De Twee Babylons
Alexander Hislop
Appendix F
Olenos, de zondendrager
In verschillende gedeelten van dit werk is bewijs aangevoerd om aan te tonen dat Saturnus, "de vader van goden en mensen", in zekere zin niemand anders dan onze voorvader Adam was. Nu wordt van Saturnus gezegd, dat hij al zijn kinderen verslond. (4) In het populaire verhaal dat de ronde deed onder hen die niet goed
met de feiten op de hoogte waren, kwam dit in de vorm van een mythe naar voren, en in de vorm waarin ook wij het meestal horen, namelijk dat hij hen verslond zodra ze geboren waren. Maar wat in werkelijkheid achter deze bewering verborgen lag met betrekking tot het verslinden van zijn kinderen, was slechts het Schriftuurlijke feit van de zondeval, dat wil zeggen dat hij hen vernietigde door te eten, van de verboden vrucht, niet door hen op te eten. Toen dit de trieste stand van zaken was, gaat het heidense verhaal verder door te zeggen dat de vernietiging van de kinderen van de vader der goden en mensen tot staan werd gebracht dankzij zijn vrouw Rhea. Rhea had, zoals wij gezien hebben, net zoveel te maken met het verslinden van de kinderen van Saturnus als hijzelf, maar naarmate de afgoderij toenam kreeg Rhea ten koste van Saturnus steeds meer de aandacht. Saturnus, of Adam, werd voorgesteld als een nors godheid; Rhea, of Eva, als buitengewoon beminnelijk, en in haar goedheid bood zij haar echtgenoot een steen aan, die met linten was ingezwachteld, en die hij daarop gretig verslond, waardoor de kinderen van de kannibalistische vader veilig waren. (5) De met linten ingezwachtelde steen is in gewijde taal "Ebu Hatul", maar Ebu-Hat-tul (6) betekent ook "een zoon die de zonden draagt". Dit betekent niet perse dat Eva, of de moeder van de mensheid, zelf het beloofde zaad voortbracht, maar dat zij, na het goede nieuws zelf vernomen en verwelkomd te hebben, het aan haar echtgenoot bekend maakte, die in geloof het van haar aannam, en dat dit de basis legde voor zijn eigen redding en de redding van zijn nakomelingschap. Met het verslinden van de ingezwachtelde steen wordt slechts op symbolische wijze de gretigheid uitgedrukt waarmee Adam het goede nieuws van het zaad in het geloof van zijn vrouw aannam, want zowel in het Oude-, als in het Nieuwe Testament wordt het geloof gesymboliseerd door eten. Zo zegt Jeremia ook:
"Zo vaak uw woorden gevonden werden, at ik ze op, uw woord was mij tot vreugde en blijdschap mijns harten." (Jer.15:16).
Dit wordt ook in sterke mate aangetoond door onze Heer Jezus Christus zelf, die, toen Hij de Joden voorhield dat het een absolute noodzaak was om zijn vlees te eten, tegelijkertijd zei:
"De Geest is het die levend maakt, het vlees doet geen nut; de woorden, die Ik tot u gesproken heb, zijn geest en zijn leven." (Joh.6:63).
Dat Adam met graagte het goede nieuws over het beloofde zaad heeft aangenomen, blijkt uit de naam die hij aan zijn vrouw gaf, onmiddellijk nadat hij het nieuws gehoord had:
"En de mens noemde zijn vrouw Eva, omdat zij de moeder van alle levenden is geworden." (Gen.3:20. zie DR.CANDLISH, Genesis, p.108).
Het verhaal van de ingezwachtelde steen eindigt niet met het eten ervan, en het tot staan brengen van de vernietiging van de kinderen van Saturnus. Van deze ingezwachtelde steen wordt gezegd dat deze bewaard werd in de nabijheid van de tempel van Delphi, waar men deze "elke dag zorgvuldig met olie zalfde en met wol bedekte" (MAURICE, Indian Antiquities, deel II, p.348). Indien deze steen de "zondedragende zoon" symboliseerde, dan symboliseerde hij natuurlijk ook het Lam van God, dat voor de grondlegging der wereld geslacht is, onder wiens symbolische bescherming onze eerste ouders bevestigd werden, toen God hen met de vellen van dieren bekleedde. Daarom moet deze steen een toepasselijke bekleding van wol hebben gehad, hoewel deze er op het oog uitzag als een steen. Toen later hiervoor een tak werd gebruikt, de tak van God, werd de tak eveneens in wol gewikkeld (POTTER, Religions of Greece, deel I, h.5, p.208). De dagelijkse zalving met olie is zeer betekenisvol. Indien de steen de "zondedragende zoon" voorstelde, wat kon dan de dagelijkse zalving met olie van de "zondedragende zoon" anders betekenen, dan de verwijzing naar de "zalving van de Heer" of de "Messias", die door de afgodendienaars werd vereerd in plaats van de ware Messias, die nog geopenbaard moest worden?
