Hoofdstuk 4b | Inhoudsopgave | Hoofdstuk 4d

Het Goddelijk Voornemen



4c. Het Getuigenis der Profeten

Voor we verder nagaan hoe God zijn voornemen ten uitvoer brengt, menen we dat het nuttig is aan te tonen hoezeer de profeten de nadruk leggen op het herstel van Israël. Het volk was Lo-Ammi, doch zou het niet steeds blijven. Het is van fundamenteel belang in te zien dat Israël in de toekomst weer naar zijn land zal terugkeren, een nationaal herstel zal kennen en, door God weer aangenomen als zijn volk, zijn wereldzending zal ten uitvoer brengen. Als men dit uit het oog verliest, kan men Gods Woord niet begrijpen. Men loopt dan het gevaar allerlei dingen te vergeestelijken, ze verkeerd toe te passen of te verstaan. Zo komt men er dan toe in vele gevallen Gods wil niet te kennen en daarmee in strijd te handelen. We menen dat hier de hoofdfout ligt van menige kerk en sekte.


Jesaja.

2:2 De volken stromen naar Jeruzalem.
9:5-6 De Zoon op de troon Davids.
11:1-10 De veranderde toestanden gedurende het messiaanse Rijk.
11:11-16 De terugkeer van Israël. "Ten tweede male". Zie ook Jes. 49.
14:1-3 Israëls herstel.
29:l8-l9 Messiaanse zegeningen.
32:15-18 Het uitgieten van de geest uit de hoogte is een teken dat het Koninkrijk nabij is.
35:3-6 De wonderlijke genezingen zijn een teken van de komst van het Koninkrijk.
44:3 "Ik zal mijn geest op uw zaad gieten".
44:6 "De Here, de Koning van Israël en zijn Verlosser".
45:25 Door de Here zal het zaad Israëls gerechtvaardigd en verheerlijkt worden.
46:13 "Ik zal heil geven in Zion, aan Israël mijn heerlijkheid".
51:4 De Wet. Gods recht tot een licht der volken.
53:1-12 De Behouder.
54:6-8 Israël vergeleken met een vrouw die voor een korte tijd verlaten wordt, doch die weder aangenomen wordt met grote liefde.
60:21 Het aionische bezit van het land.
61:1-2 De dag der wrake had moeten volgen op de tijd der Evangeliën. Daarna komt het Koninkrijk.
61:6 De Joden zullen "priesters des Heren" heten. Zie ook Ex. 19:6: "Gij zult mij een priesterlijk koninkrijk en een heilig volk zijn"; Jes. 66:21: "Priesters" en "Levieten".
62:1-3 Jeruzalem.
65:17-25 De nieuwe toestanden in het Koninkrijk. De nieuwe hemel en aarde zijn niet die van Op. 21, zoals blijkt uit volgende tabel:
66:19      "En zij zullen mijne heerlijkheid onder de Heidenen verkondigen".
66:23 De Sabbatten.

 


 
Jesaja 65
Openbaring 21
Naam
Jeruzalem
Nieuw Jeruzalem
Plaats
Op een berg
Van de hemel komende
Voorrechten
v. 18-20
v. 4
Karakter
Zondaars, Tempel
Noch zondaars, noch tempel
Toestand
Gebouwen, beplantingen
Volmaakt

 

Jeremia.

