Hoofdstuk 2.b | Inhoudsopgave | Hoofdstuk 4
Velen in de Christenheid geloven, dat het totaal met Israël is afgedaan, omdat zij voor Pilatus' rechterstoel geroepen hebben: “Zijn bloed kome over ons en onze kinderen”. Dat is gekomen, zeggen zij en het volk ligt nog onder dit oordeel. Zeker, de individuele Jood kan behouden worden, maar voor het volk is er geen hoop meer. Zij, die deze gedachten hebben, vergeten vier dingen. Ten eerste roepen zij straf in over zichzelf en hun kinderen. Verder strekt zij zich niet uit. Het betreft twee geslachten: zij en hun kinderen. Over hun kindskinderen wordt niet gesproken. Men kan daarom niet zeggen, dat het oordeel dat zij zelf inriepen, zich verder moet uitstrekken. Wil men de straf vervuld zien tegen de doodslagers en hun kinderen, in de verwoesting van Jeruzalem, dan hebben we daartegen geen bezwaar. Maar een eenmaal vervuld oordeel heeft opgehouden verdere rechtskracht te bezitten. Indien de straf voltrokken is, heeft het vonnis uitgewerkt en kan het zich niet meer voortzetten. Ten tweede: Christus heeft voor hen gebeden: “Vader, vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen”. Is dit een onverhoorde bede geweest? Of is ze wel verhoord? Heeft God hun vergeven of niet. Indien niet, dan is de bede onverhoord. Maar dit zou in tegenspraak zijn met Christus' eigen woord, dat de Vader Hem altijd hoorde. Indien ze wel verhoord is, dan is de vergeven. Maar hoe dan met het latere oordeel? We geloven, dat de bedoeling van Christus' bede is, dat hiermee de mogelijkheid tot vergeving der zonde voor dit grote misdrijf geopend wordt. Israël beging hiermee niet de zonde tegen de Heilige Geest maar tegen de Zoon Die kon vergeven worden. Daarom zegt Petrus: “Wordt behouden van dit verkeerd geslacht”, Handelingen 2:40. En: “Betert u dan en bekeert u opdat uw zonden mogen uitgewist worden”,3:19. Deze bede: de mogelijkheid tot zondevergeving na belijdenis er van, is verhoord. Daarom is het met Israël bij het kruis nog niet afgedaan. Ze krijgen nog veertig jaar de tijd en indien zij zich bekeerd hadden, zou het oordeel niet gekomen zijn. Het oordeel dat thans over Israël ligt, is dus niet omdat hun vaderen bij Pilatus geroepen hebben: “Zijn bloed komen over ons en onze kinderen”, maar omdat deze vaderen zich verhard hebben tegen de werking van de Heilige Geest in Handelingen en - tegen de Heilige Geest hebben gezondigd. Daarom is de zaligheid de Heidenen gezonden. Zie Handelingen 28:26-28. Het Israël van onze dagen ligt wel onder het oordeel maar het heeft Christus niet gekruisigd en God kan hun, wijl Hij rechtvaardig is, deze zonde niet toerekenen. Zij hebben niet geroepen: “Kruis hem, kruis hem”. Velen hunner weten nauwelijks iets van Hem. Israël heeft echter een onbesneden hart. Dat hart moet gebogen worden en aan de straf hunner ongerechtigheid een welgevallen hebben, Lev. 26:41. Eerst dan zal God gedenken aan Zijn verbond met Jakob, Isaäk en Abraham, vs. 42. Dus is er toch hoop voor Israël. Als volk. Want het verbond is met het volk in zijn totaliteit. Niet met de enkelingen uit dat volk. Israël ligt nationaal onder het oordeel maar heeft tevens een nationale hoop, want: “Hij zal niet altoos twisten noch eeuwiglijk de troon behouden”. Ps. 103:9. Ten derde vergeten zij dat we nu in een tussenbedeling leven. Zij beschouwen Israël als een tussenbedeling. Toen het de Christus had voorgebracht, had het afgedaan. Dis is onjuist. Israël was er juist, opdat alle volken door hen zouden gezegend worden. Paulus wijst hierop in Rom. 15:8-12.
