Hoofdtuk 1.a | Inhoudsopgave | Hoofdstuk 2.a1


Israëls Herstel en Toekomst

I. OVER DE UITLEGGING DER PROFETIE


B. De uiteenliggende profetieën

Zij, die ons tot dusver gevolgd hebben en de objectieve maatstaf, die wij in de Schrift vinden, in het oog houden, zullen begrepen hebben, dat er veel profetie is, die eerst in de toekomst zal vervuld worden. Indien men ze neemt, zoals ze daar staat, is ze niet vervuld. Een “geestelijke” vervulling in de Kerk achten we niet de letterlijke vervulling der Schrift. Zal deze er zijn, dan moet dit geschieden in de toekomst. Hiermee blijft de objectieve maatstaf volkomen intact. Alleen komen we voor een tussenruimte tussen delen, die naar de letter d.i. in woordvolgorde, vanzelf vlak achter elkaar staan, maar naar de tijd verre zijn gescheiden. Hiertegen is niet het minste bezwaar; integendeel, de hoogste Profeet geeft juist aan, dat we zulk een scheiding moeten maken.

Als de Here in Nazareth gekomen is, gaat Hij naar de synagoge en wordt Hem de rol van Jesaja gegeven. “En als Hij het boek open gedaan had, vond Hij de plaats waar geschreven was: De Geest des Heren is op Mij, daarom heeft Hij Mij gezalfd; Hij heeft Mij gezonden om de armen het evangelie te verkondigen, om te genezen, die gebroken zijn van hart, om de gevangen te prediken loslating en de blinden het gezicht, om de verslagenen henen te zenden in vrijheid, om te prediken het aangename jaar des Heren”.

Wat doet de Here nu? “En als Hij het boek toegedaan en de dienaar weder gegeven had, zat Hij neder en de ogen van allen in de synagoge waren op Hem geslagen. En Hij begon tot hen te zeggen: Heden is deze Schrift in uw oren vervuld”. Slaan we nu op welk gedeelte van Jesaja dit is. We vinden het in Jes. 61:1-2a. Daar leze we ongeveer hetzelfde. We citeren alleen het tweede vers: “- - -om uit te roepen het jaar van welbehagen des Heren”. Tot zover las de Here en sloot daarna het boek, terwijl Hij zei: “Heden is deze Schrift in uw ooren vervuld”. (Wij beklemtonen het woord”deze”). Niet wat er verder volgt in vs. 2b-8: “en de dag der wrake onzes Gods om alle treurig en te troosten - - - En zij zullen de oude verwoeste plaatsen bouwen, de vroegere verstoringen weder oprichten en de verwoezste steden vernieuwen, die verstoord waren van geslacht tot geslacht. - - - Daarom zullen zij in hun land het dubbele bezitten en zij zullen eeuwige vreugde hebben - - en Ik zal een eeuwig verbond met hen maken”.

De dag der wrake is de toekomstige oordeelsdag. Die was er toen nog niet en is er nu nóg niet. Die komt nog. Daarom zei Christus: “Heden is deze Schrift in uw oren vervuld”. Hij las alleen zover als vervuld was. Het overige der profetie lag en ligt thans nog in de toekomst. De profetische delen van Jes. 61 liggen dus, al moesten ze vlak achter elkaar neergeschreven worden, wat tijd betreft, ver uit elkaar. Wat er tussen ligt, wordt door de profeet niet gezien of niet genoemd. Het is voor hem of voor de lezer een profetisch ledig. Wij zien het thans als een tussenbedeling en zullen ze ook zo noemen. Men houde echter in het oog, dat deze eerst begon toen Paulus in Rome de Joden weg zond. We kunnen dit als volgt weergeven.


Het Verleden
De
tussen
bedeling
De Toekomst
Jes. 61:1-2a. ...het jaar van het welbehagen des Heren.
Jes. 61:2b-11. en de dag der wraak van onze Gods....