3:17-18 Jeruzalem de troon des Heren. Alle volken verzamelen er zich. Juda en Israël, terug in het land, noemen de Here hun Vader.
16:15 "Ik zal hen wederbrengen in hun land, dat ik hun vaderen gegeven heb". Zie ook v. 16 dat van de "vissers" spreekt, dus van hen die zullen trachten het volk naar zijn land te laten komen, en van de "jagers", dus van hen die Israël zullen vervolgen. Men kan hierbij denken aan het Sionisme en het antisemitisme.
23:3-8 "Ik zal het overblijfsel mijner schapen zelf vergaderen uit al de landen, waarhenen ik ze verdreven heb". De koninklijke "Spruit" uit David. Juda en Israël. Parallel tussen de uittocht uit Egypte en de terugkeer van het "zaad van het huis Israëls" uit al de landen. "Ze zullen wonen in hun land".
Hoe kunnen we anders dan dit alles zo letterlijk mogelijk opvatten? Wat niet belet er ook een geestelijke betekenis aan te hechten. Nog nooit is de Spruit werkelijk Koning geweest, de gerechtigheid heerst nog altijd niet op aarde. Moet men voor Israël "de Kerk" lezen, dan kan men vragen wanneer deze laatste verworpen en tussen de volken verstrooid werd. Zal men op haar ook de vloeken toepassen die Israël getroffen hebben en nog treffen?
24:7 "En ik zal hun een hart geven om mij te kennen, dat ik de Here ben; en zij zullen mij tot een volk zijn, en ik zal hun tot een God zijn; want zij zullen zich tot mij met hun ganse hart bekeren".
30:3-11 "Want zie de dagen komen spreekt de Here, dat ik de gevangenis van mijn volk, Israël en Juda, wenden zal, zegt de Here; en ik zal hen wederbrengen in het land, dat ik hun vaderen gegeven heb, en zij zullen het erfelijk bezitten", De Koning David.

Kan men op duidelijker wijze spreken?
31:31-34 Het Nieuwe Verbond met Israël en Juda, in contrast met het Oude Verbond dat ook met Israël en Juda gesloten was. De Wet in het hart.
31:35-37 "Indien de hemel daarboven gemeten, en de fundamenten der aarde beneden doorgrond kunnen worden, zo zal ik ook het ganse zaad Israëls verwerpen, om alles, wat zij gedaan hebben, spreekt de Here".
32:40 Het aionisch verbond.
50:4-6 Terzelfder tijd zal Israël en Juda terugkeren en God zoeken. Het aionisch verbond. De verloren schapen.

 

Ezechiël.

11:17-20 "Ik zal ulieden vergaderen uit de volken, en ik zal u verzamelen uit de landen, waarin gij verstrooid zijt en ik zal u het land Israëls geven". Nieuwe geest en nieuw hart. "Opdat zij wandelen in mijn inzettingen en mijn rechten bewaren, en ze doen".
16:60-63 "Evenwel zal ik gedachtig wezen aan mijn verbond met u, in de dagen uwer jonkheid, en ik zal met u een eeuwig verbond oprichten". Verzoening.
28:25 "Als ik het huis Israëls zal vergaderd hebben uit de volken, onder welke zij verstrooid zijn, en Ik onder hen voor de ogen der heidenen zal geheiligd zijn, dan zullen zij in hun land wonen, dat ik aan mijn knecht, aan Jakob, gegeven heb". Is het niet een letterlijk land dat aan Jakob gegeven werd?
33:11 Vraag tot bekering.
34:12-24 Terugkeer in hun land, op de bergen Israëls, van de, tussen de volken, verstrooide schapen.
36:24-29 "Ik zal u uit de heidenen halen, en zal u uit al de landen vergaderen; en ik zal u in uw land brengen. Dan zal ik rein water op u sprengen en gij zult rein worden; van al uw onreinigheden en van al uw drekgoden zal ik u reinigen. En ik zal u een nieuw hart geven, en zal een nieuwe geest geven in het binnenste van u; en ik zal het stenen hart uit uw vlees wegnemen, en zal u een vlezen hart geven. En ik zal mijn geest geven in het binnenste van u; en ik zal maken, dat gij in mijn inzettingen zult wandelen en mijn rechten zult bewaren en doen. En gij zult wonen in het land, dat ik uw vaderen gegeven heb, en gij zult mij tot een volk zijn, en ik zal u tot een God zijn".
37 Het gezicht van de beenderen: Israëls herstel. "Deze beenderen zijn het ganse huis Israëls". "Ik zal u brengen in het land Israëls". "En ik zal mijn geest in u geven".
37:25-28 "Mijn knecht David zal hunlieder Vorst zijn". Aionisch verbond. Heiligdom, tabernakel. "Zij zullen wonen in het land dat ik mijn knecht David gegeven heb, waarin uw vaders gewoond hebben". "De heidenen zullen weten dat ik de Here ben".
39:29 "Wanneer ik mijn geest over het huis Israëls zal hebben uitgegoten, spreekt de Here".
40 tot 46 Tempel. Offers. Priesters. Sabbatten. Pascha. Besnijdenis des harten en des vleeses (44:9). De verdeling van het land tussen de 12 stammen.


