Hoofdstuk 4b | Inhoudsopgave | Hoofdstuk 4d
Voor we verder nagaan hoe God zijn voornemen ten uitvoer brengt, menen we dat het
nuttig is aan te tonen hoezeer de profeten de nadruk leggen op het herstel van Israël. Het
volk was Lo-Ammi, doch zou het niet steeds blijven. Het is van fundamenteel belang in te
zien dat Israël in de toekomst weer naar zijn land zal terugkeren, een nationaal herstel zal
kennen en, door God weer aangenomen als zijn volk, zijn wereldzending zal ten uitvoer
brengen. Als men dit uit het oog verliest, kan men Gods Woord niet begrijpen. Men loopt
dan het gevaar allerlei dingen te vergeestelijken, ze verkeerd toe te passen of te verstaan.
Zo komt men er dan toe in vele gevallen Gods wil niet te kennen en daarmee in strijd te
handelen. We menen dat hier de hoofdfout ligt van menige kerk en sekte.
Jesaja.
Jeremia.
Ezechiël.
Hij
profeteerde na de gevangenschap van Israël. Zijn profetie kan dus
zeker niet toegepast worden op de terugkeer der 10 stammen uit Babylon.
Zekere profetieën hebben een begin van vervulling gekend, doch het is duidelijk dat een groot deel nog niet vervuld is. Men kan heel goed aannemen dat vele dingen een geestelijke of symbolische betekenis hebben, zelfs als men voor alles ook de letterlijke vervulling aanvaardt. Indien Israël een symbolisch volk is, een "type", dan moet men zijn geschiedenis als een geheel (verleden en toekomst) als type nemen. Dus hetgeen op dit volk betrekking heeft niet in twee delen snijden en de letterlijke vervulling van het toekomstige loochenen. Hoe dikwijls beweert men dat het verleden letterlijk en geestelijk moet genomen worden, doch dat de toekomst alleen in geestelijke zin zal vervuld worden. Is het niet redelijk zowel een volmaakt symbool te aanvaarden, als een volmaakte geschiedenis, dus een letterlijke vervulling te verwachten? Het is ook van belang in te zien, dat de toekomstige persoonlijke zegening van een zeker aantal Joden, nadat ze zich tot Christus bekeerd hebben, niet beschouwd kan worden als een ware vervulling der profetie. Deze spreekt ook van een letterlijk land, een letterlijke stad en tempel, van 12 stammen en een letterlijke Koning, enz. Het is waar, dat vele Joden eens zullen geloven in hun Messias, en dus in die zin "christenen" zullen zijn, doch op nationaal standpunt blijven ze nog steeds Joden en blijven dus, in die zin, afgescheiden van de gelovigen der andere volken. Indien de lezer enige moeite moest hebben in een dergelijk onderscheiden van groepen gelovigen, nodigen we hem uit een weinig geduld te hebben, tot we de gelegenheid zullen hebben dit nader te onderzoeken, en te spreken over de verschillende sferen van zegening. Behalve de aardse sfeer, waar Israël steeds het uitverkoren volk is (ook gedurende de toekomende aioon), spreekt de Schrift van een hemelse sfeer, die in nauwere gemeenschap met God staat, "in Christus", en waar noch Jood noch heiden is. We zullen zelfs nog een derde sfeer leren onderscheiden, waar de gemeenschap volkomen is, en waar men van een vereenzelviging met Christus kan spreken (151). De wijze waarop de profeten zich uitdrukken, laat toe te onderscheiden tussen twee komsten van de Here: de eerste in vernedering (zie b.v. Jes. 53) en de tweede in heerlijkheid, gevolgd door de oprichting van het Koninkrijk op aarde. Er is ook sprake van de bekering van Israël als volk, vóór het begin van het Koninkrijk. De eerste komst was nodig voor het offer voor de zonde (Jes. 53:10). De treurige geschiedenis van het mensdom vanaf Adam toont dat de gevallen mens