Een van de namen voor deze ingezwachtelde en gezalfde steen sluit treffend aan bij de bovenstaande conclusie. Die naam is Baitulos. Dit weten wij van Priscianus (boek V, p.180, de noot; en boek VI, p.249), die zegt, als hij het heeft over "de steen die Saturnus verslonden zou hebben ten behoeve van Jupiter": "Quem Groeci Baitylon vocant," die de Grieken Baitylon noemden. Nu betekent "B'hai-tuloh" (7) "levenherstellend kind". De vader van goden en mensen had de kinderen vernietigd door te eten, maar het aannemen van de "ingezwachtelde steen" zou hen weer "in het leven hersteld hebben" (HESIODUS, Theogon, p.41). Vandaar de naam Baitulos, en deze betekenis van de naam is volledig in overeenstemming met hetgeen in Sanchuniathon gezegd wordt (boek I, h.6, p.22) over de Baithulia die door de Phoenicische god Ouranos gemaakt waren: "Het was de god Ouranos die de Baithulia vervaardigde, vernuftige stenen die bewogen alsof zij leven hadden." Als de steen Baitulos het "levenherstellende kind" voorstelde, dan was het vanzelfsprekend dat het zou lijken alsof de steen zelf leven zou bezitten.
Nu is er grote overeenkomst tussen deze ingezwachtelde steen, die de "zondedragende zoon" voorstelde, en deze Olenos, die door Ovidus genoemd wordt, en die niet eigen schuld op zich nam, maar ook in een steen veranderde. Wij hebben reeds gezien dat Olenos, toen deze veranderd werd in een steen, in Phrygiė werd geplaatst op de gewijde berg Ida. Wij hebben aanleiding om te geloven dat de steen die zoveel voor de kinderen van Saturnus betekend zou hebben, in de nabijheid van de tempel te Delphi werd bewaard, en slechts een voorstelling was van dezelfde Olenos. Wij zien dat Olen de eerste profeet te Delphi was, die ook als eerste de tempel daar had opgericht (PAUSANIAS, boek X, Phocica, h.5, p.321). Daar de profeten en de priesters over het algemeen de naam droegen van de goden die zij vertegenwoordigden (Hesychius vertelt ons dat de priester die de god met de naam van de tak vertegenwoordigde, zelf in de mystiek met de naam van Bacchus werd aangeduid, p.179), geeft dit een aanwijzing over een van de oudste namen van de god van Delphi. Als er dan een gewijde steen op de berg Ida lag, met de naam Olenos, en een gewijde steen in de nabijheid van de tempel van Delphi, die door Olen werd gesticht, kan er dan twijfel over bestaan dat de gewijde steen van Delphi en die van Ida beide hetzelfde vertegenwoordigden? De ingezwachtelde steen te Delphi wordt door Priscinianus "een god" genoemd. Deze god, die symbolisch gezalfd werd, en gevierd werd vanwege het herstellen van het leven van de kinderen van Saturnus, vader van goden en mensen, die geassocieerd werd met Olenos, wordt zonder twijfel gezien als degene die de plaats van de Messias innam, de grote drager van zonden, die kwam om de zonden van de mensen te dragen, en hun plaats innam om voor hen te lijden, want Olenos, zoals wij gezien hebben, nam vrijwillig de schuld op zich waar hij persoonlijk geen deel aan had.