Daniël.

9:24-27 Zeventig weken bestemd over Israël en hun heilige stad.
12:1 Michaël die grote vorst, die voor de kinderen Israëls staat. Tijd van benauwdheid. Opstanding.


Joël.

2:11-32 De dag des Heren, groot en verschrikkelijk. Oproep tot bekering. Belofte aan Israël. De geest op alle vlees. Geestelijke gaven.


Amos.

9:11 Het huis Davids weder opgericht. Zegeningen. "Ik zal de gevangenis van mijn volk Israël wenden". "En zij zullen niet meer worden uitgerukt uit hun land". Dit is zeer zeker nog niet vervuld.


Zacharia.

Hij profeteerde na de gevangenschap van Israël. Zijn profetie kan dus zeker niet toegepast worden op de terugkeer der 10 stammen uit Babylon.

8:22-23 Zegeningen tot de volken door Israël.
9:9-10 De komst des Heren, de Koning Israëls, in vernedering.
11:21-45 De politieke Antichristus.
12:1-10 Verdrukking. "Over het huis Davids, en over de inwoners van Jeruzalem, zal ik uitstorten de geest der genade en der geboden; en zij zullen mij aanschouwen, dien zij doorstoken hebben".
14:4, 5 De komst des Heren in heerlijkheid.
14:16 De volken zullen te Jeruzalem de Koning komen aanbidden.


Velen hebben de neiging al die profetieën, ofwel reeds als vervuld te beschouwen, ofwel als moesten ze niet vervuld worden ter oorzake van Israëls ongehoorzaamheid, ofwel alsof men ze alleen "geestelijk" zou moeten verstaan. Geen dezer oplossingen kan men aanvaarden als men Gods Woord werkelijk als door God ingegeven beschouwt.

Zekere profetieën hebben een begin van vervulling gekend, doch het is duidelijk dat een groot deel nog niet vervuld is. Men kan heel goed aannemen dat vele dingen een geestelijke of symbolische betekenis hebben, zelfs als men voor alles ook de letterlijke vervulling aanvaardt. Indien Israël een symbolisch volk is, een "type", dan moet men zijn geschiedenis als een geheel (verleden en toekomst) als type nemen. Dus hetgeen op dit volk betrekking heeft niet in twee delen snijden en de letterlijke vervulling van het toekomstige loochenen. Hoe dikwijls beweert men dat het verleden letterlijk en geestelijk moet genomen worden, doch dat de toekomst alleen in geestelijke zin zal vervuld worden. Is het niet redelijk zowel een volmaakt symbool te aanvaarden, als een volmaakte geschiedenis, dus een letterlijke vervulling te verwachten?

Het is ook van belang in te zien, dat de toekomstige persoonlijke zegening van een zeker aantal Joden, nadat ze zich tot Christus bekeerd hebben, niet beschouwd kan worden als een ware vervulling der profetie. Deze spreekt ook van een letterlijk land, een letterlijke stad en tempel, van 12 stammen en een letterlijke Koning, enz. Het is waar, dat vele Joden eens zullen geloven in hun Messias, en dus in die zin "christenen" zullen zijn, doch op nationaal standpunt blijven ze nog steeds Joden en blijven dus, in die zin, afgescheiden van de gelovigen der andere volken. Indien de lezer enige moeite moest hebben in een dergelijk onderscheiden van groepen gelovigen, nodigen we hem uit een weinig geduld te hebben, tot we de gelegenheid zullen hebben dit nader te onderzoeken, en te spreken over de verschillende sferen van zegening. Behalve de aardse sfeer, waar Israël steeds het uitverkoren volk is (ook gedurende de toekomende aioon), spreekt de Schrift van een hemelse sfeer, die in nauwere gemeenschap met God staat, "in Christus", en waar noch Jood noch heiden is. We zullen zelfs nog een derde sfeer leren onderscheiden, waar de gemeenschap volkomen is, en waar men van een vereenzelviging met Christus kan spreken (151).

