| Inhoudsopgave |

Het Onderwijs van de Apostel Paulus

TWEEDE DEEL

Na de Handelingen



4. Paulus verlaten.

Petrus, Johannes en Judas waarschuwen voor de valse leraars, de anti-christen en de spotters (99). Ze verwachten de komst des Heren en het instellen van het Koninkrijk op aarde. Ze weten dat dit Koninkrijk niet geleidelijk zal komen, door menselijke inspanning, maar dat de tegenwoordig aioon zal eindigen met verschrikkelijke gebeurtenissen, en dat de boze krachten in volle werkzaamheid zullen zijn. Hun verklaringen stemmen geheel overeen met die der profeten. Gedurende de tijd der Handelingen bevestigt ook Paulus dit alles en spaart geen moeite om de gelovigen aan te raden zich in acht te nemen voor de geest der verleiding:

"Want dit weet ik, dat na mijn vertrek zware wolven tot u inkomen zullen, die de kudde niet sparen; en uit uzelve zullen mannen opstaan sprekende verkeerde dingen, om de discipelen af te trekken achter zich. Daarom waakt, en gedenkt, dat ik drie jaren lang, nacht en dag, niet opgehouden heb een iegelijk met tranen te vermanen" (Hand. 20:29-31).

"Want zulke valse apostelen zijn bedrieglijke arbeiders, zich veranderende in apostelen van Christus. En het is geen wonder, want de Satan zelf verandert zich in een engel des lichts. Zo is het dan niets groots, indien ook zijn dienaars zich veranderen, als waren zij dienaars der gerechtigheid" (2 Kor. 11:13-15).

In zijn laatste brieven spreekt hij echter niet meer over de eindtoestand en het nabij zijn van het Koninkrijk, doch wel over de tussenperiode, van Israëls verwerping tot zijn herstel.

"Maar stel u tegen het ongoddelijk ijdelroepen, want zij zullen in meerdere goddeloosheid toenemen; en hun woord zal voorteten gelijk de kanker" (2 Tim. 2:16, 17).

"En weet dit, dat in de laatste dagen ontstaan zullen zware tijden. Want de mensen zullen zijn liefhebbers van zichzelven, geldgierig, laatdunkend, hoovaardig, lasteraars, den ouderen ongehoorzaam, ondankbaar, onheilig, zonder natuurlijke liefde, onverzoenlijk, achterklappers, onmatig, wreed, zonder liefde tot de goeden, verraders, roekeloos, opgeblazen, meer liefhebbers der wellusten dan liefhebbers Gods; hebbende een gedaante van godzaligheid, maar die de kracht derzelve verloochend hebben" (2 Tim. 3:1-5).

"Doch de boze mensen en bedriegers zullen tot erger voortgaan, verleidende en wordende verleid" (2 Tim. 3:13).

"Want er zal een tijd zijn, wanneer zij de gezonde leer niet zullen verdragen; maar kittelachtig zijnde van gehoor, zullen zij zichzelven leraars opgaderen naar hun eigene begeerlijkheden, en zullen hun gehoor van de waarheid afwenden, en zullen zich keren tot fabelen" (2 Tim. 4:3, 4).

Hij spreekt hier niet alleen van ongelovigen, doch vooral van gelovigen: 2 Tim. 2:25, 26. Maar was Paulus ten minste hoopvol dat de talrijke gemeenschappen die hij gevormd en gesterkt had, getrouw zouden blijven aan de waarheid, aan de volle Waarheid? We hebben reeds hierboven gezien dat hij zich hierover geen illusies maakte, en zijn gebed, gedurende drie jaren voortdurend volgehouden, geeft ons een denkbeeld van het grote gevaar. Hoe verder hij ging in het kenbaar maken van hetgeen de Here alleen aan hem geopenbaard had, hoe meer hij ondervond dat men zich van hem afwendde. Aan de Filippenzen zag hij zich verplicht te schrijven:

"Want ik heb niemand, die even alzo gemoed is, welke oprechtelijk uwe zaken zal bezorgen: want zij zoeken allen het hunne, niet hetgeen van Christus is" (Fil. 2:20, 21).

Nadat hij van drie zijner medearbeiders gesproken had, schreef hij aan de Kolossensen:

"Deze alleen zijn mijn medearbeiders in het koninkrijk Gods, die mij een vertroosting geweest zijn" (Kol. 4:11).

