De Twee Babylons

Alexander Hislop


Hoofdstuk II
Voorwerpen van Aanbidding

Deel III
De moeder van het kind



Terwijl de moeder haar verheerlijking in de eerste plaats verkreeg door het goddelijke karakter van het kind in haar armen, overschaduwde zij toch ten lange laatste de zoon. Naar alle waarschijnlijkheid was er in het begin niet de minste gedachte om goddelijkheid aan de moeder toe te schrijven. Er bestond een uitdrukkelijk belofte die de mensheid er noodzakelijkerwijs toe leidde te verwachten dat op één of ander ogenblik de Zoon van God in een verbazende afdaling in deze wereld als de Zoon des mensen zou verschijnen. Maar er was geen enkele belofte of zelfs niet de minste schaduw van een belofte, om iemand ertoe te brengen te verwachten dat een vrouw zou worden bekleed met eigenschappen die haar zouden verhogen tot een goddelijk niveau. Het is daarom heel onwaarschijnlijk dat, toen de moeder in het begin werd afgebeeld met het kind in haar armen, dit met de bedoeling was haar goddelijke eer te betonen. Ongetwijfeld werd zij hoofdzakelijk benut als voetstuk voor het dragen van de goddelijke Zoon, en om hem aldus aan te bieden voor de verering door de mensheid; de eer was voor haar reeds groot genoeg dat zij onder de dochters van Eva de enige was die het leven mocht schenken aan het beloofde zaad, de enige hoop voor de wereld.

Dit was ongetwijfeld het doel, maar het belangrijkste beginsel van alle afgoderij is dat datgene wat het meest beroep doet op de gevoelens de krachtigste indruk dient te maken. Welnu, in zijn nieuwe incarnatie, want men was de mening toegedaan dat Nimrod was teruggekeerd in een zuiverder vorm, werd de zoon slechts voorgesteld als een kind, zonder een zeer specifieke aantrekkelijkheid; de moeder daarentegen, die hem in armen droeg, werd opgesmukt met elke kunst van het schilderen en het beeldhouwen, en met de buitengewone schoonheid die haar in werkelijkheid toebehoorde. Van Semiramis wordt gezegd dat zij zo mooi was dat toen zij onverwacht voor haar onderdanen verscheen zij een beginnende opstand onderdrukte; er wordt dan ook vermeld dat men ter nagedachtenis aan deze verschijning, die een bewondering in hun geest had opgewekt, in Babylon een standbeeld oprichtte dat haar weergaf in de gedaante waarmee zij hen zozeer had bekoord. (239)

Deze Babylonische koningin was niet slechts wat betreft haar charmes analoog aan Aphrodite van Griekenland en Venus van Rome, maar was in werkelijkheid het historische origineel van die godin die door de oude wereld werd beschouwd als de belichaming van al het aantrekkelijke van de vrouwen de vervolmaking van de vrouwelijke schoonheid. Sanchuniathon geeft ons de verzekering dat Aphrodite of Venus dezelfde was als Astarte, (240) en de naam Astarte betekent (241) "de vrouw die torens bouwde of die omringde met muren" - dat is Semiramis. De Romeinse Venus, zoals men weet, was de Cyprische Venus, en de Venus van Cyprus werd ingevoerd vanuit Babylon zoals de geschiedenis heeft bewezen. (Zie hfst. IV, deel III). Welnu, datgene wat onder deze omstandigheden kon worden verwacht gebeurde werkelijk. Indien het kind vereerd diende te worden, dan zeker ook de moeder. In werkelijkheid werd de moeder het geliefde voorwerp van aanbidding. (242) Om deze aanbidding te rechtvaardigen werd aan de moeder zowel goddelijkheid toegeschreven als aan de zoon, en zij werd beschouwd als zijnde voorbestemd om het verpletteren van de kop van de slang te voltooien, waarbij, indien dit nodig zou blijken, het eenvoudig was overvloedige en aanvaardbare redenen te vinden om te beweren dat Ninus of Nimrod, de grote Zoon, gedurende zijn sterfelijke leven hier slechts een begin mee had gemaakt.