De wijze waarop de profeten zich uitdrukken, laat toe te onderscheiden tussen twee komsten van de Here: de eerste in vernedering (zie b.v. Jes. 53) en de tweede in heerlijkheid, gevolgd door de oprichting van het Koninkrijk op aarde. Er is ook sprake van de bekering van Israël als volk, vóór het begin van het Koninkrijk. De eerste komst was nodig voor het offer voor de zonde (Jes. 53:10).

De treurige geschiedenis van het mensdom vanaf Adam toont dat de gevallen mens zich uit zich zelf niet tot God keert, hij is "onder" de zonde en kan het goede niet werken. Indien God hem een Wet geeft - de uitdrukking van zijn Wil, dus van wat goed is - is het niet in de eerste plaats opdat hij die Wet volbrenge, maar opdat hij zich rekenschap geve dat hij ze, in eigen kracht, niet kan volbrengen. Hij moet leren zich tot God te keren, om van Hem de nodige genade te ontvangen. De Wet moest dus de mens - en vóór alles de Israëliet - tot Christus voeren, door wie de genade zou komen (152).

Toen de Christus tot hen gekomen was, vergrootte dit nog Israëls verantwoordelijkheid. Niet alleen konden ze in God geloven en zich tot Hem richten (zoals elk mens dat kan doen, door Gods voorkomende genade), niet alleen hadden ze de Wet ontvangen, doch nu hadden ze Hem voor ogen, die de zonde kon vergeven, die hen kon brengen tot de wedergeboorte en hen in staat kon stellen, door de kracht van de Geest, te doen wat God verlangt, wat goed is.

De profeten spreken van de zegeningen van hen, die God niet gekend hebben zoals Israël Hem kende. Het Nieuwe Testament bevestigt dit, en leert ons dat de zegeningen tot de volken in het algemeen kunnen komen, als het ware vóór de normale tijd, om Israël tot jaloersheid te bewegen (153) en dat volk er toe te leiden Gods genade niet te verwerpen.

Doch Israël zou doof blijven voor dit alles en daarom zou er een tijd van zware verdrukking komen, het laatste middel om dat volk tot bekering te leiden. In de diepte van deze verdrukking zou Israël zich eindelijk tot God richten. Men lette er echter wel op, dat het hier niet gaat over de bekering van sommige, of zelfs van vele Joden, als afzonderlijke personen beschouwd, doch van Israël als volk. Het is een nationale bekering, die alleen kan plaats hebben na een nationaal herstel in het beloofde land. Als de tempel weer zal opgericht zijn, zal Israël weer "Ammi", Gods volk, zijn. Na dit alles zal de Messias in heerlijkheid verschijnen en het Koninkrijk op aarde beginnen.

Zo zien we dan hoe God tot zijn doel komt, niettegenstaande alles, en zonder de mens van zijn vrijheid te beroven en er een pop van te maken. Alle tegenstand, ook van satan, die des te groter wordt hoe dichter de vervulling nabij is, zal mede gebruikt worden door God om zijn voornemen uit te voeren en zijn naam te verheerlijken. De schijnbare mislukkingen zijn overwinningen. Het beste voorbeeld hiervan is het kruis: alles laat toe te veronderstellen dat satan er tenslotte in geslaagd is het zaad der vrouw uit te roeien, en toch is het juist het kruis dat de overwinning mogelijk maakt. De grootste zonde brengt de grootste genade. God toont in alles zijn goddelijkheid, niet alleen in alle delen der schepping, doch ook in al zijn wegen met zijn redelijke schepselen. Doch de mens toont steeds in alles zijn zonde. Al wat hij bereikt door zijn voortdurend wederstaan aan Gods genade, is beproeving en verdrukking. Doch deze gebruikt God ten goede om hem, in de weg der vrijheid, tot beter inzicht te brengen.

We zien dus hoe Gods voornemen zich geleidelijk begint af te tekenen. In den beginne moest het bedekt zijn. Het was een verborgenheid, een geheim. Als we de Schrift doorlopen, vinden we dat die algemene verborgenheid meer en meer bekend gemaakt wordt: het is de verborgenheid van Christus, de Middelaar Gods. Steeds zien we hoe satan tegenwerkt als iets méér van dit geheim bekend gemaakt wordt, doch zijn tegenstand werkt ten slotte mede om Gods voornemen te verwezenlijken. Indien de verborgenheid te vroeg zou geopenbaard geworden zijn, dan zou satan anders gehandeld hebben. De geleidelijke openbaring, laat hem, evenals aan de mens, de volle verantwoordelijkheid voor zijn handelingen. Deze zijn in zichzelf boos, al gebruikt God ze ten goede. Want alles hangt af van de bedoeling. Daarbij moet men rekening houden met het feit, dat zelfs hetgeen ten dele geopenbaard is, nog niet begrepen wordt. De zonde maakt blind. We zullen ook dit, later nog beter leren inzien. Laat ons nog de nadruk leggen op het feit, dat de profeten niets zeggen van een lange tijdruimte tussen de twee komsten van Christus (154).

