Inleiding | Inhoudsopgave | Hoofdstuk 1.b
A. Tweeërlei mening Zij, die menen, dat Israël geen nationale en hogere toekomst meer heeft, leggen t.O.v. de profetieën aangaande dit volk een andere maatstaf aan dan zij die dit wel geloven. Zij zeggen: De profetieën over Israëls herstel zijn al vervuld bij de wederkeer uit Babel. Wat er verder van de toekomst en dat herstel in de Schrift schijnt te staan, moet men niet letterlijk maar geestelijk opvatten; d.w.z.: het betreft niet Israël als volk maar “de Kerk”, die vroeger in de nationale windselen van dat volk besloten lag, maar sinds de Pinksterdag van Hand. 2 daaruit bevrijd is en nu als zelfstandig organisme uit Israël is uitgetreden om als wereldkerk haar loop te vervolgen. Alle profetie die op Israëls toekomst lijkt te slaan, moet overgebracht worden op die Kerk. In haar worden die beloften vervuld. Zeker, wel niet zo letterlijk als zij daar staan, maar in geestelijke zin. Het nationale uiterlijk is slechts de bolster die de geestelijke kern omsluit; men moet deze kern er uit los maken. Het is deze kern, die de vervulling van Gods beloften is; alleen op deze wijze heeft God ze bedoeld. Daarom kan er van geen nationaal herstel meer sprake zijn. Israël heeft afgedaan omdat God Zijn doel met dit volk bereikt heeft. Dit doel was niet anders dan om de Messias voort te brengen. Nu het dit heeft gedaan, heeft het volk afgedaan. Daarom heeft het veertig jaar na de kruisiging alles wat het aan nationale voorrechten nog bezat, verloren en is toen eens en voor al uitgeschakeld. Dit standpunt is niet nieuw noch uitsluitend Calvinistisch. Het is reeds vroeg in de Christelijke Kerk opgekomen en leer der kerkvaders. In Augustinus bereikte het zijn hoogtepunt. Hij is niet de vader van de vergeestelijkingsgedachte maar als 't ware het toppunt er van, de grote drager en voorvechter er van. Vanaf zijn tijd heeft de Christelijke Kerk dit in wezen aanvaard. Noch Luther noch Calvijn zijn deze kerkvaderlijke opinie te boven gekomen. Integendeel, zij hebben ze gehandhaafd en verder voortgedragen. Zij hebben de andere mening bestreden en wilden van geen andere uitlegging der profetie weten. Alleen het vergeestelijkingsstandpunt kon het juiste zijn. Daarom vindt men in geen der officiële kerkleren iets over Israëls toekomst. Daarmee kan Israël nog wel een nationale toekomst krijgen in Palestina. In ongeloof kan het zijn volksbestaan daar nog wel voorzetten. Maar dit alles gaat buiten de profetie om. Israël heeft als heilsorgaan afgedaan. God rekent dit volk niet meer als het Zijne. Zeker, indien er zich Joden bekeren, worden zij als Gods Volk, als geestelijk Israël aangemerkt. Hiervan sluit God ze niet uit. Maar Israël als natie heeft geen beloften meer. Alle nationale beloften zijn reeds vervuld bij de wederkeer uit Babel. Al wat er nu nog verder staat, wordt geestelijk vervuld in de Kerk. Men moet de nationale inkleding der beloften weten te onderscheiden van de ware bedoeling. Vorm en wezen dekken elkaar hier niet. In nationale termen bedoelt God wat anders. Men moet de Schrift in dezen niet letterlijk nemen. Al gaat het naar de duidelijke bewoordingen over Israël, daarmee wordt Israël niet nationaal bedoeld. Het is het geestelijke Israël waarover wordt gesproken. En alles wat in de wereldgeschiedenis met Israël geschiedt of verder geschieden zal, staat los van de Schrift.
De andere mening komt tot een geheel andere oplossing en uitlegging. Zij neemt, waar mogelijk, de Schrift letterlijk en legt in de woorden geen andere betekenis dan die ze bij de gewone lezing hebben. Ze laat dus de betekenis niet op iets anders overgaan. We willen beide punten nu nader uiteenzetten.
