De Twee Babylons

Alexander Hislop


Appendix G
De identificatie van Rhea of Cybele, en Venus



In het populaire geloof in Griekenland en Rome zijn de karakters van Cybele, de moeder van de goden, en van Venus, de godin van de liefde, over het algemeen erg verschillend, met dien verstande dat sommigen wellicht in niet geringe mate moeite hebben met de identificatie van deze twee goden. Maar deze moeilijkheid zal verdwijnen als het fundamentele principe van de Mystiek wordt beschouwd, dat wil zeggen, dat in principe slechts Adad erkend werd, "Die Ene God" (zie ante, pp.14-16, de noot). Adad was een drievoudige god, hetgeen na het vorm krijgen van de babylonische Verborgenheid der Ongerechtigheid ruimte liet voor drie verschillende vormen van goden: de vader, de moeder en de zoon, maar ondanks alle veelvormige goden die de heidense wereld rijk was, en alle verscheidenheid die er onder deze goden ook was, kwam het er op neer dat deze goden toch niet meer waren dan variaties van slechts drie goddelijke personen, of liever twee, omdat de eerste persoon over het algemeen op de achtergrond bleef. Er is bewijs voor dat dit inderdaad het geval was. Apuleius vertelt ons (deel I, pp.995, 996) dat toen hij werd bevestigd, de godin Isis zich aan hem openbaarde als "de eersteling van de hemelbewoners, en de onveranderlijke manifestatie van de goden de godinnen ... wiens enige en enkelvoudige goddelijkheid op aarde werd vereerd in verschillende vormen, en met een verscheidenheid aan riten, en met velerlei namen".

Na deze veelvoud aan titels langs te zijn gegaan, verklaart zij tegelijkertijd "Pessinuntica, de moeder van de goden (d.i. Cybele) en Paphiana Venus te zijn" (idem, p.997). Daar dit in de latere eeuwen van de mystiek het geval was, moet dit ook zo zijn geweest in de beginperiode, omdat daarin noodzakelijkerwijze werd aangevangen met de leerstelling van de Eenheid van de godheid. Dit zou natuurlijk aanleiding geven tot een niet geringe vorm van absurditeit en inconsequentie uit de aard der zaak bezien. Om af te komen van de inconsequenties die zij in het Egyptische systeem tegenkwamen, hebben Wilkinson en Bunsen het nodig geacht hun toevlucht te nemen tot in feite dezelfde verklaring die ik hiervoor heb gebruikt. Zo zien wij dat Wilkinson zegt: "Ik heb gezegd dat Amun-re en andere goden de vorm aannamen van verschillende godheden, hetgeen, hoewel dit aanvankelijk problemen lijkt op te leveren, verklaart kan worden wanneer wij in acht nemen dat iedere godheid waarvan de typerende eigenschappen werden aangenomen, slechts een Emanation was, ofwel een vergoddelijkte eigenschap van één en hetzelfde grote wezen, aan wie verschillende karakter werd toegeschreven, al naar gelang het ambt waarin deze god zich moest manifesteren." (WILKINSON, deel IV, p.245). De bewering van Bunsen komt dan ook op hetzelfde neer en is deze: "Op grond hiervan menen wij dat het gerechtigd is te concluderen dat de twee reeksen van goden van oorsprong gelijk waren, en dat in de grote groep van goden al deze eigenschappen verenigd waren, en waaruit het mythologische systeem is voortgekomen, dat wij reeds hebben bezien." (BUNSEN, deel I, p.418).

De gevolgen van dit alles voor de identificatie van Cybele en Astarte of Venus zijn belangrijk. In principe was er slechts één godheid, de Heilige Geest, die werd voorgesteld als een vrouw, toen men nog meende dat er bij God sprake was van sexen, door verdraaiing van de grote schriftuurlijke gedachte dat de kinderen van God eens verwekt werden door de Vader, en uit de Geest geboren werden. Onder invloed van deze gedachte werd de Geest van God als Moeder voorgesteld als een duif, ter herinnering aan het feit dat de Geest bij de schepping "fladderde", want dit is, zoals ik na studie heb ontdekt, de precieze betekenis van de term in Gen.1:2, "over de wateren". Deze godheid werd Ops genoemd, "de fladderaar", ofwel Juno, "de Duif', of Khubelé, "hij die met koorden bindt", en hetgeen betrekking had op "de banden der liefde, de koorden der mensen" (in Hosea 11:4 Khubeli Adam genoemd), waardoor God in Zijn oneindige goedheid niet alleen voortdurend mensen tot zich trekt, maar waarmee onze stamvader Adam, door de inwoning van de Geest, toen het verbond van Eden verbroken was, lieflijk werd verbonden met God. Dit thema is de centrale gedachte in het heidense verhaal, en het bewijs is zeer uitvoerig, maar ik kan hier niet verder op ingaan. Laat dit echter duidelijk zijn dat de Romeinen de twee termen Juno en Khubelé, of zoals het gewoonlijk wordt uitgesproken, Cybele, samen voegden, en hun opperste godheid soms opriepen onder de naam Juno Covella (zie STANLEY, Philosophy, p.1055), hetgeen betekent "de duif die met koorden bindt". In STATIUS (boek V, Sylv., I, v.222, apud BRYANT, deel III, p.325) komt de naam van de grote godin voor als Cybele:

"Italo genitus Almone Cybele
Ponit et Idaeos jam non reminiscitur manes"

Als de lezer LAYARD opslaat bij het drie-enige symbool voor de opperste Assyrische godheid, zal hij zien dat hierin dezelfde gedachte ligt opgesloten. Daar geven de staart en de vleugels twee linten te zien, die de plaats van de voeten innemen (LAYARD, Nineveh and its Remains, deel II, p.418; zie ook de begeleidende houtsnede in fig.61, uit BRYANT, bundel II, p.216, en KITTO, Bib. Cyclop., deel I, p.425).

