Hoofdtuk 1.a | Inhoudsopgave | Hoofdstuk 2.a1
B. De uiteenliggende profetieën Als de Here in Nazareth gekomen is, gaat Hij naar de synagoge en wordt Hem de rol van Jesaja gegeven. “En als Hij het boek open gedaan had, vond Hij de plaats waar geschreven was: De Geest des Heren is op Mij, daarom heeft Hij Mij gezalfd; Hij heeft Mij gezonden om de armen het evangelie te verkondigen, om te genezen, die gebroken zijn van hart, om de gevangen te prediken loslating en de blinden het gezicht, om de verslagenen henen te zenden in vrijheid, om te prediken het aangename jaar des Heren”. Wat doet de Here nu? “En als Hij het boek toegedaan en de dienaar weder gegeven had, zat Hij neder en de ogen van allen in de synagoge waren op Hem geslagen. En Hij begon tot hen te zeggen: Heden is deze Schrift in uw oren vervuld”. Slaan we nu op welk gedeelte van Jesaja dit is. We vinden het in Jes. 61:1-2a. Daar leze we ongeveer hetzelfde. We citeren alleen het tweede vers: “- - -om uit te roepen het jaar van welbehagen des Heren”. Tot zover las de Here en sloot daarna het boek, terwijl Hij zei: “Heden is deze Schrift in uw ooren vervuld”. (Wij beklemtonen het woord”deze”). Niet wat er verder volgt in vs. 2b-8: “en de dag der wrake onzes Gods om alle treurig en te troosten - - - En zij zullen de oude verwoeste plaatsen bouwen, de vroegere verstoringen weder oprichten en de verwoezste steden vernieuwen, die verstoord waren van geslacht tot geslacht. - - - Daarom zullen zij in hun land het dubbele bezitten en zij zullen eeuwige vreugde hebben - - en Ik zal een eeuwig verbond met hen maken”.
De dag der wrake is de toekomstige oordeelsdag. Die was er toen nog niet en is er nu nóg niet. Die komt nog. Daarom zei Christus: “Heden is deze Schrift in uw oren vervuld”. Hij las alleen zover als vervuld was.
Het overige der profetie lag en ligt thans nog in de toekomst. De profetische delen van Jes. 61 liggen dus, al moesten ze vlak achter elkaar neergeschreven worden, wat tijd betreft, ver uit elkaar. Wat er tussen ligt, wordt door de profeet niet gezien of niet genoemd.
Het is voor hem of voor de lezer een profetisch ledig. Wij zien het thans als een tussenbedeling en zullen ze ook zo noemen. Men houde echter in het oog, dat deze eerst begon toen Paulus in Rome de Joden weg zond. We kunnen dit als volgt weergeven.
Even letterlijk als het eerste deel vervuld is, even letterlijk zal dit met het tweede geschieden, Het wordt niet “geestelijk” vervuld in “de Kerk”, alsof deze door de treurig en Sions wordt gevormd, alsof deze de oude verwoeste plaatsen en verwoeste steden herbouwt (vs. 4), alsof deze”in hun land” (welk is dit dan?) erfelijk het dubbele bezit. Het wordt eens vervuld aan Israël. Daar alleen waren en komen treurig en Sions. Zeker er kunnen ook nu treurig en zijn die vergeleken kunnen worden met de treurig en Sions, maar daarom zijn ze nog geen treurig en Sions. Alleen aan deze laatsten zal ten volle vervuld worden wat de letter van Jes. 61 duidelijk te kennen geeft. Er zijn meerdere profetieën die zo uiteen liggen. We geven er enkele van. De lezer leze de volle tekst zelf na.
