Hoofdstuk 4 | Inhoudsopgave | Hoofdstuk 6

De Verbonden en de Wet



5. De betekenis van de term "wet"

De Hebreeuwse term "thorah" wordt in de Septuagint en in de Griekse Schriften vertaald door "nomos", en deze beide worden in het Nederlands weergegeven door "Wet". De betekenis die de Hebreeuwse Schriften hechten aan het woord "thorah" staat in verband met het begrip, dat Jahweh de éne God is, Hij Die IS, en die zich dan ook noemt "lk BEN". Hij alleen is de absolute Norm, en wat Hij spreekt tot Israël (door middel van Mozes) moet dit volk als norm aanvaarden. Die "Wet" betreft alle sferen van het leven: de verhouding tot God en de medemensen, de eredienst, het dagelijkse individuele, familie- en sociale leven. En vooral het bereiken van het doel dat God met Israël als natie heeft. Om een heilig volk te zijn, moet het naar Gods wil leven. De rechterlijke betekenis van "wet" is dus slechts een bijzondere.

De thorah heeft een positief aspekt, als er sprake is van de normen voor het denken en het handelen, en een negatief als het gaat over hetgeen men niet moet doen. Door de Wet werd Israël opgeleid om een heilig (d.i. tot God afgezonderd) en rechtvaardig volk te worden, en dan alle volken tot zegen te zijn. De Wet en de geboden werden gegeven om te onderwijzen (Ex. 24:12). Die betekenis van "onderwijs" vinden we ook b.v. in Spr. 1:8; 4:2 en 6:20, waar de term "thorah" gebruikt wordt voor de "onderwijzing" van vader en moeder.

De thorah werd dus aan Israël voorgesteld als Gods norm, en moest een absolute autoriteit hebben. De Israëliet moest naar de thorah luisteren, haar aanvaarden en gehoorzamen, door haar onderwezen worden. Hij moest de thorah beleven. Tenzij hij, zoals Adam, meende een absurde, zelfstandige positie te kunnen innemen t.o.v. de éne God, Die IS.

Laat ons, bij dit kort overzicht, nog toevoegen dat de term "thorah" in de Hebreeuwse Schriften zowel gebruikt wordt voor het geheel, dat God als norm voor Israël heeft geopenbaard, als voor delen ervan, voor aanduidingen betreffende zeer concrete en bijzondere gevallen. Voor wat het geheel betreft, vinden we de uitdrukkingen "thorah van Mozes", "boek der thorah" of "boek der thorah van Mozes". Zoals we hierna zullen zien, duidt de Griekse term "nomos" ook vaak de inhoudt aan van de vijf eerste boeken.

De "tien woorden", op de stenen tafelen geschreven, worden insgelijks als "thorah" aangeduid (Ex. 24:12) (15). Verder is er, in allerlei concrete gevallen van het leven van de Israëliet, sprake over "thorah": er is b.v. een thorah voor het brandoffer (Lev. 6:9), voor de melaatse (Lev. 14:2), voor de jaloersheid (Num. 5:19), enz. Het is echter slechts bij uitzondering, dat het woord thorah in het meervoud gebruikt wordt, en dan nog omdat het voorkomt in verband met andere meervoudsvormen, zoals b.v. "de inzettingen en verordeningen en wetten" (Gen. 26:5; Ex. 16:28 enz.). Het "boek van de thorah van Mozes" moet men, inderdaad, niet in de eerste plaats beschouwen als een verzameling van "wetten". Het geheel, evenals elk onderdeel, is de absolute norm van de éne God.

We kunnen nu overgaan tot de Griekse term "nomos". In de Griekse wereld was de algemene betekenis die van "norm of "regel". Deze laatste vooral in het geval waar het b.v. de gebeurtenissen in de natuur betreft, of menselijke gebruiken. Op rechtsgebied duidt "nomos" een "wet" aan.