Even letterlijk als het eerste deel vervuld is, even letterlijk zal dit met het tweede geschieden, Het wordt niet “geestelijk” vervuld in “de Kerk”, alsof deze door de treurig en Sions wordt gevormd, alsof deze de oude verwoeste plaatsen en verwoeste steden herbouwt (vs. 4), alsof deze”in hun land” (welk is dit dan?) erfelijk het dubbele bezit. Het wordt eens vervuld aan Israël. Daar alleen waren en komen treurig en Sions. Zeker er kunnen ook nu treurig en zijn die vergeleken kunnen worden met de treurig en Sions, maar daarom zijn ze nog geen treurig en Sions. Alleen aan deze laatsten zal ten volle vervuld worden wat de letter van Jes. 61 duidelijk te kennen geeft.

Er zijn meerdere profetieën die zo uiteen liggen. We geven er enkele van. De lezer leze de volle tekst zelf na.

Het Verleden
De
tussen
bedeling
De Toekomst
Jes. 11:1-4a.
...en de zachtmoedig en des lands met rechtmatigheid bestraffen.
Jes. 11:4b-12:6.
Doch Hij zal de aarde slaan met de roede Zijns monds, en met de adem Zijner lippen zal Hij de goddeloze doden.
Jes. 9:5a
Want een Kind is ons geboren, een Zoon is ons gegeven
Jes. 9:5b, 6
en de heerschappij is op Zijn schouder; en men noemt Zijn naam Wonderlijk, Raad, Sterke God, Vader der eeuwigheid, Vredevorst;
Dan. 9:26a
en een volk des vorsten, hetwelk (lees: die) komen zal (d.i. een volk waarover de Antichristus eenmaal vorst zal zijn), zal de stad en het heiligdom verderven (vervuld in het jaar 70 na Chr.).
Dan. 9:26b-27
en zijn einde zal zijn met een overstromenden vloed, en tot het einde toe zal er krijg zijn, en vastelijk besloten verwoestingen. En hij zal velen het verbond versterken één week; (Dit moet nog plaats hebben)
Hos. 2:11-12
En Ik zal verwoesten haar wijnstok en haar vijgeboom...En Ik zal over haar bezoeken de dagen des Baäls...
Hos. 2:13
Daarom, ziet, Ik zal haar lokken, en zal haar voeren in de woestijn; en Ik zal naar haar hart spreken. En Ik zal haar geven haar wijngaarden van daar af...
Hos. 3:4.
Want de kinderen Israëls zullen vele dagen blijven zitten, zonder koning, en zonder vorst, en zonder offer, en zonder opgericht beeld, en zonder efod en terafun.
Hos. 3:5
Daarna zullen zich de kinderen Israëls bekeren, en zoeken de HERE, hun God, en David, hun Koning; en zij zullen vrezende komen tot de HERE en tot Zijn goedheid, in het laatste der dagen.
Amos 9:8
Ziet, de ogen des Heren Heren zijn tegen dit zondig koninkrijk, dat Ik het van de aardbodem verdelge; behalve dat Ik het huis Jakobs niet ganselijk zal verdelgen, spreekt de HERE. Zie verder vs. 9, 10
Amos 9:11
Te dien dage zal Ik de vervallen hut van David weder oprichten...
Micha 5:1, 2a
En gij, Bethlehem Efratha! zijt gij klein om te wezen onder de duizenden van Juda? Uit u zal Mij voortkomen, Die een Heerser zal zijn in Israel, en Wiens uitgangen zijn vanouds, van de dagen der eeuwigheid. Daarom zal Hij henlieden overgeven, tot de tijd toe, dat zij, die baren zal, (Maria) gebaard hebbe;
Micha 5:2b-14
dan zullen de overigen Zijner broederen zich bekeren met de kinderen Israëls. (Israël is tot op heden nog onbekeerd, 2 Cor. 3:16)
Hab. 2:13
Ziet, is het niet van de HERE der heirscharen, dat de volken arbeiden ten vure, en de lieden zich vermoeien tevergeefs? (nu n.l. in deze eeuw)
Hab. 2:14
Want de aarde zal vervuld worden, dat zij de heerlijkheid des Heren bekennen, gelijk de wateren de bodem der zee bedekken. (in de toekomende eeuw)
Zach. 9:9
Verheug u zeer, gij dochter Sions! juich, gij dochter Jeruzalems! Ziet, uw Koning zal u komen, rechtvaardig, en Hij is een Heiland; arm, en rijdende op een ezel, en op een veulen, een jong der ezelinnen. Zie Mat 21:5
Zach. 9:10
En Ik zal de wagens uit Efraim uitroeien, en de paarden uit Jeruzalem; ook zal de strijdboog uitgeroeid worden, en Hij zal de heidenen vrede spreken; en Zijn heerschappij zal zijn van zee tot aan zee, en van de rivier tot aan de einden der aarde.
Luk 1:32a
...Deze zal groot zijn, en de Zoon des Allerhoogsten genaamd worden.
Luk 1:32b-33
en God, de Here, zal Hem de troon van Zijn vader David geven. En Hij zal over het huis Jakobs Koning zijn in der eeuwigheid, en Zijns Koninkrijks zal geen einde zijn.
Zie Voorts:
Klaagl. 4:21.
Zef. 3:7.
Luk. 21 :24a

