| Inhoudsopgave |

Het Onderwijs van de Apostel Paulus

DERDE DEEL

De Geschriften van de eerste eeuwen




Het blijkt duidelijk dat de christenen in het algemeen, ook ná het jaar 70, nog geloven in de nabijheid van de komst des Heren en het aanbreken van het Koninkrijk op aarde. Barnabas, Clement, Hermas, Ignatius, Polycarpus en vele "Kerkvaderen" spreken op duidelijke wijze over deze komst. Ze behouden dus de hoop, die gedurende de tijd der Handelingen gewettigd was, vermits Israël zich toen nog kon bekeren, doch die na Israëls verwerping geen zin meer had tot op het ogenblik van het herstel van Gods volk. In het begin werd dit Koninkrijk op aarde dus nog niet "vergeestelijkt".

Als ze over de Here spreken, noemen ze Hem meestal "Jezus", dat wil zeggen ze kennen Hem bijna uitsluitend in Zijn vernedering en niet als de "Christus-Jezus" die in Gods rechterhand zit.

De rechtvaardiging uit het geloof, evenals al het overige dat het onderwijs van Paulus kenmerkt, is hun helemaal onbekend. Wat wel bewijst dat Paulus reeds gedurende zijn leven van allen verlaten werd uit oorzake van zijn bijzondere leer.

We geven nu enige uittreksels uit die geschriften, opdat de lezer zelf moge oordelen.


1. De brief van Barnabas.

Barnabas schreef op het einde der eerste eeuw. Men veronderstelt dat het de Barnabas is die ook Paulus vergezeld heeft. Deze brief verwijst naar schriftplaatsen zoals Jes. 1:11-13; Jer. 7:22, 23; Zach. 8:17; Jes. 58:4-10; enz. die de nadruk leggen op de betekenis der offeranden en ceremonieën, en eraan herinneren dat de gehele Wet, met al haar voorschriften, steunt op het groot gebod dat voorschrijft God en de evennaaste lief te hebben. Barnabas meent in deze teksten een duidelijk bewijs te vinden voor zijn opvatting, volgens welke God eigenlijk nooit die offeranden, enz. verlangd heeft. Na de vermelding van Ex. 33:1-3 schrijft hij:

Barnabas 6: "Maar wat zegt de kennis? Versta wel. Zet uw hoop op Hem, Die weldra voor u zal verschijnen in het vlees, Jezus ... Wat zegt Hij dan? Naar het land, dat van melk en honig vloeiende is. Gezegend zij onze Here, broeders, die ons wijsheid en verstand geeft in Zijn verborgen dingen. Want de profeet spreekt een gelijkenis aangaande de Here ... Wij zijn dan degenen die Hij in het goede land bracht. Wat is dan de melk en honig? Omdat het kind eerst in leven gehouden wordt door honig en dan door melk. Zo in gelijke wijze, daar wij in het leven gehouden worden, door ons geloof in de belofte en door het woord, zullen wij ook leven en heren der aarde zijn".
Verder spreekt hij over de besnijdenis en haalt b.v. Jer. 4:4 aan. Hij legt dan de nadruk op de betekenis der besnijdenis en loochent dat ze ook in het vlees moest toegepast worden.
Barnabas 9: "Maar gij zult zeggen: in waarheid was dit volk besneden tot een zegel. Neen. maar zo is ook elke Syriër en Arabier en alle priesters der afgoden. Behoren die dan alle tot hun verbond? Zelfs de Egyptenaars zijn begrepen onder de besnedenen".
Hij wil dus besluiten dat de besnijdenis des vleses niets bewijst en eigenlijk nooit door God gevraagd werd. Aangaande hetgeen Mozes zegt over het eten van onrein gedierte zegt hij:
Barnabas 10: "Zo is het Gods gebod niet, dat zij niet met de tanden bijten, maar Mozes sprak in de geest ... Gij ziet welke wijze wetgever Mozes was. Maar hoe zouden zij deze dingen zien en begrijpen? Maar wij die een juist inzicht hebben in deze geboden spreken ze zoals de Here dat wil".
Volgens het "juiste inzicht" van Barnabas mochten de Joden dus alles eten. Mozes "sprak in de geest"! De profetie van Ezech. 47:1, 7, 12 aangaande de wateren die uit het heiligdom vlieten, legt hij als volgt uit:
Barnabas 11: "Dit zegt Hij, omdat wij ondergaan in het water, beladen met zonden en vuilnis, en van hetzelve opstaan, vrucht dragende in ons hart, onze vrees en hoop latende rusten in de geest op Jezus".
Onder voorwendsel dat de Schrift spreekt over de zegeningen die tot de volken komen, meent hij dat het N.V. met hen gesloten is en niet met Israël en Juda, zoals Jer. 31:31 het zo duidelijk zegt. De sabbat betreft de tijd, die volgt op de zes "dagen", d.w.z. de 6000 jaren van af Adam tot op het Koninkrijk. Na Jes. 1:13 aangehaald te hebben, zegt hij:
Barnabas 15: "Gij ziet welk Zijn mening is; het zijn niet onze tegenwoordige sabbatten, die Hem welgevallig zijn".

Volgens Barnabas moesten de Joden dus ook niet de wekelijkse Sabbat houden. De toekomende dingen, waarvan de profeten spreken, moet men niet letterlijk opvatten. Zij werden in gelijkenissen gezegd, die de Joden niet konden begrijpen.

Men ziet dus dat Barnabas het voorbeeld heeft gegeven van de "vergeestelijking" van Gods Woord. Doch waar moet dan de grens gesteld worden? Alle logische uitleg wordt onmogelijk en de deur staat wijd open voor de individuele fantasie. Deze grote fout is dus van zeer oude datum, vermits ze begon in de "apostolische tijden". Daar men geen rekening hield met het onderwijs van de apostel Paulus, was men wel verplicht een noodoplossing te zoeken om trachten te ontsnappen uit een wanhopige toestand.

Zullen we dan Barnabas volgen? We weten dat de grote meerderheid het deed en nog doet. Want nu wijst men er juist op dat dit een zeer oude overlevering is. Waarom zouden we echter een verkeerde uitlegging aannemen omdat zij oud is? De waarheid is nog ouder, en Barnabas was tenslotte slechts een gevaarlijke invoerder van iets nieuws. Als we getrouw willen blijven aan de "vaderen", laat ons dan de "vaderen Israëls" verkiezen, en vooral Paulus.




| Inhoudsopgave |



Home
| Over LW | Site Map | LW Publicaties | Zoeken
Ontwikkeld door © Levend Water Alle rechten voorbehouden