Hoofdstuk 6 | Inhoudsopgave | Aanhangsel

De Verbonden en de Wet



7. Algemene samenvatting

De schriftuurlijke betekenis van de termen "berith" en "diathèkè" is "beschikking" als het gaat over de verhouding van God t.o.v. zijn schepselen. Er is dan geen sprake van een "verbond", zoals kan gesloten worden tussen mensen, doch van een eenzijdige beschikking, die de Here tot stand brengt, waarbij het schepsel alleen in aanmerking komt als de mogelijke deelhebber aan hetgeen de beschikking belooft. Door te weerstaan aan Gods genade, kan het schepsel de beschikking niet verbreken of te niet doen, doch alleen de verwezenlijking ervan tijdelijk uitstellen.

Behalve in het geval met Noach, worden alle beschikkingen waarover de Schrift handelt, met de vaderen van Israël of met Israël zelf tot stand gebracht. De zegeningen, waarover de beschikkingen handelen, kunnen zich uitstrekken tot anderen, doch daarom mag men niet zeggen, dat God één of meerdere "verbonden" heeft "gesloten" met de volken of met "de Kerk", of dat de beloften tot hen rechtstreeks gericht waren. We hebben hierop gewezen in verband met de Abrahamitische, Sinaïtische en Nieuwe beschikkingen. Laat ons er in het kort op terugkomen.

In verband met de Abrahamitische beschikkingen, moet men goed acht geven op hetgeen de Schrift leert aangaande het "zaad" van Abraham. Het volkomen Zaad is Christus, de volkomen Mens. Door het geloof, dat hem tot gerechtigheid gerekend werd, had Abraham reeds een geestelijke gemeenschap met Christus, en alle Israëlieten en niet-Israëlieten, die tot dit geloof komen, delen in die gemeenschap. Al deze in-Christus-gelovigen zijn het geestelijke zaad van Abraham, terwijl alle nakomelingen van Abraham zijn "natuurlijk" zaad vormen.

Uit de Schrift blijkt, dat alle beschikkingen - die in verband staan met Abraham - tot stand gebracht worden, ofwel met Abraham zelf ofwel met Abraham en zijn natuurlijk zaad, voortkomende uit de lijn van Isaak en Jakob. Ook al de beloften werden gedaan aan Abraham en zijn natuurlijk zaad, Israël.

Deze beschikkingen en beloften betreffen vooral het bezitten van het land, dat zich uitstrekt van de rivier van Egypte tot de Eufraat. Die beloften zullen zich realiseren in de toekomende aioon, na de bekering van Israël, als volk en natie, en de wederkomst van Christus in heerlijkheid.

De beschikkingen die de Here met Abraham tot stand gebracht heeft, en de beloften die aan hem gedaan werden, handelen ook over het geestelijke zaad. Het is in het bijzonder met dit laatste, dat alle volken der aarde zullen gezegend worden. Waar het de sfeer van de geest betreft, is de verwezenlijking niet gebonden aan tijd of plaats. Door de bijzondere boodschap van Paulus kwamen meerdere personen, uit Israël en uit de volken, tot de gerechtigheid voor God door het geloof en maakten dus deel uit van het geestelijke zaad. Doch, het zal vooral in de toekomende aioon zijn, dat velen tot dit geestelijke zaad zullen gerekend worden: vooreerst velen uit het natuurlijke zaad, Israël, vervolgens - door Israël - velen uit de volken.

Doch, we herhalen: al zullen de volken in geestelijke gemeenschap met Abraham en zijn zaad gezegend worden, toch mag men niet zeggen, dat de beschikkingen en beloften tot hen gericht waren.

Voor wat betreft de Sinaïtische beschikking met Israël, deze was geheel verschillend van de Abrahamitische. Israël zou een koninkrijk van priesters en een heilig volk worden, daartoe moest het weten aan welke goddelijke norm het moest voldoen. Van natuurlijk zaad moest het geestelijk zaad worden, zodat dan, door het "Israël Gods" de Abrahamitische zegeningen ook tot alle volken zouden kunnen komen. En, om als geestelijk zaad te worden gerekend, was er een geloof nodig, dat tot gerechtigheid kon gerekend worden. Voor Gods norm geplaatst, had Israël moeten bewust worden van zijn zondige toestand, zich tot God keren en dan tot het geloof in Christus komen. Dan eerst zou het Gods Wet in de kracht van de Heilige Geest kunnen houden.

