Koninkrijk en Kerk

S. van Mierlo


Aanhangsel 2
Bedekking en verzoening





Niet alleen bij de grote "verzoendag", doch bij de schuld-, zond- en brandoffers, lezen we over "verzoening" door het sprengen van bloed. De lezer der Nederlandse vertalingen kan daarbij denken aan teksten uit het N.T. waar ook van verzoening sprake is, en dit kan dan tot een ernstige verwarring aanleiding geven.

Ook hier is het noodzakelijk terug te gaan tot de geïnspireerde tekst en onderscheid te maken tussen dingen die verschillen.

Het Hebreeuwse werkwoord, dat gewoonlijk vertaald wordt door "verzoenen", is kâphar, en het overeenstemmende naamwoord "verzoening" is kopher. We moeten ook rekening houden met het meervoud kippurîm en met kapporeth, het deksel van de ark des verbonds, steeds door "verzoendeksel" vertaald.

Kâphar wordt in de Statenvertaling enkele malen niet door "verzoening" vertaald, en dit kan ons helpen de grondbetekenis van dit woord te leren kennen:

  • Gen. 6:14 bepekken (dus met pek. of asfalt, bedekken).
  • Deut. 21:8 wees genadig.
  • Jes. 28:18 teniet worden (het verbond met de dood zou, namelijk, "bedekt" worden. en dan niet meer van kracht zijn).

Kopher wordt in de volgende teksten gebruikt:

  • Gen. 6:14 pek (de stof waarmee ze gewoonlijk het hout van een vaartuig bedekten).
  • Ex. 21:30 losgeld (d.i. geld waarmee men een grote onachtzaamheid kon "bedekken").
  • Ex. 30:12 en Num. 35:31, 32 verzoening.
  • 1 Sam. 6:18 landvlekken (dat zijn "dorpen" of plaatsen waar men dekking vindt).
  • 1 Sam. 12:3 geschenk (iets dat een goede gezindheid verwekt) .
  • Job 33:24 en Spr. 6:35 verzoening.
  • Job 36:18; Ps. 49:8 en Spr. 13:8; 21:18, Hooglied 1:14; 4:13 cyprus (de bloemen van de Henna struik, die de wijngaarden bedekten).
  • Jes. 43:3 losgeld.
  • Am. 5:12 zoengeld.

Kippurîm vindt men in de volgende teksten:

  • Ex. 29:36; 30:10, 16 verzoeningen.
  • Lev. 23:27, 28; 25:9 dag der verzoeningen.
  • Num. 5:8 verzoening.
  • Num. 29:11 verzoeningen.

Vooral uit de plaatsen, waar het stoffelijke dingen betreft, leert men dat de grondbetekenis van die woorden in verband staat met de gedachte van bedekken. Men vergete daarbij niet, dat kapporeth het deksel is van de ark.

Als het over zonden, ongerechtigheden en dergelijke gaat, dan is de bedoeling dat deze "bedekt" worden, b.v. voor Gods "aangezicht" . We vinden deze betekenis ook in Ps. 32:1 en 85:3, al wordt hier een ander woord (kâsâh = bedekken) gebruikt. In Rom. 4:7, waar Ps. 32:1 wordt aangehaald, gebruikt de Griekse tekst epikaluptô (overdekken) .

De symbolische bloedige offers werden in de Wet voor geschreven om tegemoet te komen aan de zwakheid van de mensen. die behoefte hadden aan zichtbare voorstellingen van geestelijke werkelijkheden. Deze offers wezen op het ware Offer, dat van Christus, met het oog op hetwelk God - onder zijn verdraagzaamheid en niettegenstaande zijn gerechtigheid - de zonden kon "voorbijgaan" (paresis). Christus was het ware hilastèrion, of middel van tijdelijke bedekking, van die zonden, Rom. 3:25, 26. Er was tijdelijke vergeving van zonden en opschorsing van het oordeel.

In de Septuagint en in het N.T. vindt men de woorden hilaskomai, hilasmos en hilastèrion, die overeenstemmen met de Hebreeuwse woorden kâphâr, kopher en kapporeth.