De Roomse kerk beweert dat het niet zozeer het zaad van de vrouw, als wel de vrouw zelf zou zijn die de kop van de slang zou verpletteren. Ondanks alle grammatica vertolkt zij de goddelijke uitspraak tegen de slang als volgt:

"Zij zal u de kop verpletteren en gij zult haar hiel verpletteren."

Hetzelfde geloofden ook de oude Babyloniërs, en zij stelden dit symbolisch voor in hun tempels. In de hoogste verdieping van de toren van Babel of tempel van Belus, zo vertelt ons Diodorus Siculus, stonden drie beelden van de grote godheden van Babylon; één van deze was een vrouw die de kop van een slang vastgrijpt. (243)

Bij de Grieken werd hetzelfde tafereel gesymboliseerd; want daar wordt Diana, wier ware karakter oorspronkelijk hetzelfde was als dat van de grote Babylonische godin, (244) voorgesteld met in één hand een slang die werd onthoofd. (245) Na verloop van tijd, toen de feiten over de geschiedenis van Semiramis in de vergetelheid raakten, werd de geboorte van haar zoon stoutweg miraculeus genoemd; vandaar dat zij "Alma Mater", (246) "de Maagd-Moeder" werd genoemd. Lang vóór het christelijke tijdperk wist men dat de geboorte van de Grote Bevrijder iets miraculeus zou zijn. Eeuwen geleden, sommigen spreken van duizenden jaren vóór die gebeurtenis, kenden de Boeddhisten een overlevering dat een Maagd een kind zou baren tot zegening van de wereld. (247) Dat deze overlevering niet van een paapse of christelijke bron afkomstig is, blijkt duidelijk uit de verbazing van de Jezuïtische zendelingen toen die voor het eerst in Tibet en China kwamen en daar niet alleen de aanbidding van moeder en kind terugvonden zoals hij hen thuis, maar tevens moesten vaststellen dat deze moeder onder een karakter werd aanbeden dat precies overeenkwam met dat van hun eigen Madonna, "Virgo Deipara" "de Maagd-Moeder van God", (248) en dat in gebieden waar zij niet het minste spoor konden terugvinden omtrent de naam of de geschiedenis van onze Heer Jezus Christus. (249)

De oorspronkelijke belofte dat het "zaad van de vrouw de kop van de slang zou vermorzelen" hield natuurlijk het idee in van een miraculeuze geboorte. Priesterschap en menselijke aanmatiging zetten zich in om de vervulling van die belofte te verhaasten; en de Babylonische koningin leek de eerste te zijn aan wie die eer werd gegeven. Dienovereenkomstig werden haar de hoogste titels toegekend. Zij werd de "koningin des hemels" genoemd. (Jer.44:17,18,19,25) (250). In Egypte werd zij Athor genoemd, dat wil zeggen "de woonplaats van God", (251) dit om te kennen te geven dat in haar de "volheid van de godheid" verblijf hield. Om de grote godin-moeder op een pantheïstische wijze voor te stellen, als zijnde tegelijkertijd de Eeuwige en de Almachtige en de Maagd-Moeder, werd de volgende inscriptie op één van haar tempels in Egypte aangebracht: "Ik ben alles wat er is geweest, of wat is, of wat zal zijn. Geen sterveling heeft mijn sluier opgelicht. De vrucht die ik heb voortgebracht is de Zon." (252) In Griekenland was ze bekend onder de naam Hestin en bij de Romeinen als Vesta, hetgeen slechts een wijziging is van dezelfde naam - een naam die, alhoewel hij over 't algemeen anders wordt begrepen, in werkelijkheid "de verblijfplaats" (253) betekent. Zie hier hoe Hestia of Vesta in de Orphische Hymnen wordt aangeroepen als de Verblijfplaats van de Godheid:

"Dochter van Saturnus, eerbiedwaardige dame,
die verblijf houdt tussen de eeuwige vlammen van het grote vuur,
in u hebben de goden hun VERBLIJFPLAATS gevestigd,
stabiele basis van het sterfelijke geslacht." (254)