Met betrekking tot de gebeurtenissen na de zondeval, kreeg Cybele een nieuw kenmerk aan haar naam toegevoegd. "Khubel" betekent niet alleen "met koorden binden", maar ook "zwoegen in barensnood", en daarom werd Cybele voorgesteld als de "moeder van de goden", door wie Gods kinderen opnieuw geboren moeten Worden. Maar om deze reden werd het als vanzelfsprekend gezien dat er een eenheid moest zijn met Rhea, "de speurder", de menselijke "moeder van goden en mensen", zodat de chaos die zij teweeg had gebracht hersteld zou worden. Vandaar de verbinding van Cybele en Rhea, die in alle Pantheons gezien Worden als twee verschillende namen voor dezelfde godin (zie LEMPRIERE, Classical Dictionary, sub voce), ofschoon deze godinnen in werkelijkheid heel verschillend waren. Hetzelfde gold voor de andere vergoddelijkte moeders. Zij werden vergoddelijkt door hun veronderstelde miraculeuze associatie met Juno of Cybele, met andere woorden, met de Heilige Geest van God. Iedere moeder had haar eigen legende en had haar eigen bijpassende vorm van verering, maar, zoals in alle andere gevallen, werd zij gezien als een vleeswording van de ene geest van god als de grote moeder van allen, waarvan de eigenschappen altijd onvervreemdbaar bij haar woonden. Dit was nu het geval met de godin Astarte of Venus, evenals met Rhea. Hoewel er punten van verschil waren tussen Cybele en Rhea, en Astarte en Mylitta, de Assyrische Venus, toont Layard aan dat er zekere punten van overeenkomst waren. Cybele of Rhea werd gekenmerkt door haar torenvormige kroon (LAYARD, Nineveh, deel II, p.456). Mylitta of Astarte had een soortgelijke kroon. Cybele of Rhea werd voortgetrokken door een leeuw (idem), terwijl Mylitta of Astarte op een leeuw stond. De verering van Mylitta of Astarte ging gepaard met een poel van morele onzedelijkheid (HERODOTUS, boek I, h.199, p.92). De verering van Cybele onder de naam van Terra was hetzelfde (AUGUSTINUS, De Civitate, boek VI, h.8, p.203).

De eerste vergoddelijkte vrouw was zonder twijfel Semiramis, daar de eerste vergoddelijkte man haar echtgenoot was. Maar het is duidelijk dat pas enige tijd na de aanvang van de mystiek deze vergoddelijking plaatsvond, want pas nadat Semiramis dood was, werd zij tot godheid verheven en aanbeden in de vorm van een duif. Toen echter de mystiek een aanvang nam, moeten de daden van Eva, die door haar contact met de slang de dood bracht, beslist een plaats hebben gekregen, want de mystiek van de dood vormt de grondslag voor elke religie, en in de dagen van Semiramis en Nimrod, en Sem en Cham moeten alle mensen goed bekend zijn geweest met de feiten van de zondeval. Aanvankelijk kan de zonde van Eva een plaats hebben gekregen (anders zouden de mensen over het algemeen geschokt zijn geweest, zeker toen het geweten aangesproken werd door de ijver van Sem), maar toen een vrouw vergoddelijkt zou gaan worden, toont de vorm die het mystieke verhaal had aangenomen aan dat de zonde werd afgezwakt, en dat zelfs de aard ervan werd veranderd, en dat door een verdraaiing van de naam die aan Eva werd gegeven als "de moeder van alle levenden", dat wil zeggen, alle geregenereerde mensen (zie noot I) zij verheerlijkt werd als degene die het geestelijke leven zou voortbrengen, en onder de naam Rhea werd erkend als de moeder van de goden. Nu vonden degenen die onder de invloed van de Verborgenheid der Ongerechtigheid stonden het niet moeilijk om aan te nemen dat toen deze naam Rhea, oorspronkelijk gebruikt als de moeder van de mensheid, nauwelijks nog op haar van toepassing was, die eigenlijk de moeder was van de goden, ofwel alle vergoddelijkte stervelingen. Rhea betekent in de actieve vorm "de speurende vrouw", maar in de passieve vorm heeft het de betekenis van "de vrouw waarnaar gekeken wordt", ofwel "de schoonheid" (9) en zo werd onder één en dezelfde naam de moeder van de mensheid en de moeder van de heidense goden, ofwel Semiramis, samengevoegd, in zoverre dat nu, zoals algemeen bekend is, Rhea wordt erkend als de "Moeder van goden en mensen" (HESIODUS, Theogon, v.453, p.36). Het is daarom niet zo fraai dat voor Rhea een naam werd gebruikt, die bij de Assyriërs in gebruik was bij de verering van Astarte of Venus.

Voetnoten

[9] In Esther 2:9 vinden wij dat de meervoudsvorm van Rhea klaarblijkelijk wordt gebruikt in de zin van "mooi". Zoals toegepast op de "maagden" die aan Esther werden gegeven, vertaalt de Vulgaat het met "speciosissimas", en Parkhurst doet hetzelfde.





Home
| Over LW | Site Map | LW Publicaties | Zoeken
Ontwikkeld door © Levend Water Alle rechten voorbehouden