Ook dit kon toen niet geopenbaard worden. Hieruit volgt echter dat we gedurende die tussenruimte niet moeten zoeken naar een vervulling der profetie. De profeten spreken alleen over de tijden gedurende dewelke Israël Gods volk is. Allerlei wereldgebeurtenissen kunnen ten slotte wel tot die vervulling heenvoeren, doch geen dezer gebeurtenissen is op zichzelf een vervulling. Meer nog, vele dingen kunnen tijdelijk in een geheel andere richting wijzen. Hoe velen hebben zich niet vergist door geen rekening te houden met dit alles. Verder lette men erop dat alle profeten het erover eens zijn, dat de Wet met al haar voorschriften, inbegrepen offeranden en andere ceremoniën, weer van toepassing zullen zijn voor Israël, gedurende het Koninkrijk op aarde.

We nodigen de lezer uit zich in gedachte in Israëls plaats te stellen vóór de komst van Christus in vernedering en zich niet te laten afleiden door allerlei begrippen die ons nu wellicht beïnvloeden, en die misschien ten dele berusten op een verkeerde uitlegging van wat later geopenbaard werd, of die voortkomen uit menselijke overlevering die zich tegen Gods Woord richt.

De oude geschriften leren ons, dat de verwachting van een Verlosser zeer verbreid was, vlak voor het begin onzer jaartelling. Men kan dit uitleggen door de profetie van Daniël betreffende de 70 jaarweken, profetie, die waarschijnlijk door verstrooide Israëlieten aan de volken werd bekend gemaakt. Confucius, Zoroaster, de Siamezen, de Hindoes, Tacitus, Suetonius, Virgilius en anderen spreken van de verwachting van een Messias.



Voetnoten:

(151) Zie ook Het Onderwijs van de Apostel Paulus en De Weg der Behoudenis.

(152) Joh. 1:17. Dit wil niet zeggen dat ze moesten wachten tot Christus op aarde zou komen om die genade te ontvangen. Velen hebben er deel aan gehad vóór de eerste komst. Naar menselijke begrippen wordt het werk van Christus volbracht op een zeker ogenblik van de tijd. Maar dit tijdsbegrip geldt alleen voor ons. God is niet aan de tijd gebonden, en in werkelijkheid is Christus' werk dus onafhankelijk van de tijd. Niemand behoefde dus te wachten op de geschiedkundige gebeurtenissen, om deel te hebben aan Gods genade.

Het begrip der genade en het werk van Christus, dat de uitdeling dier genade mogelijk maakt, toont ons het fundamenteel verschil tussen wat de Schrift ons leert en de "godsdiensten" en ethische systemen. Deze kunnen wel, in zekere mate, voorschrijven wat de mens zou moeten doen of zijn, doch ze geven hem de mogelijkheid niet om er toe te komen. Ze hebben misschien tot doel de mens te verbeteren maar dan uit eigen kracht, wat noodzakelijker wijze tot een failliet moet voeren.

(153) Zie b.v. Rom. 11:11, 15.

(154) Voor die onderbreking in de vervulling der profetie, zie b.v. Ps. 118:22; Jes. 9:5, 6; 53:10; 61:2; Dan. 9:26, 27; Hos. 2:13, 14; 3: 4, 5; Amos 9:10, 11; Micha 5:2, 3; Hab. 2:13, 14; Zef. 3:7, 8; Zach. 9:9, 10.




Hoofdstuk 4b | Inhoudsopgave | Hoofdstuk 4d



Home
| Over LW | Site Map | LW Publicaties | Zoeken
Ontwikkeld door © Levend Water Alle rechten voorbehouden