Zelfs wanneer Vesta wordt geïdentificeerd met vuur, dan nog treedt het karakter van Vesta als de "Verblijfplaats" duidelijk naar voren. Sprekend van een vuur in het middelpunt van de wereld noemt Philolaüs dit "de Vesta van het universum, het HUIS van Jupiter, de Moeder van de goden". (255) In Babylon was de titel van de godin-moeder als de verblijfplaats van de god, Sacca (256) of in de benadrukte vorm Sacta, dat is de "Tabernakel". Vandaar dat vandaag de grote godinnen in India, als bezitters van al de macht van de god die zij vertegenwoordigen, "Sacti" of de "Tabernakel" (257) worden genoemd. Als de Tabernakel of de Tempel van god werd verondersteld dat in haar niet alleen alle macht maar ook alle glorie en goedheid woonde. Zij verpersoonlijkte elke eigenschap van vriendelijkheid en barmhartigheid; en als de dood aan haar loopbaan een einde maakte terwijl zij werd vergoddelijkt en veranderd in een duif, (258) om de hemelse vriendelijkheid van haar aard aan te duiden, werd zij bij de naam "D'Iune" (259) of "de Duif' genoemd, of zonder het lidwoord "Juno"; dit was de naam van de Romeinse "koningin des hemels" welke precies dezelfde betekenis heeft. De Babyloniërs vereerden haar onder de vorm van een duif alsook onder haar eigen vorm. De duif, het gekozen symbool van deze vergoddelijkte koningin, wordt over 't algemeen met een olijftak in de snavel afgebeeld, (fig. 25) net zoals zij zelf in haar menselijke vorm wordt gezien met een olijftak in de hand; (260) en het is hoogst waarschijnlijk dat zij van deze voorstellingsvorm de naam heeft afgeleid waaronder zij gewoonlijk bekend is, want "Z'emir-amit" betekent "de Tak-drager". (261)

Wanneer de godin als de Duif met de olijftak werd voorgesteld, dat bestaat er geen twijfel over dat het symbool ten dele verwijst naar het verslag van de zondvloed; maar het symbool omvat veel meer dan louter een herinnering aan die grote gebeurtenis. Zoals we reeds hebben bewezen was "een spruit, een tak" het symbool van de vergoddelijkte zoon, en wanneer de vergoddelijkte moeder werd afgebeeld als een "duif', wat kon dit dan anders op het oog hebben dan haar vereenzelviging met de Geest van alle gratie die net als een duif, broedde over de diepte bij de schepping; want zoals we hebben gezien in de beeldhouwwerken van Nineve, wordt het derde lid van de afgodische Assyrische drieëenheid door de vleugels en de staart van de duif weergegeven. Ter bekrachtiging van deze zienswijze dient te worden opgemerkt dat de Assyrische "Juno" of "de Maagd Venus", zoals zij werd genoemd, vereenzelvigd werd met de lucht. Vandaar dat Julius Firmicus zegt: "De Assyriërs en een gedeelte van de Afrikanen wensen dat de lucht de suprematie over de elementen uitoefent, want zij hebben hetzelfde element geheiligd onder de naam Juno of de Maagd Venus. (262) "Waarom werd lucht aldus vereenzelvigd met Juno, wier symbool dat van de derde persoon van de Assyrische drieëenheid was? Omdat in het Chaldeeuws hetzelfde woord dat lucht betekend ook de betekenis heeft van de "heilige geest". Deze kennis ondersteunt volledig de uitspraak van Proclus, dat "Juno de generatie der zielen voortbrengt." (263) Waar kon de ziel - de geest van de mens - anders zijn oorsprong hebben gevonden, dan bij de Geest van God. In overeenstemming met dit karakter van Juno als de incarnatie van de goddelijke geest, de bron van het leven, en tevens als de godin van de lucht, wordt zij als volgt aangeroepen in de Orphische Hymnen:

