Het Onderwijs van
de Apostel Paulus
Aanhangsel No. 6.
KAN MEN DE WAARDE VAN EEN BOODSCHAP BEOORDELEN,
STEUNENDE OP HET AANTAL VERKREGEN BEKERINGEN?
Voor men de waarde ener leer toetst aan het aantal bekeringen dat ze als gevolg heeft, zou men een goed antwoord moeten geven op de volgende opmerkingen.
- Het is niet gemakkelijk een ware bekering te onderscheiden van een gezindheid die voortgebracht is door geestdrift of sentimentaliteit, of zelfs voorgewend is. Men zou de "bekeerlingen" dus ten minste gedurende enige tijd moeten blijven waarnemen en de oorspronkelijke statistieken verbeteren.
- Een onschriftuurlijke boodschap kan aanleiding geven tot bekering. Doch in dit geval zal er ook, op anderen, een kwade invloed uitgeoefend worden, zoals door alle leer die van de waarheid afwijkt. En hoe kunnen we de uitgestrektheid van deze invloed schatten? Door latere gevolgen, kan deze invloed zeer groot zijn.
- Moet ons hoofddoel niet zijn: God verheerlijken? Dan moeten we vóór alles schriftuurlijk denken en handelen. Het ware criterium moet dus zijn de volkomen getrouwheid van prediking en onderwijs aan Gods Woord. Als we te uitsluitend aan de bekering van mensen denken, kunnen we gevaar lopen af te wijken van de Schrift.
Het is dikwijls voorgekomen dat opzienbarende "bekeerlingen" later tot allerlei wanorde en schandaal hebben aanleiding gegeven. Als men zich geheel aan de Schrift houdt, zal men misschien minder bijval hebben, doch men zal de nadelige gevolgen van een verkeerde leer vermijden.
Men beweert in zekere kringen dat veel studie niet nodig en zelfs niet wenselijk is, dat een "eenvoudig Evangelie" moet verkondigd worden. Natuurlijk moet men vele mensen op eenvoudige wijze trachten te leiden op de weg der behoudenis, doch om dit op schriftuurlijke wijze te doen, moet men Gods Woord begrijpen, dus ook goed bestudeerd hebben.
- Niemand mag beweren de volle waarheid te bezitten. Als God ons werk zegent, dan is dat niettegenstaande het onvolmaakte onzer pogingen. Ten minste als we voor die onvolmaaktheid niet verantwoordelijk zijn. Zo kan het voorvallen dat een bekeerling, die nog niet veel onderwezen is in de waarheid, in de geestdrift verwekt door zijn nieuwe ondervindingen, vele dwaasheden vertelt. Toch kan de Geest zijn getuigenis gebruiken ten nutte van anderen. Maar het spreekt van zelf dat een geestelijk meer gevorderde gelovige, niet op dezelfde wijze mag spreken, onder voorwendsel dat God die boodschap toch gezegend heeft bij de andere.
Als men de aandacht vestigt op zekere onschriftuurlijke beweringen, gebeurt het dikwijls dat men antwoordt dat zovele grote predikers die opvattingen verdedigd hebben, dat hun werk zeer gezegend werd, en men zich dus aan die leer wenst te houden. Men acht het dan overbodig de Schrift nogmaals te onderzoeken, en steunt liever op een menselijke autoriteit. Men zou hier moeten denken aan wat Calvijn schreef in zijn Epistel aan de Koning van Frankrijk: "Men moest meer acht geven op hetgeen de heilige Cyprianus ergens gezegd heeft, namelijk dat zij die zich door onkunde vergissen, al zijn ze niet geheel onschuldig, toch te verontschuldigen zijn; doch dat zij die hardnekkig de waarheid verwerpen, als deze hun door Gods genade voorgehouden wordt, geen verontschuldigingen kunnen aanbieden".
Indien men geen persoonlijk geloof heeft, doch iets aanvaardt omdat de "Kerk" of een menselijke autoriteit het leert, dan is men nog niets gevorderd. We moeten leren God zelf te horen spreken in het geschreven Woord.
- Misschien zal iemand zeggen dat bovenstaande ook slechts menselijke beschouwingen zijn. Dan zouden we vragen of men ook op het werk van Paulus het principe durft toepassen dat de waarde van een onderwijs kan afgeleid worden van het aantal bekeringen?
Gedurende een deel van de tijd der Handelingen hebben velen hem inderdaad gevolgd, doch daarna? Is men nooit getroffen geweest door het feit dat in den beginne, doormiddel van Paulus "allen, die in Azië woonden, het woord van de Here Jezus hoorden" (Hand. 19:10) en na de tijd der Handelingen Paulus moet bekennen dat "allen die in Azië zijn, zich van mij afgewend hebben" (2 Tim. 1:15)?
Als we dus op dit principe willen steunen, moeten we besluiten dat het onderwijs van Paulus, na Handelingen, niet slechts van weinig waarde was, vermits er weinig nieuwe bekeerlingen waren, doch zelfs gevaarlijk, daar het de gelovigen dreigde te doen dwalen. Maar waaruit bestond dit onderwijs? Het is ons gegeven in de brieven aan de Efezen, Filippensen en Kolossensen, die naar algemene toestemming, de meest verheven geestelijke leer der gehele Schrift daarstellen.
Laat ons dus geen bewijs van Gods zegening zoeken in zichtbare resultaten, doch verzekerd zijn dat we Hem het best kunnen verheerlijken als we, door zijn Geest geleid, zijn Woord naarstiglijk onderzoeken en anderen daarin helpen.
|