Het Onderwijs van de Apostel Paulus Gedurende de Tijd der Handelingen. 1. Wie is Paulus? In HET GODDELIJK VOORNEMEN hebben we aangetoond dat Paulus geen deel uitmaakte van de twaalf Apostelen der besnijdenis. Sommigen zouden hieruit kunnen besluiten dat hij dus geen echte Apostel is. Dit gebeurde in de tijd van Paulus. Van alle kanten ondervond hij tegenstand en zonder twijfel heeft men tegen hem aangevoerd dat hij de Here niet vergezeld had van af de doop van Johannes tot op de dag dat Hij werd opgenomen. Paulus voldeed dus niet aan de vereisten die nodig waren om Apostel te zijn, volgens Hand. 1:21 en 22. Toch zegt hij:
Wel erkent hij dat er een verschil bestaat tussen de Twaalf en hemzelf (1 Kor. 15:5-8), maar hij houdt vol dat hij een Apostel is, en beweert dat hij zijn apostelschap rechtstreeks van de Here Jezus Christus ontvangen heeft (Rom. 1:5) en werkelijk prediker en Apostel is (1 Tim. 2:7). Het is vooral in de brief aan de Galaten, dat hij de nadruk legt op zijn titel:
Men had natuurlijk onmiddellijk bemerkt dat zijn boodschap voor de volken niet dezelfde was als die der Twaalf voor Israël, en dit was een reden te meer om zijn autoriteit in twijfel te trekken. Hij erkent een ander Evangelie te verkondigen, doch het was niet "naar de mens" en hij had het niet van een mens ontvangen, noch geleerd, maar door openbaring van Jezus Christus (1). Hij ging niet te rade "met vlees en bloed", en ging ook niet op naar Jeruzalem tot hen, die vóór hem Apostelen waren. Eerst na drie jaar maakte hij kennis met Petrus. Na verloop van veertien jaar stelde hij aan de Apostelen het Evangelie voor dat hij onder de volken predikte, en Jakobus, Kefas en Johannes (Apostelen der besnijdenis) toen zij de genade, die hem gegeven was, erkenden, gaven hem en Barnabas (Apostelen der voorhuid) de "rechterhand der gemeenschap". Men ziet dus dat het belangrijk is te onderscheiden:
Voetnoten: (1) Gal. 1:12. Men lette erop dat het Griekse woord "apokalupsis" (openbaring) steeds een mededeling betreft die rechtstreeks van God komt. Zulks was alleen het geval bij de Profeten en Apostelen. (2) Ef. 4:10 spreekt over de opvaart van Christus "overboven" al de hemelen, en vers 11 vervolgens van de Apostelen die daarna door Hem gegeven waren.
|