1. De vergeestelijkings- of subjectieve methode a. Juda en Jeruzalem. Jes. 1:1
Jes. 2:1-3
We vinden in beide verzen 1 hetzelfde opschrift. In vs. 1 hoort men Jesaja spreken over Juda en Jeruzalem. Maar in 2: 1 meent men dat iets anders bedoeld is. Dan heet het: “Dat is de berg waarop het huis des Heren of de tempel gebouwd is, te weten de berg Zion of Moria en dit is te verstaan van de Christelijke gemeente die eerst te Jeruzalem verzameld is geweest ten tijde van Christus en Zijn apostelen doch daarna is zij zeer vermenigvuldigd door de toeloop der heidenen hetwelk hier wordt te kennen gegeven door het woord toevloeien”. Kanttekening St. Vert. bij Jes. 2:2. Dan zegt de Schrift alle heidenen, d.i. Heidenvolken, niet besneden volken. Maar het woord der uitlegging: “Alle heidenen, d.i. enigen uit alle heidense volken.” Men ziet reeds hier wat “vergeestelijking” inhoudt. N.L. dit: neem de Schrift, waar mogelijk niet steeds letterlijk maar verander de woorden van kleur zodat ze op de Kerk kunnen worden toegepast. Jesaja 2:4 zegt:
Hiervan zegt de Kanttekenaar:
Men ziet, dat hij de betekenis van de tekstwoorden, enigszins begrijpt. Maar hij meent, dat dit woord nu vervuld wordt, want hij spreekt van “in Christelijke vrede leven”. “Alle Heidenen” zijn “enigen uit alle volken”. Ook hiermee stelt hij deze toestand in onze bedeling. Ook dit is “vergeestelijking”, d.i. het niet letterlijk zien vervuld worden zoals het er staat, er iets af of toe doen. Hier komt geen beeldspraak voor die men kan “vergeestelijken”. Nu maakt men er een ander woord van. In Jes. 3:1 lezen we:
Hieronder verstaat men dan weer letterlijk die stad en die landstreek met haar bewoners. Zo ook in Jer. 4:5, 17:20, 19:7 en 27:20. Maar als we nu komen tot Jer. 33:15:
dan zegt de Kanttekenaar met een verwijzing naar Jer. 23:6
Zie nu is het weer niet het letterlijke Jeruzalem. Nu is het Gods Kerk. Joel 3:20:
Kanttekenaar:
Men ziet, hoe de Kanttekenaars van het een op het ander overgaan. Ze hebben een wisselende maatstaf. De oordeelsuitspraken zijn voor het letterlijke volk Israël, de zegeningen voor de “Kerk”. In het ene geval bedoelt God het letterlijk, in het andere geval bedoelt Hij, al zegt Hij dezelfde woorden, iets anders. Zo is de maatstaf niet meer objectief, maar subjectief.
b. Huis Jakobs. We vinden deze term het eerst in Gen. 46:27.
Hier betekent het letterlijk: Jakobs familie, geslacht uit Jakob gesproten. Zo ook in Ex. 19:3, (" Alzo zult gij ten huize Jakobs spreken”). Voorts Jes. 2:5, 8:27. Jes. 10:20.
Kanttekening:
Jes. 14:1.
Kanttekening:
Zie voorts Jes. 29:22; 46:1; 48:1; 58:1; Jer. 2:4; 5:20; Ez. 20:5; Amos 3:23; 9:8; Obadja 17 en 18; MIch. 2:7; 3:9. Luk. 2:33.
Kanttekening:
Men ziet weer de wisselende maatstaf. In het ene geval zegt de Kanttekenaar duidelijk dat het Huis Jakobs de uitverkorenen Gods onder de Joden zijn, in het tweede geval is het het geestelijke Huis Jakobs, dus zijn het niet de Joden. De maatstaf die in al de bovenstaande teksten gegeven wordt, zet men in enen terzijde en men neemt een andere aan die beter uitkomt. c. Huis des Heren. Deze term komt veelvuldig voor in de Schrift. De eerste maal in Ex. 28: 19, waar aan Israël geboden wordt de eerstelingen der vruchten te brengen tot het Huis des Heren. Daaruit blijkt, dat het Huis des Heren de zichtbare woning van de Here in het land van Israël was, waar men offerde en de drie grote feesten vierde. Zie voorts Ex. 2319; 34:26; Deut. 23:18, om slechts enkele te noemen. Volgens Jes. 37:1 en 14 gaat Hiskia op in het Huis des Heren d.i. het letterlijk zichtbare Huis, de tempel. Maar is dan het Huis des Heren in Jes. 2:2 niet Gods zichtbare heiligdom? Jes. 2:2.
Indien dit “geestelijk” moet verstaan worden, dan krijgen we op een geestelijke berg (is dat de Gemeente Gods?) een geestelijk Huis (is dat ook de Gemeente Gods?). Huis des Heren komt in Ezechiël voor in hfdst. 8:14, 16; 10:19; 11:1 em 44:4 en 5. Ez. 8:14. “En Hij bracht mij tot de deur der poort van het Huis des Heren”. Hiermee wordt de tempel bedoeld, zie vs.3. Zo ook in vs. 16 en 11:1. Ez. 44:4,5.