Een enkel woord over deze teksten: Jes. 11 :4-6 is nog niet vervuld. Christus is nog niet wedergekomen om de aarde te slaan en de goddeloze te doden. Dat geschiedt eerst bij Zijn tweede komst. Maar dan is ook toekomstig wat hfdst. 11 verder vermeldt en wel naar de letterlijkheid opgevat. Jes. 9:5a is vervuld. Niet vs. 5b. De heerschappij is nog niet op Zijn, Christus', schouder, want vs.6 zegt dat Hij deze eerst uitoefent als Hij zit op Davids troon. En deze is nog niet opgericht. Zie voor het bewijs Amos 9: 12 en Openb. 11:14. Hos. 2:11 en 12 is vervuld. Maar niet vs. 13. Want Israël zijn de wijngaarden nog niet teruggegeven en het zingt nog niet als in de dagen zijner jeugd. Hos. 3:4 is vervuld. Maar niet Hos. 3:5. Israëls bekering en het zoeken van de Here en van David, zijn koning. Dat is niet Christus, maar de letterlijke David die eerst moet opstaan. Hos. 3:S kan dus niet vervuld zijn zoals het daar staat. Amos 9:8 is vervuld. Het zondig koninkrijk is van de aarde verdelgd: Israël heeft zelfs geen nationaal bestaan meer. Maar het oprichten van Davids huis nog niet. Dit sluit in de oprichting van Davids troon. Micha 5:1 en 2a is vervuld. Maar vs. 2b-14 niet. Jakobs overblijfsel b.v. is niet in het midden van vele volken als de dauw van de Here, vs.6, of als een leeuw onder de schaapskudden, vs. 7. Hab. 2:13 is nog niet geheel vervuld. Het is bezig zich te vervullen. De geweldige bewapening in onze dagen is arbeid ten vure, een vergeefs zich moe maken met dingen die vergaan. Maar verre is nog vs. 14: de aarde vol van de kennis der Heren. Zach. 9:9 is vervuld bij Christus' intocht in Jeruzalem. Maar niet de tenietdoening van Israëls militaire macht. Die moet zelfs nog komen. Ook is onvervuld het vrede gebieden aan de Heidenvolken (d.i. niet Joodse volken, waaronder ook zijn de Z.g. Christenvolken). En Christus regeert nog niet van zee tot zee. Luk. 1:32a is vervuld. Maar niet Lk. 1:32b en 33. Christus zit nog niet op Davids troon en is nog geen koning over het Huis Jakobs. Dit is het letterlijke Israël. Dit moet nog gebeuren bij Zijn tweede komst. Dan zal men Hem aannemen als Davidisch vorst, als Davids Zoon, als de enige wettige erfgenaam van het koninkrijk over Israël. Al de teksten der derde kolom zijn dus nog toekomstig. Zij zijn van die van de eerste kolom gescheiden door een tussenbedeling welke al vele eeuwen geduurd heeft en nog voortduurt. Zij zijn niet vervuld zoals ze daar staan en moeten, zal Gods Woord waar zijn, dat nog worden. En zo nu ook met de (andere) profetieën over Israëls herstel. Ze worden thans, in deze bedeling, niet vervuld. Haar vervulling ligt in de toekomst. Welke fout heeft nu de Kerktheologie begaan? Ze heeft de vervulling in deze bedeling geleerd, heeft dus wat in de derde kolom staat getrokken in de tweede, heeft de tussenruimte niet gezien en daarmee het inzicht verduisterd en de kracht er aan ontnomen. Het was heel goed bedoeld maar toch verkeerd toegepast. De profetie lijkt op een bergland. Wanneer men de toppen achter elkaar ziet liggen, schijnt het alsof ze zich vlak bij elkaar bevinden. Naderbijkomende en van berg tot berg gaande, bemerkt men, dat er vaak een zeer grote afstand tussen is, een dal waarin vriendelijke dorpjes liggen. Of wil men een ander beeld. Van een stad op een afstand bezien lijken de hoge gebouwen, die in een lijn liggen, tamelijk aan elkander verbonden. Maar als in die stad zelf van het ene naar het andere dier gebouwen gaan, zien we dat ze soms in heel andere wijken staan en er veel meer tussen ligt dan we dachten. Of derde voorbeeld, neem dan de sterrenwereld. Oppervlakkig beschouwd schijnen alle sterren aan het hemelgewelf naast elkaar te staan. Ons oog projecteert ze daarheen, zet ze op een vlak, De nauwkeurige waarnemer weet, dat ze op verschillende afstanden staan en de sterrenkundige weet ons daar nog meer van te vertellen. Zo nu ook met de profetieën. De ene staat dichter bij ons, wat vervulling betreft, dan de andere. Ons is het niet gegeven de juiste afstand te berekenen in de tijdsorde. Velen hebben beproefd de duur van de tussenperiode aan te geven, maar geen enkele poging is geslaagd. Wij kunnen de afstanden tussen de vervulde en onvervulde profetieën niet berekenen. Iets anders is of we ze kunnen constateren. Dat kan en moet ook, willen we inzicht in de Schrift verkrijgen.
De Oude Kerkvaders, daarin nagevolgd door de Reformatoren, hebben alle onvervulde profetieën, die heilsbeloften inhielden, naar de “Kerk” geprojecteerd. Die oordeel bevatten, Liet men voor Israël staan. We laten voor Israël, wat God aangaande dit volk zegt, hetzij oordeel of zegening. M.a.w. we nemen, waar mogelijk, de Schrift letterlijk. We veranderen niets aan de zin der woorden, we maken van Israël niet de “Kerk” (deze is juist bestemd voor de tussenbedeling), maar houden de objectieve maatstaf, de zichzelf blijvende norm, plaatsen slechts de onvervulde profetie naar de toekomst, na de tussenbedeling. Hiermee wordt het perspectief, het vergezicht, een geheel ander en krijgen we een veel grootser geheel.