"0 koninklijke Juno, van majestueuze houding,
door lucht gevormd, goddelijk, de gezegende koningin van Jove,
die troont in de boezem van de azuren lucht,
het geslacht der stervelingen is uw voortdurende zorg;
uw macht alleen brengt de verfrissende wind voort,
die het leven voedt, dat elk leven verlangt;
Moeder van buien en winden, die alle dingen voortbrengt,
het is van u dat het sterfelijk leven afkomstig is;
Alle wezens getuigen van uw goddelijke natuur,
en universele macht behoort alleen aan u,
met huilende stormwind bulderen de aanzwellende zee
en de kronkelende rivieren als ze door u worden geschud. " (264)

Terwijl ze in elk opzicht als een waarachtige vrouw werd beschouwd, werd de vergoddelijkte koningin tezelfder tijd vereerd als de incarnatie van de heilige geest, de geest van vrede en liefde. In de tempel van Hiërapolis te Syrië, bevond zich een beroemd beeld van de godin Juno, waarnaar menigten van alle streken toestroomden om te aanbidden. Het beeld van de godin was rijkelijk gekleed met op haar hoofd een gouden duif, en zij had een naam die typisch was voor de streek, namelijk "Seméion". (265) Wat betekent Seméion? Ongetwijfeld is het "de Woonplaats"; (266) en de gouden duif op haar hoofd toont duidelijk aan wat dan wel verondersteld werd in haar verblijf te houden - de geest van God. Wanneer haar zulk een transcendente waardigheid werd toebedeeld, wanneer haar zulke innemende eigenschappen werden toegeschreven, en wanneer boven alles haar beelden zich aan het mensenoog toonden als Venus Urania "de hemelse Venus", de koningin der schoonheid die haar aanbidders de verzekering van redding gaf, daarbij de vrije teugel gevend aan elke zondige hartstocht en aan elke bedorven en zinnelijke begeerte, dan wekt het geen verbazing dat zij overal enthousiast werd vereerd. Onder de naam de "Moeder der goden" werd de goddelijke koningin van Babylon een voorwerp van praktisch universele aanbidding. "De Moeder der goden" zegt Clericus, "werd door de Perzen, de Syriërs, en al de koningen van Europa en Azië, met de diepste religieuze verering aanbeden." (267) Tacitus verschaft het bewijs dat de Babylonische godin in het hartje van Duitsland werd aanbeden, (268) en toen Caesar Brittannië binnenviel bemerkte hij dat de priesters van diezelfde godin, bekend onder de naam Druïden, daar reeds vóór hem waren geweest. (269) Uit eigen ervaring getuigt Herodotus dat deze "koningin des hemels" in Egypte "de grootste en de meest aanbedene was van alle godheden." (270)

Het is verbazend dat, om het even waar haar aanbidding werd geïntroduceerd, een fascinerende kracht werd uitgeoefend. Het kan naar waarheid worden gezegd dat de natiën "dronken werden gemaakt" van de wijn van haar hoererij. Vooral in de dagen van Jeremia dronken de Joden zo zwaar van haar wijnbeker en waren zij zo betoverd door haar afgodische aanbidding, dat zelfs nadat Jeruzalem had gebrand en het land werd verlaten vanwege dit feit, zij niet konden worden overhaald het op te geven. Tijdens hun ballingschap in Egypte waren zij even toegewijd aan deze vorm van aanbidding als de Egyptenaren zelf, in plaats dat zij getuigen van God waren tegenover het heidendom dat hen omringde. God zond hun Jeremia om hen zijn toorn bekend te maken, indien zij bleven vasthouden aan de aanbidding van de koningin des hemels; maar deze waarschuwingen waren ondoeltreffend. De profeet zei: "Toen gaven al de mannen die wisten dat hun vrouw offerrook aan andere goden hadden gebracht, en al de vrouwen die daar stonden als een grote gemeente, en al het volk dat in het land Egypte, in Pathros woonde, Jeremia ten antwoord: "Wat het woord betreft dat gij in de naam van Jehova tot ons hebt gesproken, wij luisteren niet naar u, maar wij zullen beslist elk woord doen dat uit onze mond is uitgegaan, om offerrook te brengen aan de 'koningin des hemels' en voor haar drankoffers uit te gieten, net zoals wijzelf en onze voorvaders, onze koningen en onze vorsten, dit hebben gedaan in de steden van Juda en op de straten van Jeruzalem, toen wij verzadigd plachten te worden met brood en het goed hadden, en wij in het geheel geen rampspoed zagen." (Jer.44:15-17) Alzo gingen de Joden, Gods eigen volk, de Egyptenaren navolgen in hun toewijding aan de koningin des hemels.