Kapporeth wordt in Ex. 25:17 vertaald door "hilastèrîon epathema", d.i. het deksel (van de ark) dat gunstig stemt.

De vermelde drie Griekse woorden zijn verwant met het woord hileôs, dat in Mat. 16:22 en Heb. 8:12 voorkomt, en de betekenis heeft "goed gezind zijn". Als het God betreft, kan men dan vertalen "genadig zijn". Zie hier alle plaatsen van het N.T. waar die woorden in voorkomen:

Hilaskomai.

  • Luk. 18:13 Wees mij zondaar genadig.
  • Heb. 2:17 Een getrouwe hogepriester. . . om de zonden van het volk te verzoenen.

Hilasmos.

  • 1 Joh. 2:2 Hij is een verzoening voor onze zonden.
  • 1 Joh. 4:10 Zijn Zoon gezonden heeft tot een verzoening voor onze zonden.

Hilastèrion.

  • Rom. 3:25 Welken God voorgesteld heeft tot een verzoening ... door de vergeving van de zonden, die te voren geschied zijn, onder de verdraagzaamheid Gods.
  • Heb. 9:5 Het verzoendeksel.

Waar de algemene betekenis van de Hebreeuwse woorden, die van een bedekken (der zonden) is, dus van een "voorbijgaan" en vergeven, hebben de Griekse woorden meer de betekenis van "gunstig stemmen", "genadig zijn". Men kan inderdaad, in verband met de offers, tot de volgende aaneenschakeling van gedachten komen:

  1. Door de berouwvolle houding van de oprechte offeraar, kon God zijn goede gezindheid tonen, verdraagzaam zijn.
  2. Met het oog op het ware Offer, konden de zonden tijdelijk bedekt blijven, niettegenstaande Gods gerechtigheid.
  3. De zonden worden dus vergeven, d.i. tijdelijk niet toegerekend.

Men bemerkt, dat Johannes, één der apostelen der besnijdenis, tweemaal hilasmos gebruikt in verband met Christus, en dus niet verder gaat dan de gedachte van "bedekking" of "genadig zijn". (1)

Doch Paulus, de apostel der volken, gebruikt wel eenmaal hilastèrion, Rom. 3:25, in verband met Gods verdraagzaamheid, doch gaat verder dan de gedachte van "bedekking", als hij in het volgende vers spreekt over het rechtvaardigen van hem die "uit het geloof van Jezus" is. Hij is ook de enige, die de woorden katallassô en katallagè gebruikt, die werkelijk "verzoenen" en "verzoening" betekenen, en niet slechts "bedekken" en "bedekking". Zie hier al de schriftplaatsen waar die twee woorden in voorkomen:

Katallassô (verzoenen).

  • Rom. 5:10 Want indien wij, vijanden zijnde, met God verzoend werden door de dood van zijn Zoon, veel meer zullen wij, verzoend zijnde, behouden worden door zijn leven.
  • 1 Kor. 7: 11 Of met de man verzoene.
  • 2 Kor. 5: 18-20 En al deze dingen zijn uit God, die ons met zichzelf verzoent door Christus en ons de bediening van de verzoening geeft. Want God was in Christus de wereld met zichzelf verzoenende, hun zonden hun niet toerekenende, en heeft het woord van de verzoening in ons gelegd. Zo zijn wij dan gezanten van Christus wege, alsof God door ons bade; wij bidden van Christus wege: laat U met God verzoenen".

Katallagè (verzoening).

  • Rom. 5:11 Door onze Here Jezus Christus, door welke wij nu de verzoening gekregen hebben.
  • Rom. 11:15 Want indien hun verwerping de verzoening van de wereld is.
  • 2 Kor. 5:18, 19 Zie hierboven, onder katallassô.

De verzoening, waarover alleen Paulus spreekt, staat in nauw verband met de rechtvaardiging, waarop Paulus ook alleen de nadruk legt. We hebben hierboven reeds de aandacht gevestigd op het feit, dat in Rom. 3:25 Paulus het contrast maakt tussen rechtvaardigen en vergeven. Het is inderdaad van groot belang die twee begrippen goed van elkander te onderscheiden. We hebben dit in meerdere andere werken gedaan (2) en stippen hier slechts een en ander aan.