Israël staat in het midden der wolken. Deze moeten blijde zijn met Gods Volk. Zij zijn Gods eerstgeboren volkenzoon, Ex. 4:22. Bewijst dat er nog meer volkenzonen geboren zullen worden. Maar dan heeft Israël nog toekomst en is het geen tussenbedeling om vervangen te worden door de Christelijke Kerk, maar deze is tussentijdperk tussen Israël onder de wet en Israël onder de genade.
Ten vierde. Wie meent dat de Jood omdat hij Christus aan het kruis heeft gebracht zo slecht is, vergeet dat de Heidenen daaraan mee schuld hebben. Zie Hand. 5:27. En tevens, dat de gehele wereld en daarmee ook elk onzer, voor God verdoemelijk is. Wij zijn niet beter dan Israël. Niet zij hebben Christus veroordeeld maar de mens in hen, de mens door hen, in diepste wezen elk een, elk onzer mede. Want de consequentie der zonde die in elk onzer woont, is - Christus' kruis. En nu zijn niet allen even ver op die weg voortgeschreden en ziet men meestal niet het eindpunt, maar God heeft dit in Israël en zijn leiders gedemonstreerd. Zij die op de weg der zonde gaan, en dat doen wij van nature allen, zijn schuldig aan Christus' veroordeling.
2. Het herstel der ceremoniën. Een tweede, veel sterker wegend bezwaar is dit: Indien we de Schrift letterlijk nemen en Israël hersteld wordt, kome ook de O.T. offerdiensten terug. Dan moeten we Ez. 40-47 ook letterlijk nemen. Dan vinden we dat het oude priesterschap terug komt, Ez. 42:14, 44:9-31, Jes. 66:21, dat de ceremoniën hersteld worden, Ez. 43:18-27, 45:1325,46:1-17, Jes. 66:23, dan komen er weer spijs-, zond-, schuld-, brand- en dankoffers, Ez. 42:13, 43:18 27. En dat kan niet, zegt men, want dat is in tegenspraak met Heb. 10:18 “Waar nu vergeving dezelve is, daar is geen offerande meer voor de zonde”. Echter, wie Ez. 40-47 vergeestelijken wil, moet heel wat verklaren. Hij moet er zich niet met enkele algemeenheden af maken, maar in onderdelen alles “geestelijk” uitleggen. Het geestlijke is toch zeker evenzo aan vaste wetten gebonden als het natuurlijk. Hij moet o.a. verklaren:
We deden zo enkele grepen. Wie logisch oordeelt, voelt dan, dat men door de vergeestelijking tot de ongerijmdste dingen komt. Wie de Schrift, waar mogelijk, letterlijk neemt, komt tot helderheid. Ez. 40-47 is voor ons geheel onvervuld. Het is de beschrijving van de toekomstige tempel die Davids grote Zoon, de Messias, zal bouwen, evenals Salomo de eerste tempel bouwde en de verdeling van het Land onder de stammen (Zie voor bredere uiteenzetting: “Uit Israëls Profetie”). Maar, waarom vraagt men, moet de tempel en de offerdienst terugkomen. Gods Woord geeft hierop het antwoord.
Het is dus om drieërlei redenen:
a. Israël zal beschaamd worden. Ez. 44:5-17
b. Voor de Volken. Jes. 2:3
De volken die door Israëls wereldevangelisatie tot de Here zullen bekeerd worden, zullen het middelpunt van hun Godsverering vinden in Sions tempel. Zach. 14:16-18, Jes. 2:1-5. Daaruit zal de stroom van Ez. 47:1-12 voortkomen, de rivier die stroomt naar de Middellandse - en de Dode Zee.
c. Tot eer des Heren. Alles dient tot verheerlijking van 's Heren naam. De naam van Jeruzalem zal dan zijn: “De Here is aldaar”, Ez. 47:35. Het gaat in laatste instantie om Hem, om Zijn verheerlijking.
Maar hoe nu met Hebr. 10:18.
