| Inhoudsopgave |

Het Onderwijs van de Apostel Paulus

TWEEDE DEEL

Na de Handelingen



2.e. Een nieuwe hoop.

Hierover is weinig geopenbaard. Als we echter goed acht geven op al het vorige, en inzien dat Paulus nu over een nieuwe sfeer spreekt, kunnen we sommige dingen die op die hoop betrekking hebben onderscheiden van wat in verband met andere sferen van zegening gezegd wordt. De leden der Gemeente, of ten minste sommigen, verschijnen met Christus als Hij in heerlijkheid komt (Kol. 3:4). Van andere gelovigen wordt gezegd dat ze, na opname of verandering, de Here tegemoet gaan. Dit kan ons dus reeds doen veronderstellen dat die leden lichamelijk moeten opstaan vóór alle anderen.

Dit wordt bevestigd door Fil. 3:10, waar we leren dat ze kunnen komen tot gelijkvormigheid aan de dood des Heren (96). Evenals de Here, zouden ze dus slechts gedurende een korte tijd in de Hades blijven, wellicht zonder dat hun lichaam verderving kenne. Deze bijzondere opstanding, wordt in Fil. 3:11 genoemd: de "uitopstanding uit de doden" (97). Op deze wijze zijn ze lichamelijk "met Christus" (Fil. 1:23). Die opstanding maakt hen evengelijk aan "zijn heerlijk lichaam" (Fil. 3:21), terwijl de vroeger gekende opstanding slechts leidde tot de gelijkenis aan het beeld van de zoon (Rom. 8:29).

Als men dus goed acht geeft op al wat Paulus in zijn laatste brieven leerde, schijnt het ons toe dat men er niet meer aan behoeft te twijfelen dat het hier over een nieuwe sfeer van zegening gaat, over een nieuwe Gemeente, over het hoogste wat de genade Gods ons kan geven: de volmaaktheid in Hem.

Als men sommige delen op zichzelf beschouwt, en ze uitlegt in overeenstemming met een vage christelijke wereldbeschouwing, die men door menselijke overlevering heeft ontvangen, dan kan de diepe betekenis dier delen verborgen blijven, of men kan er tenminste aan twijfelen of men ze wel letterlijk mag opvatten. Doch als men alles tezamen beschouwt, als een geheel op zichzelf, dan zijn er zoveel aanduidingen die alle in dezelfde richting wijzen, dat men niet meer kan aarzelen.

Men moet erop letten dat de waarheid ons nooit opgedrongen wordt. Zelfs de meest nauwkeurige en volmaakte bewijsvoering zal ons niet overtuigen als we ze, om de een of andere reden, niet wensen te aanvaarden. Mathematische bewijsvoeringen vinden we zeer overtuigend omdat ze ons gevoel niet treffen, doch alle waarheid die onze persoonlijke neigingen aantast, blijft voor ons bedekt als we die neigingen niet opofferen. God spreekt ons slechts persoonlijk, door middel van het geschreven Woord, als we bereid zijn naar Hem te luisteren. Laten we niet vergeten wat Jes. 6:9, 10 zegt van Israël, woorden, die tweemaal door de Here en eenmaal door Paulus aangehaald worden.

De dingen die we hier behandelen zijn van zulk groot belang en kunnen zodanig in conflict komen met onze eigen gevoelens en opinies dat ze, zelfs al zouden we ze geheel juist voorgesteld hebben - wat echter geen mens kan doen - het grootste gevaar lopen door de overgrote meerderheid der christenen niet te worden aanvaard. Het is dus werkelijk nodig, niet alleen wedergeboren te zijn, doch ook met Christus gestorven te zijn t.o.v. de zonde, al onze eigen meningen en vrome gedachten die niet met de Waarheid overeenstemmen prijs te geven. Men moet bereid zijn, steeds weer alles aan de Schrift zelf te toetsen en te luisteren naar wat God ons persoonlijk te zeggen heeft door middel van zijn geschreven Woord en door de werking van de Heilige Geest. Opofferende wat ons misschien tot zegen was, of wat we ten onrechte als waardevol beschouwden, moeten we Gods volle genade aanvaarden en Hem alzo boven alles verheerlijken.

Men denke hier ook aan wat Paulus in Fil. 3 heeft gezegd. Men moet hetgeen gewin was, als schade achten om reden van de uitnemendheid der kennis van Christus Jezus. Blijven we als einddoel beschouwen de grote zegeningen verbonden aan het kind-van-God-zijn en aan het zoonschap, in plaats van ze als mijlpalen aan te zien in de loop naar het volmaakte, dan worden ze een hindernis, dan verheerlijken we God niet zoals het behoort en prijzen niet de volle rijkdom zijner genade.


Voetnoten:

(96) Het gaat over de doodstoestand, niet over de wijze van sterven.

(97) Fil. 3:11. De Griekse tekst heeft: "exanastasin tèn ek nekrôn". Deze uitdrukking komt nergens anders voor en moet dus onderscheiden worden van de andere, die slechts spreken over een "opstanding uit de doden", zoals die van 1 Thes. 4 en 1 Kor. 15. Het woord opstanding wordt in de Griekse tekst alleen gebruikt voor een lichamelijke opstanding, nooit voor een geestelijke gebeurtenis. Dan gebruikt de Schrift de woorden "opwekking" of "levendmaking". Gods Woord spreekt dus niet over een "geestelijke opstanding" die b.v. zou plaats hebben bij de wedergeboorte of bij het sterven met Christus.




| Inhoudsopgave |



Home
| Over LW | Site Map | LW Publicaties | Zoeken
Ontwikkeld door © Levend Water Alle rechten voorbehouden