Is dat nu een ander dan het letterlijke Huis des Heren? Is dit nu volgens de Kanttekenaar bij hfdst. 40: “Waar tegen God hier zeer levendig afbeeldt en voorzegt een gewissen en zeer volkmaakte herstelling van Zijn huis, stad, volk en land, dit is Zijn algemene kerk in het Nieuwe Testament uit Joden en Heidenen, de geestelijken godsdienst, mitsgaders de christelijke gemeenschap en onbegrijpelijke gelukzaligheid der strijdende en voornamelijk van de zegevierende kerk met de overvloed van haar geestelijke gaven en zegeningen onder haren hogepriester, koning, vorst, hoofd en Here Jezus Christus. En zulks alles onder voorbeelden en met manieren van spreken die genomen zijn van de staat en stijl van het Oude Testament alsook bij andere profeten gebruikelijk, doch nergens zo uitvoerig als hier -”. Hier wordt de vergeestelijkingsgedachte duidelijk omschreven. Het O.T. heeft t.O.v. de toekomstprofetieën die zegening inhouden “manieren van spreken die genomen zijn naar staat en stijl van het Oude Testament” maar toch eigenlijk iets anders betekenen. En daarom is, volgens die uitlegging, wel het Huis des Heren in Ez. 8 e.a. hoofdstukken de letterlijke tempel maar niet in hfdst. 44:4. Dat is dan een geestelijk Huis. In Zacharia vinden we de term Huis des Heren in hfdst. 11:13; 14:20 en 21. In hoofdst. 8:9 is sprake van het leggen van de grond voor het Huis des Heren. Dit is het leggen van de fundamenten voor de letterlijke, zichtbaar waarneembare tempel. In hfdst. 11:13 wordt de prijs, die men de Here waard achtte, in het Huis des Heren geworpen. Dit is letterlijk vervuld toe Judas de 30 zilverlingen in het Heilige van de letterlijke tempel wierp. Maar nu hfdst. 14:20 en 21.
Bij dat vers zegt de Kanttekenaar:
Die potten en sprengbekkens worden dus veranderd in “middelen tot verrichting van de godsdienst” en “dienaars”! Vers 21:
Dit is volgens de Kanttekenaar:
"Anderen verstaan het aldus: Ten tijde van de Messias zal er geen volk of natie van de godsdienst of uit de tempel gesloten worden, want de natiën die te voren geweest zijn, zullen als dan heilig en zuiver zijn voor de Here”. Aan een letterlijk Huis en een letterlijke kaäniet denkt de Kanttekenaar niet, want in het opschrift boven dit hoofdstuk zegt hij als samenvatting van vs. 16 - 21 “Mitsgaders van de heiligen ijver der kerk”. En bij vs. 16 tekent hij aan: “De profeet beschrijft hier dan inwendig en godsdienst der kerk van het Nieuwe Testament door de uiterlijke godsdienst die in het Oude Testament is gebruikelijk geweest”. We menen nu de Kanttekeningen genoeg geciteerd te hebben om te doen zien hoe de eerste methode te werk gaat. We hebben opzettelijk de Kanttekeningen genomen om de uitleggers van onze tijd, die in wezen dezelfde methode toepassen, niet aan te vallen. Het zou gemakkelijk zijn ook iets van hen te citeren. Waar niet iedereen hun werken heeft, de St. Vertaling algemeen aanvaard is en velen deze ook met haar Kanttekeningen bezitten, kan iedereen zich niet alleen hiervan overtuigen maar zelf nog meer van deze methode er in vinden. Deze methode van uitlegging heeft geen vaste norm dan die van willekeur, van traditie, van menselijke opinie. In het ene geval is Juda en Israël het oude Bondsvolk, in het andere de Kerk. In het ene geval is het Huis van Jakob Israël, in het andere een groep uit Jood en Heidenen. In het ene geval is het Huis des Heren letterlijk de Tempel, in het andere de geestelijke tempel, de Kerk. Dit is van zelf pure willekeur, een uitlegging die van de mens afhangt. Al naar deze de woorden opneemt, zijn ze waarheid.
Niet de Schrift geeft de norm aan, maar het menselijk inzicht. Maar dit is zeer onlogisch. De norm van elk ding ligt in dit ding zelf. De norm van de cirkelomtrek of de bolinhoud ligt in de cirkel of bol zelf. De norm van de afstanden in het heelal ligt in een maat die men ook in het heelal vindt. Dit kan niet anders, omdat God met de schepping der dingen substantie en maat, wezen en vorm, materie en afmeting heeft daargesteld. En zo ook t.O.v. de Schrift, mede een schepping Gods. De Schrift heeft wezen en vorm, heeft naast haar inhoud een norm. Ze vindt haar norm niet in het menselijk inzicht dat is subjectivisme - maar in zichzelf - dat is de objectiviteit.