Dit is eenvoudig. Er staat niet dat er, omdat Christus Zijn offer heeft gebracht, geen andere offers meer kunnen geofferd worden, die afschaduwing er van zijn, maar dat, indien er vergeving van zonden is, en niet alleen tijdelijke bedekking, zoals in het O.T., in de schaduwdienst, er geen ander offer n.l. van een ander dan van Christus nodig is. Het gaat er hier heel niet over dat de Levietische offers zijn afgeschaft. Alleen over het al of niet afdoende van Christus' offer. En waar er nu vergeving is het niet meer gedenken van zonden en ongerechtigheden, daarom is er geen ander offer meer voor de zonde nodig. “Want met een offerande heeft Hij in eeuwigheid (d.i. eens vooral) volmaakt degenen die geheiligd worden”, Heb. 10:14 “Waar nu vergeving is, daar is niet nog een offer voor de zonde”. Aldus Heb. 10:18. Hiermee blijft de weg open voor de hervatting van de offers. Bijzonder de Handelingen der apostelen kunnen ons hierin veel leren. Neem Paulus. Hij zegt in 1 Cor. 9:20 dat hij de Joden een Jood geworden is; degenen die onder de wet zijn is hij geworden als onder de wet zijnde en dit alles opdat hij hen winne zou. Wat zien we nu bij hem? Dat hij Timotheus besnijdt, Hand. 16:3, dat hij het toekomende feest te Jeruzalem gaat houden, 18:21; dat hij, om te bewijzen dat het niet waar was dat hij afval van Mozes, dus van de wet daarbij ingesloten de offers -leerde, het Nazireeërs offer wilde brengen, Hand. 21:21-24; dat Jakobus dit aanraadt en zegt, dat hij, Paulus, daarmee bewees dat hij ook zelf de wet onderhield, vs. 24; dat Paulus zegt een Farizeeër te zijn, 23:6, dus zeker een onderhouder der wet; d.w.z. zonde tegen de wet was, 23:9; dat hij verklaart, dat naar Jeruzalem gekomen was, om offerande te doen, 24:17; dat in hem geen onrecht was gevonden dan alleen dat hij sprak over de opstanding der doden, 24:21; dat hij betuigt noch tegen de Joden, noch tegen de tempel, noch tegen de keizer iets gezondigd te hebben, 25:8. Paulus onderhield dus zelf de wet en achtte dus de offers niet verkeerd. Nu kan men wel zeggen dat dit verkeerd was en dat men hem niet tot voorbeeld moet stellen. Maar dan is zijn woord: Weest mijn navolgers een zondige raad, en moeten we hem daarin verwerpen, hem, die persoonlijk onderwijs van de Here Jezus gehad heeft! Wie dit aandurft, doe het. Maar daarmee bewijst hij niet dat de offers der wet niet meer gebracht mogen worden. Indien de offers na Christus' dood zondig zijn, waarom dan ook niet voor Christus' dood. Men zal zeggen: de schaduwen houden op, nu het wezen gekomen is. Maar is daarom de schaduw zelf zonde geworden? De schaduw sprak van het wezen dat komen zou. Is het zonde de schaduw te laten spreken van het wezen dat gekomen is. De schaduw wordt toch geen zonde omdat ze terugwijst? Paulus en zeker ook de andere apostelen hielden de wet ook na het kruis. Ze mogen dit dan gedaan hebben om de Joden te gewinnen, op zichzelf was de daad niet zondig, want dan zouden zij ze niet gedaan hebben, al hadden zij het hele volk kunnen winnen. Eenmaal keren de offers terug. Gods Woord zegt het en het is wijzer dan God willen wezen dit niet te aanvaarden. Ze keren terug om de redenen die we gegeven hebben. Het is dan nog niet de eeuw, waarin alles tot volmaaktheid is gekomen. De volken moeten nog onderwezen worden en zullen in de ceremoniële dienst een eredienst vinden, die hen toespreekt en opvoert. Laat ons de Schrift gelovig aanvaarden en dan, liever door ons aan de letter te houden, dwalen - indien dit mogelijke ware - dan eindigen in de schijnbare theologische wijsheid van de oude Kerkvaders, die de eeuwen door als een zuurdeeg het Christendom doortrokken heeft, maar noch een logische godsdienst is noch ook een geestelijke. Want ze verstaat de dingen niet en alleen hij is geestelijk, die onderscheidt. (1 Cor. 2:15). En zo wensen wij te beproeven de dingen die verschillen en die overeenstemmen. Ten besluite: Neem de Schrift waar mogelijk letterlijk. Te midden van allerlei beeldspraak zijn de namen en termen onveranderlijk. Israël wordt hersteld en heeft een grootse en schone toekomst.
Hoofstuk 2.b | Inhoudsopgave | Hoofdstuk 4 |