van Israël en met het huis van Juda. Deze moeilijkheid tracht men te overwinnen door de Schrift te "vergeestelijken", en door de naam "Israël" te geven aan de gezamenlijke christenen. Als men de Schrift zonder vooropgezette mening wil uitleggen, kan dit niet aanvaard worden, al was het maar omdat deze groep christenen geen natie vormt. En daarbij ontneemt men aan de natie Israël al de uitdrukkelijke, onveranderlijke, aionische beloften, die alleen tot haar gericht waren. De genadegiften en de roeping Gods zijn onberouwelijk (Rom. 11:29). We hebben ook reeds vermeld waarom we verplicht zijn te geloven in de aardse vervulling van de profetie.
We behandelen hier niet de vraag welk verband er bestaat tussen het nieuwe verbond en de volken, want dit valt buiten het plan van dit geschrift (5).
Voetnoten [1] De grondtekst gebruikt het woord "olam", dat niet "eeuwigheid" betekent, doch een lange periode van de wereldgeschiedenis. Het overeenstemmende Griekse woord is "aioon". Luk. 20:34,35 stelt "deze" aioon tegenover "die" aioon, d.i. de toekomende. Als men rekening houdt met al de gegevens van de Schrift, omvat de verwerkelijking van Gods voornemen 5 aionen. Zie DE TIJDEN DER EEUWEN door G.J.P. en Aanhangsel van ons werk HET GODDELIJK VOORNEMEN. We bevinden ons nu in de derde aioon, die Paulus de "boze" aioon noemt (Gal. 1:4). De profeten van het O.T. spreken zeer veel over de opdracht van de natie Israël - op aarde - gedurende de toekomende aioon, die van het Koninkrijk. De volgende (vijfde) aioon is die van de nieuwe hemel en aarde (of nieuwe schepping) (Op. 21). Zie ook de voorstelling aan het einde van dit opstel. [2] Gen. 13: 15 heeft in de Hebr. tekst "ed olam", wat betekent: gedurende de gehele olam. [3] Een aantal handschriften laten het woord "nieuw" weg in Mat. 26:28, doch men vindt het in de overeenstemmende teksten. [4] Het bloed van het nieuwe verbond werd gestort op Golgotha. De Griekse tekst van Heb. 8:8 (aanhaling van Jer. 31) toont, door het gebruik van het werkwoord "sunteleô", dat dit verbond eerst ten volle verwezenlijkt wordt wanneer het huis van Israël en het huis van Juda weer Gods volk zullen vormen. [5] Dit is behandeld in HET GODDELIJK VOORNEMEN en in HET ONDERWIJS VAN DE APOSTEL PAULUS.
|