zich uit zich zelf niet tot God keert, hij is "onder" de zonde en kan het goede niet werken. Indien God hem een Wet geeft - de uitdrukking van zijn Wil, dus van wat goed is - is het niet in de eerste plaats opdat hij die Wet volbrenge, maar opdat hij zich rekenschap geve dat hij ze, in eigen kracht, niet kan volbrengen. Hij moet leren zich tot God te keren, om van Hem de nodige genade te ontvangen. De Wet moest dus de mens - en vóór alles de Israëliet - tot Christus voeren, door wie de genade zou komen (152). Toen de Christus tot hen gekomen was, vergrootte dit nog Israëls verantwoordelijkheid. Niet alleen konden ze in God geloven en zich tot Hem richten (zoals elk mens dat kan doen, door Gods voorkomende genade), niet alleen hadden ze de Wet ontvangen, doch nu hadden ze Hem voor ogen, die de zonde kon vergeven, die hen kon brengen tot de wedergeboorte en hen in staat kon stellen, door de kracht van de Geest, te doen wat God verlangt, wat goed is. De profeten spreken van de zegeningen van hen, die God niet gekend hebben zoals Israël Hem kende. Het Nieuwe Testament bevestigt dit, en leert ons dat de zegeningen tot de volken in het algemeen kunnen komen, als het ware vóór de normale tijd, om Israël tot jaloersheid te bewegen (153) en dat volk er toe te leiden Gods genade niet te verwerpen. Doch Israël zou doof blijven voor dit alles en daarom zou er een tijd van zware verdrukking komen, het laatste middel om dat volk tot bekering te leiden. In de diepte van deze verdrukking zou Israël zich eindelijk tot God richten. Men lette er echter wel op, dat het hier niet gaat over de bekering van sommige, of zelfs van vele Joden, als afzonderlijke personen beschouwd, doch van Israël als volk. Het is een nationale bekering, die alleen kan plaats hebben na een nationaal herstel in het beloofde land. Als de tempel weer zal opgericht zijn, zal Israël weer "Ammi", Gods volk, zijn. Na dit alles zal de Messias in heerlijkheid verschijnen en het Koninkrijk op aarde beginnen. Zo zien we dan hoe God tot zijn doel komt, niettegenstaande alles, en zonder de mens van zijn vrijheid te beroven en er een pop van te maken. Alle tegenstand, ook van satan, die des te groter wordt hoe dichter de vervulling nabij is, zal mede gebruikt worden door God om zijn voornemen uit te voeren en zijn naam te verheerlijken. De schijnbare mislukkingen zijn overwinningen. Het beste voorbeeld hiervan is het kruis: alles laat toe te veronderstellen dat satan er tenslotte in geslaagd is het zaad der vrouw uit te roeien, en toch is het juist het kruis dat de overwinning mogelijk maakt. De grootste zonde brengt de grootste genade. God toont in alles zijn goddelijkheid, niet alleen in alle delen der schepping, doch ook in al zijn wegen met zijn redelijke schepselen. Doch de mens toont steeds in alles zijn zonde. Al wat hij bereikt door zijn voortdurend wederstaan aan Gods genade, is beproeving en verdrukking. Doch deze gebruikt God ten goede om hem, in de weg der vrijheid, tot beter inzicht te brengen. We zien dus hoe Gods voornemen zich geleidelijk begint af te tekenen. In den beginne moest het bedekt zijn. Het was een verborgenheid, een geheim. Als we de Schrift doorlopen, vinden we dat die algemene verborgenheid meer en meer bekend gemaakt wordt: het is de verborgenheid van Christus, de Middelaar Gods. Steeds zien we hoe satan tegenwerkt als iets méér van dit geheim bekend gemaakt wordt, doch zijn tegenstand werkt ten slotte mede om Gods voornemen te verwezenlijken. Indien de verborgenheid te vroeg zou geopenbaard