C. Niet alles letterlijk We willen nagaan hoe men de Schrift, nauwkeuriger: het profetisch woord, moet lezen. Hij kan zo nodig, bij a.w. of men in eenzelfde verband het een letterlijk, het ander “geestelijk” moet nemen. Want daarop komt deze uitlegging neer. Welke maatstaf moet men dus aanleggen? Met welke maat moet men hier meten om het Woord recht te laten wedervaren? Laat ons een enkele tekst nagaan. In Jes. 11:1-4a lezen we: “Want daar zal een Rijsje voortkomen uit de afgehouwen tronk van Isai en een scheut uit zijn wortelen zal vrucht voortbrengen. En op Hem zal de Geest des Heren rusten - - - Hij zal de armen met gerechtigheid richten en de zachtmoedigen des lands met rechtmatigheid bestraffen”. En vlak daarop volgt: “Doch Hij zal de aarde slaan met de roede Zijns monds en met de adem Zijner lippen zal Hij de goddeloze doden”. In deze woorden ligt beeldspraak, dus figuurlijk taal, en letterlijkheid dooreengeweven. Christus, - Hij immers wordt hier bedoeld -, is geen letterlijk Rijsje. Ook komt Hij niet uit een letterlijke tronk of afgehouwen stam. Hij is geen letterlijke scheut ontsproten aan een letterlijke boomwortel. Hij zal de aarde niet slaan met een letterlijke roede, die letterlijk uit Zijn mond uitgaat. Noch ook met de letterlijke adem Zijner lippen de goddeloze doden. Vaneen letterlijke, wil men, van een star letterlijke opvatting en vervulling kan hier geen sprake zijn. Maar dit verandert geen tittel of jota aan het feit, dat de “Hij” van vs. 4a en de “Hij” van 4b dezelfde Persoon zijn. Omdat deze tekst niet letterlijk is op te vatten, daarmee heeft er geen transformatie of overbrenging plaats van wat wel volle realiteit is, de «Hij”, het onderwerp van de zin. Geen der aanhangers der vergeestelijkingsuitlegging zal hier aan een andere “Hij” denken of er van willen horen. Hiervan wil men absoluut niet weten. Waarom niet? Omdat het Christus' Persoon betreft. Maar als het in andere teksten waarin absoluut geen taal figuren voorkomen, d.i. geen figuurlijke taal wordt gebruikt, gaat over de termen Israël, Jakob, Sion, enz., dan heeft men er geen bezwaar tegen. Waarom zich dan ook niet gehouden aan de regel: Neem de Schrift, waar mogelijk, letterlijk. Ga op geen andere lijn over. God meent wat Hij zegt. Hij kan zo nodig, bij de uitwerking, meer insluiten. Maar als Hij eenmaal een groep noemt, sluit Hij deze, de groep als zodanig, niet uit om ze te vervangen door een gehele andere.
We hebben dus t.O.v. de uitlegging der profetie de regel: niet af te wijken van letterlijke woorden als ze niet figuurlijk zijn. God heeft ze gesproken, geef ze geen andere betekenis, een die de eigenlijke inhoud geweld aan doet (en dat om een pasklaar gemaakte mening te steunen). Dat doet men immers ook niet t.O.v. de andere gedeelten der Schrift. Men vat ze immers eenvoudig op zoals ze er staan. Hiervan mag men niet afdoen. Aan termen b.v. wier betekenis men uit andere Schriftwoorden duidelijk kan vaststellen, mag men geen andere betekenis geven. Israël is Israël, Jeruzalem Jeruzalem, Huis Jakobs Huis Jakobs. Dit zijn de vaste steunpunten, het onveranderlijk in de Schrift. Hieraan mag men niet toedoen. Ook al breidt men ze uit tot anderen, dan valt daarmee de kern nog niet weg, d.i. de letter die er staat. En dat geschiedt bij de vergeestelijking wel. Na deze voorafgaande uiteenzetting kunnen we thans overgaan tot het eigenlijke onderwerp. Israëls herstel en toekomst, zoals de Schrift deze leert. Later kunnen we dan nog enige bezwaren weerleggen.
Hoofstuk 1.a | Inhoudsopgave | Hoofdstuk 2.a1 |