Twee Griekse woorden, aphièmi en charizomai, worden door "vergeven" vertaald, en twee woorden, aphesis en paresis, door "vergeving".

We willen vooreerst het woord aphièmi nagaan. Letterlijk betekent het "weg van laten", en kan dus volgens het gebruik op verschillende wijzen vertaald worden. (B.v. "liet van hem af" in Mat. 4:11, "laat na" in Mat. 23:23, "verlate" in 1 Kor. 7:11).

De juiste betekenis van aphièmi, in verband met een schuld, wordt ons duidelijk gemaakt door de gelijkenis van de boze dienstknecht van Mat. 18:32-34: "Gij boze dienstknecht! al die schuld heb ik u kwijtgescholden, dewijl gij mij gebeden hebt; behoordet gij u ook niet over uw mededienstknecht te ontfermen, gelijk ik ook mij over u ontfermd heb? En zijn heer, vertoornd zijnde, leverde hem den pijners over, totdat hij zou betaald hebben al wat hij hem schuldig was". Hier wordt aphièmi (bij uitzondering en ten onrechte) vertaald door "kwijtschelden". Het is echter zeer duidelijk, dat dit woord iets voorlopigs en voorwaardelijks aanduidt, want de dienstknecht, die geen goed gebruik maakt van dit uitstel. wordt verplicht te betalen wat hij schuldig was.

Daarentegen duidt charizomai van charis (genade) afgeleid werkelijk een voor goed kwijtschelden aan. Men zie b.v. Luk. 7:21 (gaf); Hand. 27:24 (geschonken); Rom. 8:32 (schenken); 1 Kor. 2:12 (geschonken); Gal. 3:18 (genadiglijk geven). In verband met "misdaden" (paraptôma) vinden we dit werkwoord in Kol. 2:13. En in Ef. 4:32; Fil. 1:29; 2:9; Kol. 3:13 gaat het ook over werkelijk kwijtschelden. (3)

Waar het werkwoord aphièmi op iets voorlopigs wijst, is dit ook het geval met het naamwoord aphesis (vergeving). Men vindt het in Ef. 1:7 en Kol. 1:14 als iets dat de geadresseerden al lang ontvangen hadden.

Voor wat het woord paresis aangaat, dit komt alleen voor in Rom. 3:25. Het werkwoord parerchomai wordt meermalen gebruikt in de zin van "voorbijgaan". (Zie b.v. Mat. 5:18; 8:28). Rom. 3:25 hebben we reeds hierboven aangehaald, toen we over het woord hilastèrion handelden. Door de bedekking der zonden, kon de Here die zonden "voorbijgaan". (4)

We besluiten dus, dat de vergeving van zonden (aphesis) iets voorlopigs en voorwaardelijks is, en in verband staat met de "bedekking" (hilasmos ) der zonden. Doch daarentegen kan er kwijtschelding zijn (charizomai), die eens voor al geschied is, en gepaard gaat met de verzoening (katallagè), waar de zonden niet meer toegerekend worden.

Zoals reeds vermeld, staat de verzoening in nauw verband met de rechtvaardiging (5). Hierover slechts het volgende.

Er is een relatieve rechtvaardiging, naar de "wandel" van de gelovige, telkens als hij handelt in overeenstemming met Gods wil. Zo kon zelfs Lot een "rechtvaardige" genoemd worden door Petrus, 2 Petr. 2:7. Doch de absolute rechtvaardigheid voor God, naar de "positie", kan er alleen zijn door het, ten opzichte der zonde, sterven met Christus, Rom. 6:3-11. Door het geloof in de verheerlijkte Christus komt men tot een zodanige geestelijke, werkelijke, gemeenschap met Christus, dat men met Hem de straf der zonde ondergaat. De "oude mens" is met Hem gekruisigd, het "lichaam der zonde" te niet gedaan. (6) Het betreft hier niet meer de zonden, doch de oor zaak der zonden, de zondige neiging God te weerstaan. En zo komt men, door Christus' opwekking, Rom. 4:25 tot de positie van rechtvaardige voor God. Naar de positie t.o.v. God is men geen "zondaar" meer, al kan men nog, naar de wandel, zondigen. Men is vrij van de wet der zonde, Rom. 8:2, men is er geen slaaf meer van, men behoeft niet te zondigen. Men heeft zich laten verzoenen, 2 Kor. 5:20.