Wij hebben gezien hoe het geloof van de aartsvaders schuil ging onder de mystieke symbolen van het heidendom; toch is er nog een bijkomstigheid die in verband met de ingezwachtelde steen vermeld moet worden, die aantoont hoe via de Verborgenheid der Ongerechtigheid in Rome deze ingezwachtelde steen van het heidendom tot een christelijk symbool is geworden. De Baitulos of ingezwachtelde steen, was de stroggulos lithos (BRYANT, bundel II, p.20, de noot) een kogelronde steen. Deze kogelronde steen wordt regelmatig afgebeeld als een steen die is ingezwachteld met windsels, soms in meerdere-, soms in mindere mate. In BRYANT (bundel III, p.246), waar de godin Cybele wordt voorgesteld als "Spes Divana", ofwel de Goddelijke hoop, zien wij hoe de grond voor deze hoop aan de wereld wordt voorgehouden in de vorm van een ingezwachtelde steen die zich in haar rechter hand bevindt, en die met vier verschillende windsels is omzwachteld. In DAVID, Antiquities Etrusques (deel IV, plaat 27) zien wij een godin die wordt afgebeeld met de doos van Pandorra, de bron van alle kwaad, in haar uitgestrekte hand, en de ingezwachtelde steen is hiermee verbonden; in dit geval heeft de globe twee windsels waarvan de een de ander kruist. Wat is deze ingezwachtelde globe in het heidendom anders dan het evenbeeld van die globe met een lint erom, met de mystieke Tau of het kruis daar bovenop, dat genoemd wordt "het teken van macht" en regelmatig wordt afgebeeld, zoals in de houtsnede (fig.60) (8) in de handen van de profane voorstelling van God de Vader.
De lezer hoeft niet verteld te worden dat het kruis het teken is van het kenmerk van die God die de ingezwachtelde steen symboliseert, en dat toen die God geboren werd, gezegd werd: "De Heer van gehele wereld is geboren." (WILKINSON, deel IV, p.310). Daar de god van de ingezwachtelde steen niet alleen de kinderen van Saturnus in het leven herstelde, maar ook Saturnus' heerschappij van de aarde herstelde, die hij door zijn overtreding verloren had, is het niet verwonderlijk dat van deze gewijde stenen gezegd wordt, dat terwijl "sommigen gewijd waren aan Jupiter, en anderen aan de zon", "zij als gewijd aan Saturnus beschouwd werden", de vader van goden en van mensen (MAURICE, bundel II, p.348), en dat Rome daarom een ronde steen heeft geplaatst in de hand van de afbeelding die de profane naam van God draagt, en dat deze bron, de ingezwachtelde globe, voorzien van het merkteken van Tammuz, het symbool is geworden van de Pauselijke overheersing in geheel Europa.
Voetnoten
[4] Soms wordt van hem gezegd dat hij alleen zijn mannelijke kinderen zou hebben verslonden, maar zie hierover SMITH, (uitgebreid) Classical Dictionary, sub voce "Hera", waaruit zal blijken dat zowel meisjes als jongetjes verslonden werden.
[5] HESIODUS, Theoginia, ill.485, etc., pp.38-41.
[6] Hata, "zondigen", wordt ook in het Chaldees gevonden, en is Hat (zie CLAVIUS STOCKII, p.1329). Tul komt van Ntl, "ondersteunen". Als de lezer naar Horus met zijn zwachtels kijkt (BRYANT, bundel III, plaat 22), Diana met verband rond haar benen (zie ante, p.29), en de symbolische stier van de Perzen die op dezelfde wijze is ingezwachteld (BRYANT, bundel I, plaat 5, p.367), en zelfs het vormeloze blok hout van de Tahitianen, dat zij als god gebruiken en dat met touwen is ingezwachteld, dan zal hij zien, naar ik meen, dat er iets mysterieus aan dit inzwachtelen is.
[7] Van Tli, Tleh of Tloh, "Infans puer" (CLAVIS STOCKII, Chald., p.1342), en Hia of Haya, "leven", "het leven herstellen" (GESENIUS, p.310). Hia, "leven" met het voorvoegsel, wordt het Griekse bios, leven. Dat Hia, nadat het in het Grieks was overgenomen, werd uitgesproken als Haya, wordt duidelijk uit het zelfstandig naamwoord Hiim, "leven", uitgesproken als Hayyim, wat in het Grieks wordt weergegeven als haima, "bloed". Hierbij is aangetoond dat het Hebreeuwse beginsel "bloed is leven" niet enkel bij de Joden bekend was, maar ook bij anderen. Nu wordt Haya, "leven" of "leven herstellen" met het voorvoegsel B'haya, en zo zien wij dat in Egypte Bai de betekenis heeft van "ziel" of "geest" (BUNSEN, bundel I, p.375) hetgeen de essentie van het leven is. B'haitulos betekent dan het "levenherstellende kind". P'haya-n is de gelijknamige god.
[8] Uit DIDRON, Iconography, deel I, p.301.
|