De Twee Babylons
Alexander Hislop
Appendix I
De godin-moeder als een woonplaats
Wat kon de mensheid ertoe gebracht hebben de grote godin-moeder, of moeder van goden en mensen, een Huis of Woning te noemen? Het antwoord wordt klaarblijkelijk gevonden in de uitspraak die in Gen.2:21 staat, met betrekking tot de vorming van de moeder van de mensheid:
"Toen deed de HERE God een diepe slaap op de mens vallen; en terwijl deze sliep nam Hij een van zijn ribben en sloot haar plaats toe met vlees. En de HERE God bouwde de rib, die hij uit de mens genomen had, tot een vrouw."
Dat deze geschiedenis van de rib bij de Babyloniërs goed bekend was, is op te maken uit een van de namen die aan hun oergodin was gegeven, zoals wij zien in Berosus (boek I, p.50). Die naam is Thallath. Maar Thallath is slechts de Chaldese vorm van het Hebreeuwse Tzalaa in de vrouwelijke vorm hetzelfde woord dat in Genesis voor rib wordt gebruikt en waaruit Eva geformeerd werd. De andere naam die Berosus met Thalluth verbindt, versterkt deze gedachte, want die is "Omorka" (10), hetgeen betekent "de moeder van de wereld". Als wij op deze wijze de betekenis van de naam Thallath ontrafeld hebben, zoals die werd gebruikt voor de "moeder van de wereld", brengt ons dit ertoe te begrijpen wat de naam Thalasius (11), gebruikt voor de Romeinse god van het huwelijk, betekent, en waarvan de oorsprong tot nu toe vergeefs gezocht is. Thalattin betekent "behorend bij de rib", hetgeen in het Romeinse taalgebruik "Thalatthius" of "Thalasius, de man bij de rib" wordt. Welke naam is toepasselijker voor Adam, als de god van het huwelijk, die, toen de rib bij hem werd gebracht, zei: "Dit is nu eindelijk been van mijn gebeente, en vlees van mijn vlees; deze zal mannin heten, omdat zij uit de man genomen is." Toen aanvankelijk Thalatth, de rib, tot een vrouw werd gebouwd, was deze "vrouw" in belangrijke mate de "woonplaats" of "tempel van God", en als de zondeval er niet tussen was gekomen, dan zouden al haar kinderen als logisch gevolg hiervan, en door natuurlijke voortbrenging kinderen van God zijn geweest. De komst van de zonde in de wereld verdraaide de oorspronkelijke bedoeling der dingen. Toch werd, toen de belofte van een verlosser werd gegeven en met vreugde werd aangenomen, ook de vernieuwende inwoning van de Geest gegeven, niet dat zij daardoor de kracht zou bezitten om uit zichzelf kinderen tot God te brengen, maar uitsluitend dat zij de rol zou kunnen vervullen van een moeder die mensen zou voortbrengen, die door God, en door Zijn vrije wil, tot leven gewekt zouden worden, en zo van de dood tot het leven zouden komen. Het heidendom negeerde dit echter moedwillig, en leerde, zodra haar onderdanen bereid waren dit aan te nemen, dat de inwoning van de Geest in de vrouw een karakterisering inhield, en
dit haar ook vergoddelijkte. Zo werd Rhea, "de speurder", de moeder van de mensheid, in verband gebracht met Cybele, "degene die met koorden bindt", of Juno, "de duif', ofwel de Heilige Geest. Zo werd zij in het spottende heidendom Athor, "de inwoning van God", ofwel Sacca of Sacta, "de tabernakel" of "tempel", in wie "de volheid van de Godheid lijfelijk woonde". Zo werd zij Heva, "de levende", niet in de betekenis waarmee Adam die naam aan zijn vrouw gaf na de zondeval, toen de hoop van het leven zo onverwacht temidden van de dood aan zowel hem als haar werd geschonken, maar in de betekenis van doorgever van geestelijk en eeuwig leven aan de mensen, want Rhea werd genoemd "de bron van de gezegenden". (12)
De bemiddeling van deze vergoddelijkte vrouw werd als een absolute noodzaak gezien voor het verkrijgen van geestelijke kinderen in deze, zoals werd toegegeven, gevallen wereld. Vanuit deze gedachte bezien zal de betekenis onmiddellijk duidelijk worden van de naam die gegeven werd aan de Babylonische godin in 2 Kron.17:30. Van de naam Sukkot-benot wordt vaak gezegd dat dit een meervoudig woord zou zijn, en gebruikt werd voor tenten en tabernakels die in Babylon met schandelijke bedoelingen werden gebruikt. Maar zoals opgemerkt door Clericus (boek I, De Chaldoeis, deel II, h.37), die refereert aan de Rabbijnen, die dezelfde mening zouden hebben, toont de context duidelijk aan dat dit de naam van een afgod moet zijn (vers 29, 30):
"Daarnaast maakte elk volk zijn eigen goden, en zij plaatsten die in de tempels op de hoogten, welke de Samaritanen hadden gebouwd, elk volk voor zich in de steden, waar zij woonden: de mensen van Babel maakten (een beeld van) Sukkot-Benot."