Klaagl. 4:22.
Zef. 3:8.
Luk.21:24b


Een enkel woord over deze teksten:

Jes. 11 :4-6 is nog niet vervuld. Christus is nog niet wedergekomen om de aarde te slaan en de goddeloze te doden. Dat geschiedt eerst bij Zijn tweede komst. Maar dan is ook toekomstig wat hfdst. 11 verder vermeldt en wel naar de letterlijkheid opgevat.

Jes. 9:5a is vervuld. Niet vs. 5b. De heerschappij is nog niet op Zijn, Christus', schouder, want vs.6 zegt dat Hij deze eerst uitoefent als Hij zit op Davids troon. En deze is nog niet opgericht. Zie voor het bewijs Amos 9: 12 en Openb. 11:14.

Hos. 2:11 en 12 is vervuld. Maar niet vs. 13. Want Israël zijn de wijngaarden nog niet teruggegeven en het zingt nog niet als in de dagen zijner jeugd.

Hos. 3:4 is vervuld. Maar niet Hos. 3:5. Israëls bekering en het zoeken van de Here en van David, zijn koning. Dat is niet Christus, maar de letterlijke David die eerst moet opstaan. Hos. 3:S kan dus niet vervuld zijn zoals het daar staat.

Amos 9:8 is vervuld. Het zondig koninkrijk is van de aarde verdelgd: Israël heeft zelfs geen nationaal bestaan meer. Maar het oprichten van Davids huis nog niet. Dit sluit in de oprichting van Davids troon.

Micha 5:1 en 2a is vervuld. Maar vs. 2b-14 niet. Jakobs overblijfsel b.v. is niet in het midden van vele volken als de dauw van de Here, vs.6, of als een leeuw onder de schaapskudden, vs. 7.

Hab. 2:13 is nog niet geheel vervuld. Het is bezig zich te vervullen. De geweldige bewapening in onze dagen is arbeid ten vure, een vergeefs zich moe maken met dingen die vergaan. Maar verre is nog vs. 14: de aarde vol van de kennis der Heren.

Zach. 9:9 is vervuld bij Christus' intocht in Jeruzalem. Maar niet de tenietdoening van Israëls militaire macht. Die moet zelfs nog komen. Ook is onvervuld het vrede gebieden aan de Heidenvolken (d.i. niet Joodse volken, waaronder ook zijn de Z.g. Christenvolken). En Christus regeert nog niet van zee tot zee.

Luk. 1:32a is vervuld. Maar niet Lk. 1:32b en 33. Christus zit nog niet op Davids troon en is nog geen koning over het Huis Jakobs. Dit is het letterlijke Israël. Dit moet nog gebeuren bij Zijn tweede komst. Dan zal men Hem aannemen als Davidisch vorst, als Davids Zoon, als de enige wettige erfgenaam van het koninkrijk over Israël.

Al de teksten der derde kolom zijn dus nog toekomstig. Zij zijn van die van de eerste kolom gescheiden door een tussenbedeling welke al vele eeuwen geduurd heeft en nog voortduurt.

Zij zijn niet vervuld zoals ze daar staan en moeten, zal Gods Woord waar zijn, dat nog worden. En zo nu ook met de (andere) profetieën over Israëls herstel. Ze worden thans, in deze bedeling, niet vervuld. Haar vervulling ligt in de toekomst.

Welke fout heeft nu de Kerktheologie begaan? Ze heeft de vervulling in deze bedeling geleerd, heeft dus wat in de derde kolom staat getrokken in de tweede, heeft de tussenruimte niet gezien en daarmee het inzicht verduisterd en de kracht er aan ontnomen. Het was heel goed bedoeld maar toch verkeerd toegepast.

