Het Onderwijs van de Apostel Paulus Na de Handelingen 2.c. De toegang tot een nieuwe sfeer van zegening. Men stelt zich meestal tevreden met een onderscheid te maken tussen hemel en aarde. En toch wijst reeds het O.T. op meerdere sferen die van de aardse verschillen. 1 Kon. 8:27 is zeer kenmerkend in dit opzicht: "Maar waarlijk, zou God op de aarde wonen? Zie, de hemelen, ja de hemel der hemelen zouden u niet begrijpen" (89). We vinden hier dus:
Ook Ps. 113 zegt: "Boven de hemelen is Zijn heerlijkheid". Men moet inderdaad niet vergeten, dat ook de hemelen, evengoed als de aarde, geschapen werden en dat God IS vóór en boven de schepping. Het N.T. leert ons dat, na zijn hemelvaart, Christus is "opgevaren verre boven al de hemelen" (Ef. 4:10). Hij is "door de hemelen doorgegaan" (Heb. 4:14) en is dus hoger dan de hemelen geworden (Heb. 7:26). Deze hogere sfeer wordt in de Schrift door een bijzondere naam aangeduid: "de overhemelse". (Zie Aanhangsel No. 4). Men lette er echter wel op dat we niet beweren dat het bestaan dier sfeer niet gekend was vóór Paulus. Behalve wat we er hierboven reeds over gezegd hebben, kunnen we nagaan dat ook Johannes en de schrijver van de brief aan de Hebreeën het woord "overhemelse" gebruikten (90). In de delen der Schrift, die vóór het einde der Handelingen geschreven werden, is er sprake van:
doch het woord "overhemelse" duidt hier steeds het karakter of de oorsprong aan. In contrast met dit alles gebruikt Paulus in de brief aan de Efezen vijf maal de uitdrukking: "en tois epouraniois", d.w.z. "in de overhemelse". Deze uitdrukking staat hier in de datief-vorm (in tegenstelling met de genitief-vorm der hierboven vermelde uitdrukkingen) en deze vorm duidt aan dat de personen of dingen waarover sprake is, zich in die "overhemelse" bevinden. De gehele Schrift kent dus de "overhemelse", doch nooit was er de minste aanwijzing dat een mens er in kon geplaatst worden. Het is wel degelijk een nieuwe openbaring in verband met de grote Verborgenheid en die spreekt van een toegang tot een sfeer die tot dan toe gesloten was. Het is wel degelijk iets onbekends, in God verborgen, onnaspeurlijk. Paulus leert ons, dat in deze overhemelse (sfeer):
De Griekse tekst zegt niet: "overhemelse plaatsen", doch eenvoudig: "overhemelse". We kunnen hier inderdaad niet meer over "plaatsen" spreken. De ruimte is een begrip dat tot de schepping behoort, en de overhemelse zijn boven de schepping, omdat ze God zelf betreffen. We hebben dus soms van een overhemelse "sfeer" gesproken, omdat dit minder gebonden is aan het begrip van "ruimte". Onze taal is aangepast aan aardse dingen en kan de geestelijke werkelijkheden niet goed uitdrukken, en nog minder wat met God zelf in betrekking staat. Maar om er iets over te kunnen zeggen, is men wel verplicht die aardse woorden te gebruiken. Men begrijpt dus dat we nauwelijks durven schrijven dat er, in die overhemelse "sfeer" nog een bijzondere "plaats" is: in (of "aan") Gods rechterhand, en dat hier Christus gezeten is, en in Hem, de gelovigen waarover Paulus in zijn laatste brieven spreekt. Deze bevinden zich dus, in de geest, werkelijk boven alles, zelfs boven de "overheden en machten", die zich in de overhemelse bevinden. We moeten bij dit alles denken aan een gemeenschap met God, zonder enig begrip van ruimte. We menen dus dat het duidelijk moet zijn dat Paulus hier geen uitvoerige aanduidingen meer geeft aangaande de hemelse dingen, die nog in betrekking staan met het geschapene, of aangaande de abrahamitische zegeningen. Het betreft een geheel nieuwe sfeer van zegening. Indien er een zeer bepaalde scheiding bestaat tussen aarde en hemel, is er een nog veel grotere tussen de hemelen en de overhemelse. In het eerste geval heeft men twee delen der schepping, in het tweede heeft men een sfeer die tot de schepping behoort en een andere die er niet toe behoort. Wedergeborenen, zowel kinderen als zonen, hebben een hoge geestelijke positie in de schepping, doch zijn nog niet geplaatst in Gods rechterhand. Voetnoten: (89) Deze uitdrukkingen kunnen ons aan andere doen herinneren, zoals: "het heilige" en "het heilige der heiligen" van de tabernakel. We hebben in deze laatste een stoffelijke voorstelling van hemelse dingen (Heb. 8:1-5) en een duidelijke afscheiding tussen de voorhof, de heilige plaats en de heiligste plaats. Daarbij bevond zich over dit alles de wolk, die de heerlijkheid Gods voorstelde, Num. 9; Ex. 40:34. (90) Ziehier al de teksten: Joh. 3:12; 1 Kor. 15:40 (twee-maal), 48, 49; Ef. 1:3, 20; 2:6; 3:10; 6:12; Fil. 2:10; 2 Tim. 4:18; Heb. 3:1; 6:4; 8:5; 9:23; 11:16; 12:22. (91) Ef. 6:12 moet men waarschijnlijk lezen: "Doch we hebben de strijd niet tegen vlees en bloed ... in de overhemelse" en het overige als een tussenzin aanzien. Dergelijke tussenzinnen komen dikwijls voor bij Paulus. Zie ook 2 Petr. 1:19.
|