De Sinaïtische beschikking wees op de noodzakelijkheid naar Gods norm te leven, doch gaf er de kracht niet toe, en de offers der Wet waren slechts schaduwen, die de zonden niet konden wegnemen. Er moest dus een betere beschikking komen, namelijk de Nieuwe Beschikking, waarover Jeremia gesproken heeft. Ze betreft hetzelfde volk Israël en heeft hetzelfde doel: Van Israël een heilige natie te maken, doch daarbij geeft ze het middel om tot dit doel te komen, namelijk doordat Gods Wet in hun binnenste zal gelegd worden en op hun hart geschreven. De nieuwe beschikking kan opgericht worden op grond van het bloed van Christus, doch zal eerst vervuld worden voor Israël na de bekering van dit volk, bij de wederkomst van Christus.

In de toekomende aioon worden de Israëlieten bijeenvergaderd uit de volken, bezitten het beloofde land en krijgen een nieuw hart en een nieuwe geest. Door het geloof, dat tot gerechtigheid gerekend wordt, maken ze dan deel uit van het geestelijke zaad van Abraham. Van "Israël naar het vlees" worden ze "Israël Gods".

Ook na de wederkomst van Christus, als het Koninkrijk op aarde is opgericht, blijft de Wet (met zijn offerdienst) van kracht voor alle Israëlieten, of ze in Christus geloven of niet. Want de schaduwen der Wet, die noch in het verleden, noch in de toekomst op zichzelf niet de minste waarde hebben, blijven nuttig om velen tot Christus te leiden. De Israëlieten, die dan tot het geestelijke zaad behoren, zullen er voor zichzelf geen behoefte meer aan hebben, doch, waar ze nog op aarde leven, zullen ze zich moeten schikken naar de zichtbare, sociale en godsdienstige toestanden, en niet tot ergernis worden voor het natuurlijke zaad. De Wet, met al hare geboden en inzettingen blijft dus van kracht voor Israël, ook onder de nieuwe beschikking. Zij wordt slechts afgeschaft als haar doel voor de massa uit alle volken bereikt is, op het einde van de toekomende aioon.

Alle beschikkingen en beloften zijn van Israël (Rom. 9:4), namelijk de beschikkingen en beloften die in de Hebreeuwse Schriften vermeld worden en waaraan ook de Griekse Schriften herinneren. Doch, na de terzijde stelling van Israël, einde Handelingen, deed Paulus - door een bijzondere openbaring geïnformeerd - een belofte kennen, die tot alle volken gericht is. Al dagtekent ze van vóór Abraham, ja van vóór de aionische tijden, toch bleef ze geheim tot Paulus er over schreef in zijn laatste brieven. Die belofte "in Christus Jezus" betreft de volmaakte geestelijke gemeenschap met Christus, de vorming van de (onzichtbare) Gemeente, die het Lichaam is, en waarvan de Here zelf het Hoofd is. Op persoonlijke wijze kan men reeds deel hebben aan de volmaaktheid in Christus, waartoe het mensdom eerst zal komen als God alles in allen zal zijn.

Alle beschikkingen en beloften hebben hun plaats in de verwezenlijking van Gods algemeen heilsplan en zijn aangepast aan de omstandigheden. Het volk Israël bekleedt een zeer bijzondere plaats in dit plan, ten opzichte van alle volken. Doch God laat zich niet tegenhouden door de onwil en het ongeloof der mensen. Ook buiten Israël om kan Gods genade tot haar recht komen en haar heerlijkheid geprezen worden.




Hoofdstuk 6 | Inhoudsopgave | Aanhangsel



Home
| Over LW | Site Map | LW Publicaties | Zoeken
Ontwikkeld door © Levend Water Alle rechten voorbehouden
|