De profetie lijkt op een bergland. Wanneer men de toppen achter elkaar ziet liggen, schijnt het alsof ze zich vlak bij elkaar bevinden. Naderbijkomende en van berg tot berg gaande, bemerkt men, dat er vaak een zeer grote afstand tussen is, een dal waarin vriendelijke dorpjes liggen. Of wil men een ander beeld. Van een stad op een afstand bezien lijken de hoge gebouwen, die in een lijn liggen, tamelijk aan elkander verbonden. Maar als in die stad zelf van het ene naar het andere dier gebouwen gaan, zien we dat ze soms in heel andere wijken staan en er veel meer tussen ligt dan we dachten. Of derde voorbeeld, neem dan de sterrenwereld. Oppervlakkig beschouwd schijnen alle sterren aan het hemelgewelf naast elkaar te staan. Ons oog projecteert ze daarheen, zet ze op een vlak, De nauwkeurige waarnemer weet, dat ze op verschillende afstanden staan en de sterrenkundige weet ons daar nog meer van te vertellen.

Zo nu ook met de profetieën. De ene staat dichter bij ons, wat vervulling betreft, dan de andere. Ons is het niet gegeven de juiste afstand te berekenen in de tijdsorde. Velen hebben beproefd de duur van de tussenperiode aan te geven, maar geen enkele poging is geslaagd. Wij kunnen de afstanden tussen de vervulde en onvervulde profetieën niet berekenen. Iets anders is of we ze kunnen constateren. Dat kan en moet ook, willen we inzicht in de Schrift verkrijgen.

De Oude Kerkvaders, daarin nagevolgd door de Reformatoren, hebben alle onvervulde profetieën, die heilsbeloften inhielden, naar de “Kerk” geprojecteerd. Die oordeel bevatten, Liet men voor Israël staan. We laten voor Israël, wat God aangaande dit volk zegt, hetzij oordeel of zegening. M.a.w. we nemen, waar mogelijk, de Schrift letterlijk. We veranderen niets aan de zin der woorden, we maken van Israël niet de “Kerk” (deze is juist bestemd voor de tussenbedeling), maar houden de objectieve maatstaf, de zichzelf blijvende norm, plaatsen slechts de onvervulde profetie naar de toekomst, na de tussenbedeling. Hiermee wordt het perspectief, het vergezicht, een geheel ander en krijgen we een veel grootser geheel.


C. Niet alles letterlijk

Vele lezers, opgegroeid in de leer der vergeestelijkingsmethode, eigen met de idee, dat er vele heilsbeloften voor de «Kerk” in het O.T. staan en dat de onvervulde profetieën thans geestelijk in het “Godsrijk” vervuld worden, zullen ons tegenwerpen, dat men de Bijbel toch niet geheel letterlijk kan nemen. Vele woorden toch, zullen ze zeggen hebben een figuurlijke betekenis. Als vader Jakob zegt: Juda is een leeuwenwelp, Issaschar is een sterk gebeende ezel, Dan zal een slang zijn, Jozef is een vruchtbare tak, kunnen we dit toch niet letterlijk opvatten. Evenmin als wanneer Daniël tot Nebukadnezar zegt: Gij zijt dat gouden hoofd. En zo spreekt de Schrift op vele plaatsen in beelden die men niet letterlijk kan nemen. Zo moet men nu ook doen met de profetieën over Israël zegt men. Ze moeten niet verklaard worden in die zin, dat ze op Israël betrekking hebben, men moet ze “geestelijk” zien, ze worden wel tot Israël gesproken en zijn wel in Israëlitisch gewaad gehuld, maar God bedoelde ze niet zoals Hij ze inspireerde. Israël is niet het eigenlijke Israël, maar een geestelijke groep, die Israël genoemd wordt. Zo ook Jeruzalem, Huis Jakobs, enz. Dit is slechts de Israëlietische kleur, het uiterlijk gewaad, de bolster. De eigenlijke zin is een andere. Alle zegeningen der toekomstprofetieën gaan over de Kerk. Deze is Jakob, Juda, Sion, enz. Wat zou er anders voor ons overblijven. De Schrift zou anders ontzettend arm worden als men haar anders uitlegt.