geworden zijn, dan zou satan anders gehandeld hebben. De geleidelijke openbaring, laat hem, evenals aan de mens, de volle verantwoordelijkheid voor zijn handelingen. Deze zijn in zichzelf boos, al gebruikt God ze ten goede. Want alles hangt af van de bedoeling. Daarbij moet men rekening houden met het feit, dat zelfs hetgeen ten dele geopenbaard is, nog niet begrepen wordt. De zonde maakt blind. We zullen ook dit, later nog beter leren inzien. Laat ons nog de nadruk leggen op het feit, dat de profeten niets zeggen van een lange tijdruimte tussen de twee komsten van Christus (154). Ook dit kon toen niet geopenbaard worden. Hieruit volgt echter dat we gedurende die tussenruimte niet moeten zoeken naar een vervulling der profetie. De profeten spreken alleen over de tijden gedurende dewelke Israël Gods volk is. Allerlei wereldgebeurtenissen kunnen ten slotte wel tot die vervulling heenvoeren, doch geen dezer gebeurtenissen is op zichzelf een vervulling. Meer nog, vele dingen kunnen tijdelijk in een geheel andere richting wijzen. Hoe velen hebben zich niet vergist door geen rekening te houden met dit alles. Verder lette men erop dat alle profeten het erover eens zijn, dat de Wet met al haar voorschriften, inbegrepen offeranden en andere ceremoniën, weer van toepassing zullen zijn voor Israël, gedurende het Koninkrijk op aarde. We nodigen de lezer uit zich in gedachte in Israëls plaats te stellen vóór de komst van Christus in vernedering en zich niet te laten afleiden door allerlei begrippen die ons nu wellicht beïnvloeden, en die misschien ten dele berusten op een verkeerde uitlegging van wat later geopenbaard werd, of die voortkomen uit menselijke overlevering die zich tegen Gods Woord richt. De oude geschriften leren ons, dat de verwachting van een Verlosser zeer
verbreid was, vlak voor het begin onzer jaartelling. Men kan dit uitleggen
door de profetie van Daniël betreffende de 70 jaarweken, profetie, die
waarschijnlijk door verstrooide Israëlieten aan de volken werd bekend
gemaakt. Confucius, Zoroaster, de Siamezen, de Hindoes, Tacitus, Suetonius,
Virgilius en anderen spreken van de verwachting van een Messias. Voetnoten: (151) Zie ook Het Onderwijs van de Apostel Paulus en De Weg der Behoudenis. (152) Joh. 1:17. Dit wil niet zeggen dat ze moesten wachten tot Christus op aarde zou komen om die genade te ontvangen. Velen hebben er deel aan gehad vóór de eerste komst. Naar menselijke begrippen wordt het werk van Christus volbracht op een zeker ogenblik van de tijd. Maar dit tijdsbegrip geldt alleen voor ons. God is niet aan de tijd gebonden, en in werkelijkheid is Christus' werk dus onafhankelijk van de tijd. Niemand behoefde dus te wachten op de geschiedkundige gebeurtenissen, om deel te hebben aan Gods genade. Het begrip der genade en het werk van Christus, dat de uitdeling dier genade mogelijk maakt, toont ons het fundamenteel verschil tussen wat de Schrift ons leert en de "godsdiensten" en ethische systemen. Deze kunnen wel, in zekere mate, voorschrijven wat de mens zou moeten doen of zijn, doch ze geven hem de mogelijkheid niet om er toe te komen. Ze hebben misschien tot doel de mens te verbeteren maar dan uit eigen kracht, wat noodzakelijker wijze tot een failliet moet voeren. (153) Zie b.v.
Rom. 11:11, 15. (154) Voor die onderbreking in de vervulling der profetie, zie b.v. Ps. 118:22; Jes. 9:5, 6; 53:10; 61:2; Dan. 9:26, 27; Hos. 2:13, 14; 3: 4, 5; Amos 9:10, 11; Micha 5:2, 3; Hab. 2:13, 14; Zef. 3:7, 8; Zach. 9:9, 10. Hoofdstuk 4b | Inhoudsopgave | Hoofdstuk 4d |