2. De objectieve maatstaf a. Huis Juda en Israël. Als in Jes. 1:1 sprake is van Juda en Jeruzalem, en in 2:1 deze termen evenzo het opschrift vormen, dan zegt de objectieve uitleggingsmethode: Dus gaan ze ook in 2: 1 over Juda en Israël. Dit behoeven niet dezelfde mensen te zijn, maar ze handelen over mensen uit hetzelfde volk. En dan neemt ze de woorden op zoals ze daar staan. Dan zal eenmaal, in de loop van de tijd de berg waarop het Huis des Heren zal gebouwd worden oprijzen boven de andere bergen er om heen. En daarheen, naar die tastbare, zinnelijk waarneembare berg met zijn Huis des Heren zullen alle Heidenen d.i. Heidenvolken opgaan om daar van Gods wegen te horen en Zijn wetten te vernemen.
Als we deze tekst zo nemen, houden we de objectieve norm. Dan is Juda en Israël ook Juda en Israël, dan is Huis des Heren, de Tempel, ook letterlijk de Tempel. Dan blijft deze tekst immer - vroeger, later en nu, steeds dezelfde betekenis houden. Dan hangt zijn uitlegging niet af van de mens, maar is hij steeds dezelfde waarheid.
En als Jes. 2:4 dan zegt dat de Heidenvolken d.i. niet Joden, eenmaal hun zwaarden zullen slaan tot spaden en hun spiesen tot sikkelen, dan worden hier letterlijk wapenen mee bedoeld. De profeet noemt hier twee der voornaamste en bekendste. Maar hij bedoelt daarmee geen “geestelijke” wapens, maar werkelijke militaire aanvals- en verdedigingsmiddelen. Waarom niet letterlijk genomen het feit dat de Volken eenmaal hun oorlogstuig zullen omsmeden in werktuigen voor het landbouwbedrijf. De omvang, het aantal wapenen dat de profeet noemt, is een gedeeltelijke aanduiding: deze twee wapens vertegenwoordigen alle andere tot zelfs de moderne toe. Maar de wapenen zelf zijn stoffelijke of letterlijke. En de letterlijke tastbare, door legers gebruikte wapenen, zullen eenmaal omgesmeed worden tot werktuigen des vredes. b. Huis Jakobs.
Ook deze term blijft bij de objectieve uitlegging zijn kracht behouden. En als Jes. 14: 1 dan spreekt over de toekomst van Israël, dan neemt de objectieve uitlegging aan dat de vreemdeling zich voegen zal tot het uit Jakob voortgekomen volk Israël en zich daarbij zal laten inlijven. En dan gelooft ze ook wat Lk. 2:33 zegt dat Christus Koning zal zijn over Israël. Niet over de Kerk. Op deze tekst komen we later nog terug.
c. Huis des Heren. Het Huis des Heren is in Ez. 8:14 en 16 en 10:19 en 11:1 de tempel. Maar dan ook in Ez. 44:4 en 5. De objectieve uitlegging kan niet aanvaarden dat al wat in Ez. 40-48 gegeven wordt maar beeldspraak is over de Kerk. Daarvoor is het veel te reeël. In de Kerk zijn geen Levietische priesters, die kinderen van Zadok zijn, 44: 15 zijn geen “geestelijke” weduwen of verstotenen of jonge dochters, vs. 22, geen dode mensen vs. 25. Dit kunnen ook bij de vergeestelijkingsmethode, geen dingen zijn die in de geestelijke Kerk voorkomen. De objectieve methode leest alles natuurlijk, d.w.z. zoals het er staat en ziet dus ook in het Huis des Heren de tempel, de nieuwe tempel die door Christus, eenmaal, als de meerdere dan Salomo en als de grote Bouwmeester zal gebouwd worden.
En zo ook in Zacharia 14:20 en 21. De letterlijke potten van het Huis des Heren zullen zijn als de sprengbekkens voor het altaar. En geen letterlijke Kaäniet zal meer in het letterlijke Huis des Heren komen. Hier is geen beschrijving van een “inwendige godsdienst der Kerk van het Nieuwe Testament door de uiterlijke godsdienst die in het Oude Testament is gebruikelijk geweest”, maar van een herstel der ceremoniën in de toekomst, in een nieuw letterlijk tastbaar Huis des Heren onder Israël. We weten wel dat het Calvinisme hier niet aan wil, maar dit doet niets van de waarheid af. Niet in de mens, niet in zijn gevoel, in zijn verstand, in zijn overtuiging, in zijn systeem ligt de norm, maar in de Schrift. En als deze nu steeds in andere teksten duidelijk aangeeft dat het Huis des Heren de letterlijke Tempel is, dan nemen we als voorstander van de objectieve uitleggingsmethode ook aan dat deze term die betekenis heeft in Zach. 14. Waarom er iets anders in gelezen? Waarom de kracht aan de woorden die God geeft ontnomen en er eigen mening voor in de plaats gesteld? Voor andere termen zie men “Uit Israëls Profetie”.
Inleiding | Inhoudsopgave | Hoofdstuk 1.b |