De volgende tabel geeft een kort overzicht:


Voor de berouw hebbende
zondaar

(het "kleine" kind van God)
Voor de met Christus
gestorven rechtvaardige

(de zoon van God)
Bedekking der zonden
(kopher hilasmos)
Dood t.o.v. de zonde
Wegneming der zonden
(aphairô)
Voorbijgaan der zonden
(pesah paresis)
Verzoening
(Katallagè)
Vergeving der zonden
(aphesis)
Kwijtschelding
(charizomai)



Ten slotte nog enkele uitdrukkingen van het O.T. In de Septuagint worden de woorden charizomai, katallagè en katallassô elk slechts éénmaal gebruikt (Esther 8:7; Jes. 9:5; Jer. 31:39) doch niet voor een handeling van God.

Voor vergeven en vergeving gebruikt de Hebreeuwse tekst sâlah en seli-jchâh, in de Septuagint gewoonlijk vertaald door aphièmi en aphesis. Men vindt sâlah b.v. in Lev. 4:20, 26, 31, 35; 5:10, 13, 16, 18; 6:7; 19:22 in verband met zond-, schuld- en brandoffers, d.w.z. met offers, die de zonden "bedekken". Enkele malen wordt het werkwoord nâsâ (dragen) door "vergeven" vertaald. (B.v. Ps. 99:8). Doch die vergeving belet niet dat God "wraak doet" over hun daden.

Volgens Hand. 10:43 geven al de profeten getuigenis dat "een iegelijk, die in Hem gelooft ("tot-in" Hem, als de Christus) vergeving (aphesis) van de zonden ontvangen zal door Zijn naam". We vinden dan ook op vele plaatsen van het O.T. de belofte van vergeving na belijdenis van zonden.

Voetnoten

[1] In Joh. 1:29 en 1 Joh. 3:5 spreekt Johannes, volgens de Statenvertaling, van het "wegnemen" van de zonden, doch het werkwoord airô betekent niet méér dan "opnemen". Voor "wegnemen" is er het werkwoord aphaireô, waarover verder iets in nootje 3.

[2] Zie b.v. Het Onderwijs van de apostel Paulus en De Weg der Behoudenis.

[3] In verband hiermee zij opgemerkt, dat het werkwoord aphaireô de betekenis heeft van "wegnemen". Zie b.v. Luk. 10:42. Dit woord komt voor in Rom. 11:27 en Heb. 10:4. Het bloed van de slachtoffers kon de zonden bedekken, doch niet wegnemen.

[4]Dat geschiedde ook bij de verlossing van de zonen Israëls uit Egypte. Men weet, dat het Hebreeuwse pesah betekent: "voorbijgaan". Voor het gebruik van het werkwoord pâsah, zie b.v. Ex. 12:13, 23, 27.

[5] Zie ook onze reeds onder nootje 2 vermelde werken.

[6]Alleen Paulus handelt uitvoerig over de rechtvaardiging voor God. Doch de mogelijkheid tot een dergelijke positie te komen, was reeds van ouds bekend. Zo lezen we b.v. in Rom. 4:6-8 (aanhaling van Ps. 32:1, 2) dat David uitriep:

"Zalig zijn zij wier ongerechtigheden vergeven zijn (aphièmi) en wier zonden bedekt zijn (epikaluptô). Zalig is de man, van wie de Here zal toerekenen."

Eerst spreekt hij over vergeving en bedekking der zonden, doch hij ziet ook reeds de mogelijkheid van het geenszins toerekenen der zonde. Zo spreekt ook Paulus in Hand. 13:38 over de vergeving die verkondigd wordt, en daarna, in vs 39, over de rechtvaardiging.


Home
| Over LW | Site Map | LW Publicaties | Zoeken
Ontwikkeld door © Levend Water Alle rechten voorbehouden