Het blijkt dus dat de grote meerderheid van hen die mede gearbeid hadden, hem niet getrouw waren. We zijn overtuigd dat deze arbeiders zeer ernstige christenen waren, doch we zijn verplicht, door de getuigenis van Paulus, aan te nemen dat ze zijn bijzonder onderwijs niet aanvaard hebben. Ze bleven staan bij de aardse sfeer of bij de hemelse, en hebben in elk geval de volle waarheid niet aanvaard (100). Hoe zeldzaam waren zij, die Paulus volgden tot in de overhemelse sfeer. Ze werkten voor het "koninkrijk Gods", een zeer algemene uitdrukking die veel kan omvatten, doch ze werkten niet mede in verband met de leer der rechtvaardiging en die van de Gemeente der Verborgenheid.

Zeer waarschijnlijk zeiden ze toen onder elkaar, wat sommige lezers ook van ons zullen zeggen: "Hij gaat te ver".
Ze oordeelden dus Paulus volgens de maatstaf van hun eigen gedachten, in plaats van Gods openbaringen te geloven, openbaringen die inderdaad veel verder gingen dan al wat men vroeger gehoord had. We zijn er verre vanaf te beweren dat ze dienstknechten van satan waren, maar ze bleken slachtoffers te zijn van hun eigen ik of van bedrieglijke arbeiders. We moeten ze niet oordelen of veroordelen, maar we moeten de feiten duidelijk inzien en er rekening mee houden.

In zijn laatste brief bevestigt Paulus het feit dat hij door allen verlaten werd:

"Gij weet dit, dat allen, die in Azië zijn, zich van mij afgewend hebben" (2 Tim. 1:15).

En men vergete niet dat men vroeger van zijn onderwijs gezegd had:

"En dit geschiedde twee jaren lang, alzo dat allen, die in Azië woonden, het woord van de Here Jezus hoorden, beiden Joden en Grieken" (Hand. 19:10).

Zelfs toen zijn leven in gevaar was, vergaten ze niet wat hen op leerstellig gebied van Paulus scheidde, doch verlieten hem nog steeds:

"In mijn eerste verantwoording is niemand bij mij geweest, maar zij hebben mij allen verlaten" (2 Tim. 4:16).

Men geve er zich goed rekenschap van dat zijn laatste brieven geschreven werden in de tijd waarin, volgens de overlevering, de "Gemeente" reeds zeer verbreid was en in volle werking. We moeten er inderdaad niet aan twijfelen dat er toen tienduizenden moedige en werkzame kinderen Gods leefden, die bereid waren hun leven te geven voor hun geloof. Ze geloofden in God, in Christus, maar ze waren nog niet gekomen tot de hogere zegeningen, en vooral niet tot de volmaakte positie in Christus, tot Gods einddoel. Het waren toen zeer zware tijden, en we kunnen ons voorstellen dat velen zich verontschuldigden, evenals nu, met te zeggen dat het vooral nodig was een "eenvoudig Evangelie" te verkondigen, dat men geen tijd had voor al die ingewikkelde dingen waarover die intellectuele Paulus sprak. Hoe het ook zij, we moeten ernstig rekening houden met het onloochenbare feit dat, behalve enige weinige uitzonderingen, de meest ernstige christenen Paulus verlaten hebben nadat hij over de grote verborgenheid gesproken had (101).

Als we dus geloven dat ook Paulus' brieven door God zijn ingegeven, zijn we dan niet verplicht, in plaats van de leer te aanvaarden die op de gedachten dier christenen steunt, ons voor dergelijke overleveringen in acht te nemen? Men kan zich erover verwonderen dat de theologische wereld die verwerping van Paulus nagenoeg niet in aanmerking neemt. Hier duikt een heel moeilijk probleem op voor hen die op de overlevering der eerste eeuwen steunen.

Sommige christenen waren echter getrouw aan Paulus, en het is vooral aan deze "gelovigen en getrouwen in Christus-Jezus" dat de Apostel zijn latere brieven richt (102). Het waren de leden van de Gemeente der Verborgenheid, van het Lichaam waarvan Hij het Hoofd is, en die door Paulus ten volle bewust werden van hun geestelijke positie. Of het waren ten minste gelovigen die bereid waren het volle onderwijs van Paulus te aanvaarden. Het aantal christenen nam snel toe in die periode, doch de "getrouwe" heiligen bleven steeds weinig in aantal. Dit blijkt, onder meer, uit de afwezigheid van geschreven documenten die over Paulus' bijzondere leer spreken.