De aanbidding van de godin-moeder met het kind in de armen bleef in Egypte beoefend worden totdat het christendom zijn intrede deed. Indien het evangelie met kracht tot het merendeel van het volk was gekomen dan zou de aanbidding van deze godin-koningin in de schaduw zijn gesteld. In het algemeen vond het slechts in naam ingang. In plaats dat de Babylonische godin aan de kant werd gezet, werd in de meeste gevallen slechts haar naam veranderd. Zij werd de Maagd Maria genoemd en werd samen met haar kind, door belijdende christenen met dezelfde afgodische gevoelens aanbeden als eertijds door openhartige en erkende heidenen. Het gevolg hiervan was, dat toen in 325 n.Chr. het Concilie van Nicea werd bijeengeroepen om de ketterij van Arius, die de ware godheid van Christus loochende, te veroordelen, die ketterij ook daadwerkelijk werd veroordeeld. Dit geschiedde echter niet zonder de hulp van die mannen die duidelijk hun verlangen lieten blijken om het schepsel op hetzelfde niveau te plaatsen als de Schepper, en om de Maagd-Moeder aan de zijde van haar zoon te plaatsen. Op het Concilie van Nicea, zegt de auteur van "Nimrod", "beweerde de Melchietische afdeling" - dat de afgevaardigden van het zogenoemde christendom in Egypte de mening toegedaan was,- "dat er drie personen waren in de Drieëenheid - de Vader, de Maagd Maria en hun Zoon, de Messias". (271)

Verwijzend naar dit verbazingwekkende feit, dat door het Niceaanse Concilie aan 't licht werd gebracht, spreekt Vader Newman zeer opgetogen over deze discussies die volgens hem tot de verheerlijking van Maria leidden. "Aldus" zegt hij, "heeft de polemiek een probleem opgeworpen dat het niet heeft opgelost. Het opende een nieuwe sfeer, als we het zo mogen stellen, in het rijk van het licht, waarop de Kerk haar inwoners nog niet had gewezen. Aldus geschiedde er een wonder in de hemel; een troon werd zichtbaar ver boven alle geschapen machten, bemiddelend, voorsprekend, een archetypisch recht, een kroon die schittert als de morgenster, een heerlijkheid uitgaande van de eeuwige troon, gewaden zuiver als de hemelen, en over dat alles een scepter. En wie was de gepredestineerde erfgenaam van die majesteit? Wie was die wijsheid en wat was haar naam, de moeder van de zuivere liefde en vrees in heilige hoop, verheven als een palmboom te Engaddi, en een roos te Jericho, geschapen van in 't begin voordat de wereld was, naar Gods raadsbesluit. En in Jeruzalem was haar kracht. Het visioen wordt gevonden in de Openbaring - 'een vrouw getooid mét de zon, en de maan was onder haar voeten, en op haar hoofd was een kroon van twaalf sterren'." (272) "De aanbidders van Maria" voegt hij eraan toe, "gaan niet buiten het ware geloof, tenzij de beschimpers van haar zoon het aanvaarden. De Kerk van Rome is niet afgodisch tenzij Arianisme orthodoxie is." (273) Dit is eenvoudig de poëzie van godslastering. Het bevat echter ook een argument; maar welke waarde heeft dit? Het komt er slechts op neer dat, wanneer Christus wordt erkend als waarachtig en werkelijk God, en de goddelijke eer waardig, zijn moeder van wie hij louter zijn menselijkheid ontving, dit eveneens dient toe te komen; zij dient verheven te worden boven het peil van alle schepselen en dient aanbeden te worden als deelhebbend aan de Godheid. De goddelijkheid van Christus staat en valt met deze van zijn moeder. Dat is het papisme van de negentiende eeuw; ja dat is het papisme van Engeland. Men wist reeds dat het papisme in het buitenland stoutmoedig en schaamteloos was in zijn godslasteringen en dat in Lissabon een kerk te zien is waarop de voorgevel de volgende woorden vermeld staan: "Aan de maagd-godin van loretto hebben Italianen, die toegewijd waren aan haar GODHEID, deze kerk opgedragen." (274) Maar had men ooit tevoren zulk een taal in Engeland gehoord? Dit is echter precies de nauwkeurige reproductie van het dogma in het oude Babylon met betrekking tot de grote godin-moeder. De Madonna van Rome is dan slechts de Madonna van Babylon. In het ene systeem is de "Koningin des Hemels" dezelfde als in het andere systeem. De godin die in Babylon en Egypte werd aanbeden als de Tabernakel of Woonplaats van God, komt overeen met degene die, onder de naam van Maria, door Rome betiteld wordt als:

  • "het HUIS dat is toegewijd aan God",
  • "de ontzagwekkende Verblijfplaats", (275)
  • "het Huis van God", (276)
  • de "Tabernakel van de Heilige Geest", (277)
  • de "Tempel van de Drieëenheid". (278)

Sommigen zouden mogelijk geneigd zijn zulk een taal te verdedigen, door erop te wijzen dat de Bijbel zegt dat elke gelovige een tempel van de Heilige Geest is, en welk kwaad zit er dan in onder die naam, of namen met een gelijksoortige betekenis, te spreken over de Maagd Maria die toch stellig een kind van God was? Welnu, ongetwijfeld is het waar dat Paulus zegt in 1 Kor.3:16:

"Weet gij niet dat gijlieden Gods tempel zijt en dat de geest van God in u woont?"

Het is niet alleen waar, maar het is een grote en gezegende waarheid een waarheid die elke troost versterkt, en de angel van elke moeilijkheid wegneemt, zodat elke ware christen min of meer ervaart wat is vervat in de woorden van dezelfde apostel (2 Kor.6:16):

"Want wij zijn een tempel van de levende God, zoals God heeft gezegd: "Ik zal onder hen verblijven en onder hen wandelen, en ik zal hun God zijn, en zij zullen mijn volk zijn."

Het dient ook te worden toegegeven, en wij willen dit graag doen, dat dit het verblijf houden van al de personen van de glorierijke Godheid omvat; want de Heer Jezus zei:

"Indien iemand mij liefheeft, zal hij mijn woord onderhouden, en mijn Vader zal hem liefhebben, en wij zullen tot hem komen en bij hem wonen."

Maar terwijl we dit alles toegeven, zal na een onderzoek blijken, dat alhoewel de paapse en de schriftuurlijke ideeën die door deze uitdrukkingen worden weergegeven ogenschijnlijk gelijkluidend zijn, zij in wezen toch verschillen. Wanneer er wordt gezegd dat een gelovige "een tempel van God is" of "een tempel van de Heilige Geest", dan betekent dit (Ef.3:17) dat "de Christus door middel van het geloof in uw hart woont." Maar als Rome zegt dat Maria "de Tempel" of "Tabernakel van God" is, dan is dit precies volgens de heidense betekenis van de term - namelijk dat de eenheid tussen haar en de godheid een eenheid is die verwant is aan de hypostatische eenheid tussen de goddelijke en de menselijk natuur van Christus. De menselijke natuur van Christus is de "Tabernakel van God" aangezien de goddelijke natuur zijn glorie heeft bedekt door onze natuur aan te nemen, zodat wij zonder overstelpende vrees tot de Heilige God kunnen naderen, Johannes verwijst naar deze heerlijke waarheid wanneer hij zegt (Joh.1:14): "Het Woord nu is vlees geworden en heeft onder ons gewoond (letterlijk getabernakeld), en wij hebben zijn heerlijkheid gezien, een heerlijkheid zoals die van een eniggeboren zoon van de Vader; vol van genade en waarheid." In deze betekenis is Christus, de God-mens, de enige "Tabernakel van God." Welnu, het is precies in deze betekenis dat Rome Maria "de Tabernakel van God" of van de "Heilige Geest" noemt. De auteur van een paaps werk dat gewijd is aan de verheerlijking van de Maagd en waarin al de speciale titels en voorrechten van Christus aan Maria worden toegeschreven, vermeldt het volgende: "Ziehier de tabernakel van God, het herenhuis van God, de verblijfplaats, de stad van God bij de mensen, en in de mensen en voor de mensen, voor hun redding en heil en eeuwige verheerlijking... Is het niet duidelijk dat dit waar is met betrekking tot de heilige kerk en eveneens waar is met betrekking tot het meest heilige sacrament van het lichaam van de Heer? Is het niet waar voor een ieder van ons in zoverre wij ware christenen zijn? Ongetwijfeld; maar we dienen dit mysterie (als bestaand) te beschouwen op een speciale wijze in de allerheiligste Moeder van onze Heer." (279)