In de Griekse Schriften blijkt "nomos" dezelfde betekenis te hebben, die "thorah" heeft in de Hebreeuwse Schriften. Dat "nomos" dikwijls de inhoud aanduidt van de vijf eerste boeken der Schrift, blijkt uit de uitdrukking "de Wet en de Profeten", of de meer volledige van Luk. 24:44: "de Wet van Mozes en de Profeten en de Psalmen". Ook bij Paulus is dit meestal het geval. Zo spreekt hij in Rom. 2, in verband met de Joden, over het steunen op de Wet, het kennen van Gods wil, het onderricht van de Wet, de belichaming der kennis en der waarheid. Zie ook Rom. 7:7 en 13:8-10. In 1 Kor. 14:21 noemt hij zelfs "Wet", het geheel der Hebreeuwse Schriften, want hij zegt: "In de Wet staat geschreven: Door lieden ..." een aanhaling die men in Jes. 28:11, 12 vindt, dus buiten de vijf eerste boeken. Eigenlijk zegt Paulus door dit gebruik, dat de gehele "heilige Schrift" Gods norm is, door Hem ingegeven, evenals hij dat - op meer uitvoerige wijze - in 2 Tim. 3:16 doet. Ook in Joh. 10:34; 12:34 en 15:25 worden schriftdelen aangehaald buiten de vijf eerste boeken.

Elk deel van de algemene wet, wordt als goddelijke norm beschouwd, zowel een gebod, dat het minst belangrijk schijnt te zijn (Mat. 5:18, 19), als het meest belangrijke (Mat. 22:36). Niet alleen de Here zegt dat de gehele thorah, met al hare inzettingen, tot in de kleinste details, van kracht blijft als norm voor de Jood (inbegrepen de Christen-Jood), doch Paulus leert dit, zoals we nader zullen onderzoeken in het volgende hoofdstuk. Waar de Apostel de nadruk op legt, is dat geen mens kan gerechtvaardigd worden voor God door, in eigen kracht, aan Gods eis te voldoen. In dit laatste geval, wat de regel was in Israël, is men als een slaaf onder de Wet. Doch alle Joden blijven "in de Wet", namelijk in de sfeer van de goddelijke norm (16).

Soms gebruikt Paulus de term "nomos" in overdrachtelijke zin, voor een zekere "regel": de wet der werken" en de "wet van geloof" (Rom. 3:27), de "wet der zonde" (Rom. 7:23, 26; 8:2).

Onze algemene conclusie is dus, dat zowel "thorah" als "nomos" de goddelijke norm aanduidt voor Israël, namelijk om dit volk te onderwijzen en te leiden tot zijn doel: een heilig volk, een koninkrijk van priesters te worden (Ex. 19:6). Door de Wet kende Israël Gods wil en kon onderscheiden de dingen die verschillen, namelijk het goede van het kwade (Rom. 2:18).

Waar we nu zowel de betekenis van de term "wet" als die van "beschikking" hebben nagegaan, kunnen we duidelijk inzien welk onderscheid er tussen deze twee termen bestaat. Een goddelijke beschikking is iets dat God besloten heeft dat zal geschieden. De beschikkingen met Abraham handelden over het bezit van het land en allerlei zegeningen. De Sinaïtische beschikking bestemde Israël tot een heilig volk en een koninklijk priesterdom. De nieuwe beschikking stelt Israël in staat het doel van zijn verkiezing uit te werken, ten bate van alle volken.

De Sinaïtische beschikking verwees naar de Wet, namelijk naar de wijze van leven waaraan het volk Israël moest voldoen om een heilig volk te worden. Het was, volgens Ex. 34:27, op grond van de thorah, dat de beschikking tot stand gebracht werd. Het verschil tussen de Sinaïtische beschikking en de Wet blijkt ook uit het feit, dat deze "oude" beschikking in de toekomst zal vervangen worden door de "nieuwe", doch dat de geboden en inzettingen der Wet - inbegrepen de offerdienst - geldig blijven. We zullen dit nader aantonen in het volgende hoofdstuk.




Voetnoten:

(15) De stenen tafelen, waarop de tien woorden geschreven waren, moesten in de ark gelegd worden (Deut. 10:2), terwijl het gehele wetboek er naast moest gelegd worden (Deut. 31:26). Dit "boek" bestond waarschijnlijk, zoals de meeste geschriften van die tijd, uit een aantal kleitafeltjes, waarop de karakters ingedrukt waren of uit harde steen waarin de karakters ingegrift waren. Het wetboek nam dus een grote ruimte in, en kon niet in de ark gelegd worden.

(16) Volgens de Griekse tekst, moet men in Rom. 2:12 en 3:19 niet lezen "onder de wet", doch "in de wet". De Joden zijn niet vrij van de Wet, doch kunnen bevrijd worden van de vloek van de Wet (Gal. 3:13).




Hoofdstuk 4 | Inhoudsopgave | Hoofdstuk 6



Home
| Over LW | Site Map | LW Publicaties | Zoeken
Ontwikkeld door © Levend Water Alle rechten voorbehouden