Hier wordt blijkbaar gesproken van een afgod, en daar de naam vrouwelijk is, moet deze afgod het beeld zijn geweest van een godin. In deze zin opgevat, en in het licht van het Chaldese systeem, zoals dat nu is ontvouwd, is de betekenis van "Sukkot-benot", zoals gebruikt voor de Babylonische godin eenvoudig "de tabernakel van het kinderen baren". (13)
Toen het Babylonische systeem ontstond, was Eva de eerste die deze plaats innam, en de naam Benot, hetgeen "kinderen baren" betekent, verklaart hoe de gedachte ontstond dat de vrouw, die, zoals Hestia of Vesta, zelf "Inwoning" werd genoemd, de eer kreeg dat zij "de kunst van het huizen bouwen heeft uitgevonden" (SMITH, sub voce "Hestia"). Benah, de werkwoordsvorm van Benot, betekent zowel "kinderen voortbrengen" als "huizen bouwen"; het voortbrengen van kinderen is hier dan in overdrachtelijke zin "het bouwen van huizen", ofwel het bouwen van een gezin.
Terwijl het heidense systeem, voor zover het de godinmoeder betrof, gesticht werd op grond van deze identificatie van de Hemelse en Aardse moeders van de "gezegende" onsterfelijken, werd ieder van deze twee godheden nog steeds gevierd alsof zij individueel gezien in het bezit waren van een eigen persoonlijkheid, en dientengevolge werden alle verschillende incarnaties van het zaad van de Verlosser voorgesteld alsof zij waren voortgekomen uit twee moeders. Het is bekend dat Bimater, of "van twee moeders", een van de belangrijkste titels was
van Bacchus. Ovidus zegt dat de reden achter deze titel voor Bacchus de mythe is dat toen hij een embryo was, hij uit de vlammen werd gered, waarin zijn moede; omkwam, hij vervolgens bij Jupiter werd ingebracht en te zijner tijd werd voortgebracht. Zonder verder te kijken naar de mystieke reden hiervoor, is het duidelijk dat Bacchus twee moeders had, want niet alleen werd hij verwekt door Semele, maar hij werd ter wereld gebracht door de godin Ippa (PROCLUS in Timoeum, boek II, par.124, pp.292, 293). Dit is ongetwijfeld hetzelfde fenomeen als toen gezegd werd dat nu de dood van zijn moeder Semele, zijn tante, nu de plaats van zijn moeder innam om hem te zogen.
Hetzelfde zien wij in de mythologie van Egypte, want daar lezen wij dat Osiris in de vorm van Anubis, na door Nepthys te zijn voortgebracht, door de godin Isis werd geadopteerd, en als haar eigen zoon werd grootgebracht. Als gevolg hiervan kwam de zo geliefde drieeenheid overal in de vorm van de twee moeders en de zoon. In WILKINSON (deel VI, plaat 35) zal de lezer een goddelijke drie-eenheid vinden, die bestaat uit Isis, Nepthys en tussen hen in het kind Horus. In Babylon toont de uitspraak van Diodorus (boek II, p.69) aan dat de drie-eenheid daar gedurende een zekere periode bestond uit twee godinnen en de zoon, Hera, Rhea en Zeus, en in het
capitool te Rome was dit een drie-eenheid die bestond uit Juno, Minerva en Jupiter, en terwijl Jupiter door de Romeinse bevolking werd vereerd als "Jupiter puer", ofwel "Jupiter het kind", was hij in gezelschap van Juno en de godin Fortuna (CICERO, De Divinatione, boek II, h.41, p.77). Deze soort van goddelijke drie-eenheid gaat bij de Romeinen terug tot aan het allervroegste begin, want door Dionysius Halicarnassius en door Livius wordt gezegd dat kort na de uitwerping van de Tarquius er in Rome een tempel was, waarin Ceres, Liberus en Libera werden vereerd (DION. HAL., deel I, pp.25, 26, en LIVIUS, deel I, p.233).
Voetnoten
[10] Van "Am", "moeder", en "arha", "aarde". De eerste letter aleph wordt in deze beide vormen vaak uitgesproken als o. Zo wordt de uitspraak van a in Am, "moeder", teruggevonden in het Griekse oomos, een "schouder". Am, "moeder", is afkomstig van am, "ondersteunen" en van am, uitgesproken als om, de schouder die deze last draagt. Vandaar ook de naam Oma als een van de namen van Bona Dea. Oma is klaarblijkelijk de "Moeder". Zie ook onder noot K.
[11] CATALLUS, Epithalamium, p.98.
[12] Orphic Fragments, in BRYANT, bundel III, p.238.
[13] Dat wil zeggen, de Inwoning van de Heilige Geest, met het krijgen van geestelijke kinderen als doel.
|