We willen nagaan hoe men de Schrift, nauwkeuriger: het profetisch woord, moet lezen. Hij kan zo nodig, bij a.w. of men in eenzelfde verband het een letterlijk, het ander “geestelijk” moet nemen. Want daarop komt deze uitlegging neer. Welke maatstaf moet men dus aanleggen? Met welke maat moet men hier meten om het Woord recht te laten wedervaren?

Laat ons een enkele tekst nagaan. In Jes. 11:1-4a lezen we: “Want daar zal een Rijsje voortkomen uit de afgehouwen tronk van Isai en een scheut uit zijn wortelen zal vrucht voortbrengen. En op Hem zal de Geest des Heren rusten - - - Hij zal de armen met gerechtigheid richten en de zachtmoedigen des lands met rechtmatigheid bestraffen”. En vlak daarop volgt: “Doch Hij zal de aarde slaan met de roede Zijns monds en met de adem Zijner lippen zal Hij de goddeloze doden”.

In deze woorden ligt beeldspraak, dus figuurlijk taal, en letterlijkheid dooreengeweven. Christus, - Hij immers wordt hier bedoeld -, is geen letterlijk Rijsje. Ook komt Hij niet uit een letterlijke tronk of afgehouwen stam. Hij is geen letterlijke scheut ontsproten aan een letterlijke boomwortel. Hij zal de aarde niet slaan met een letterlijke roede, die letterlijk uit Zijn mond uitgaat. Noch ook met de letterlijke adem Zijner lippen de goddeloze doden.

Vaneen letterlijke, wil men, van een star letterlijke opvatting en vervulling kan hier geen sprake zijn. Maar dit verandert geen tittel of jota aan het feit, dat de “Hij” van vs. 4a en de “Hij” van 4b dezelfde Persoon zijn. Omdat deze tekst niet letterlijk is op te vatten, daarmee heeft er geen transformatie of overbrenging plaats van wat wel volle realiteit is, de «Hij”, het onderwerp van de zin.

Geen der aanhangers der vergeestelijkingsuitlegging zal hier aan een andere “Hij” denken of er van willen horen. Hiervan wil men absoluut niet weten. Waarom niet? Omdat het Christus' Persoon betreft. Maar als het in andere teksten waarin absoluut geen taal figuren voorkomen, d.i. geen figuurlijke taal wordt gebruikt, gaat over de termen Israël, Jakob, Sion, enz., dan heeft men er geen bezwaar tegen. Waarom zich dan ook niet gehouden aan de regel: Neem de Schrift, waar mogelijk, letterlijk. Ga op geen andere lijn over. God meent wat Hij zegt. Hij kan zo nodig, bij de uitwerking, meer insluiten. Maar als Hij eenmaal een groep noemt, sluit Hij deze, de groep als zodanig, niet uit om ze te vervangen door een gehele andere.

We hebben dus t.O.v. de uitlegging der profetie de regel: niet af te wijken van letterlijke woorden als ze niet figuurlijk zijn. God heeft ze gesproken, geef ze geen andere betekenis, een die de eigenlijke inhoud geweld aan doet (en dat om een pasklaar gemaakte mening te steunen). Dat doet men immers ook niet t.O.v. de andere gedeelten der Schrift. Men vat ze immers eenvoudig op zoals ze er staan. Hiervan mag men niet afdoen. Aan termen b.v. wier betekenis men uit andere Schriftwoorden duidelijk kan vaststellen, mag men geen andere betekenis geven. Israël is Israël, Jeruzalem Jeruzalem, Huis Jakobs Huis Jakobs. Dit zijn de vaste steunpunten, het onveranderlijk in de Schrift. Hieraan mag men niet toedoen. Ook al breidt men ze uit tot anderen, dan valt daarmee de kern nog niet weg, d.i. de letter die er staat. En dat geschiedt bij de vergeestelijking wel. Na deze voorafgaande uiteenzetting kunnen we thans overgaan tot het eigenlijke onderwerp. Israëls herstel en toekomst, zoals de Schrift deze leert. Later kunnen we dan nog enige bezwaren weerleggen.


Hoofstuk 1.a | Inhoudsopgave | Hoofdstuk 2.a1



Home
| Over LW | Site Map | LW Publicaties | Zoeken
Ontwikkeld door © Levend Water Alle rechten voorbehouden