In de geest had de Apostel de aionen en sferen doorlopen en was gekomen tot de eindtoestand, waar God alles in allen is. De meeste gelovigen bleven onderweg, meestal in de sfeer der wedergeboorte, soms ook in die der nieuwe schepping en der rechtvaardiging.

Zo komen we tot de vraag welk de houding was der Apostelen der besnijdenis, na de tijd der Handelingen. De Schrift leert er ons niets over. Uit hun brieven, die deel uitmaken van Gods Woord, blijkt het niet dat ze iets kenden aangaande de overhemelse sfeer. Hun opdracht was Israël, als volk, er toe te brengen zijn positie in de wereld in te nemen, opdat ook de massa der volken zouden deel krijgen aan Gods zegeningen. Hun aandacht was geheel gevestigd op de wedergeboorte en de toekomende aioon. Ze bleven nog geheel in de oude schepping. De Twaalf hadden dus weinig gelegenheid na te denken over de nieuwe schepping en hogere zegeningen, en in geen geval behoorde het hun hierover te spreken. De volle nadruk moest gelegd worden op de opdracht van Israël als volk, op aarde; hoe konden ze dan spreken over hemelse dingen, waar noch Jood, noch Griek is? Al wat men kan zeggen is, dat er in hun geschriften niets staat dat in tegenstelling is met het onderwijs van Paulus. Misschien hebben ze er even op gezinspeeld, doch zeker wordt er niets gezegd over de grote Verborgenheid.

Wat gebeurde er dan met de Twaalf, na Israëls verwerping, na de verwoesting van Jeruzalem en van de Tempel, de verstrooiing der Joden en de radicale verandering in bedéling, waar de komst van het Koninkrijk op aarde tot later uitgesteld werd? Gingen ze dan met Paulus mee, en hielpen ze hem in zijn onderwijs?

Daar Paulus hierover niets zegt en we geen brieven bezitten van die Apostelen, die dagtekenen van na de tijd der Handelingen, ten minste geen schriften die door God ingegeven zijn, weten we niets zekers over hun houding. We vinden echter wel enige aanwijzingen in de geschriften der eerste eeuwen. We hebben nooit naar dergelijke documenten verwezen als het over geestelijke, geopenbaarde dingen gaat.

Hierin kunnen we alleen steunen op Gods Woord. Maar als we méér willen weten over wat sommige mensen deden en dachten, mogen we steunen op menselijke geschriften. We willen dus de voornaamste der gekende documenten onderzoeken. Laat ons echter eerst nog een poging doen ons te verplaatsen in die tijd, en goed rekening houden met de heersende toestanden na Israëls verwerping.


Voetnoten:

(99) 2 Petr. 2; 1 Joh. 2 en 4; 2 Joh.; Judas.

(100) Dat het wel degelijk ter oorzake van zijn leer was, dat Paulus verlaten werd, blijkt ook uit het feit dat - zoals we in het volgende hoofdstuk zullen zien - Paulus' onderwijs nagenoeg onbekend bleef gedurende meerdere eeuwen. Augustinus was een der eersten, die in zekere mate terug acht gaf op dit onderwijs.

(101) Zie ook Aanhangsel No. 6.

(102) Ef. 1:1; Kol. 1:2; 2 Tim. 2:2. Het Griekse woord "pistos" kan door "gelovig" of "getrouw" vertaald worden. Als het over het werk en de dienst gaat, is "getrouw" meer aangewezen. In Kol. 1:2 heeft het weinig zin te schrijven: "heilige en gelovige broederen in Christus", doch "heilige en getrouwe" krijgt een diepe betekenis als men rekening houdt met de omstandigheden van die tijd. Zo ook Ef. 1:1. De meeste vertalingen gebruiken dan ook het woord "getrouw" in die teksten.



| Inhoudsopgave |



Home
| Over LW | Site Map | LW Publicaties | Zoeken
Ontwikkeld door © Levend Water Alle rechten voorbehouden