Na te hebben getracht aan te tonen dat Maria terecht beschouwd wordt als de tabernakel van God bij de mensen, en dit op een wijze die verschilt van de manier waarop iedere christen de "tempel van God" is, vervolgt de schrijver met een uitdrukkelijke verwijzing naar haar onder dit karakter van de tabernakel: "Het is waarachtig een groot voordeel, een uniek voorrecht, dat de Tabernakel van God bij de mens is, en dat de mens DAARDOOR veilig tot God, die mens werd, kan naderen." (280) Hier wordt de ganse bemiddelende heerlijkheid van Christus, als de God-mens in wie de volheid van de Godheid lichamelijk verblijf hield aan Maria gegeven of op zijn minst met haar gedeeld. De hierboven aangehaalde uittreksels komen uit een werk dat meer dan tweehonderd jaar oud is. Is het pausdom er sindsdien op vooruit gegaan? Heeft het van zijn lasteringen berouw gehad? Neen, integendeel. De reeds aangehaalde woorden van Vader Newman bewijzen dit; maar er zijn nog sterkere bewijzen. In een recent werk wordt hetzelfde lasterlijke idee zelfs nog duidelijker ontvouwd. Terwijl Maria "het Huis gewijd aan God" en de "Tempel van de Drieëenheid" wordt genoemd, toont het volgende vers in welke betekenis zij als de tempel van de Heilige Geest wordt beschouwd: "V. Ipse deus creavit illam in Spiritu Sancto. R. Et EFFUDIT ILLAM inter omnia opera sua. V. Domina, exaudi," enz., hetgeen vertaald als volgt luidt: "V. De Heer zelf schiep HAAR in de Heilige Geest, en STORTTE HAAR uit onder al zijn werken. V. 0 Vrouw, luister," enz. (281) Deze ontstellende taal houdt duidelijk in dat Maria wordt vereenzelvigd met de Heilige Geest, als er over haar gezegd wordt dat ze "wordt uitgestort" over "al de werken van God"; en zoals we hebben gezien was dit nu juist de manier waarop de Vrouw, door de heidenen als de "Tabernakel" of Huis van God, werd beschouwd. Waar wordt zulk een taal met betrekking tot de Maagd gesproken? Niet in Spanje; niet in Australië; niet in de sombere plaatsen van het continentale Europa; maar in Londen, de zetel en het centrum van de verlichting der wereld.

De lasterlijke namen die door het pausdom aan Maria werden toebedeeld vinden niet de minste schaduw van een grondslag in de Bijbel, maar worden alle terug gevonden in de Babylonische afgoderij. Meer nog, de kenmerken en het voorkomen van de roomse en de Babylonische Madonna zijn dezelfde. Tot voor kort toen Rafaël enigszins afweek van de gewone weg, was er noch iets Joods noch iets Italiaans te bemerken aan de roomse Madonna's. Als deze beelden of prenten van de Maagd-Moeder tot doel hadden gehad de moeder van onze Heer voor te stellen, dan zouden zij vanzelfsprekend in de een of andere vorm zijn gekneed. Maar dit was niet het geval. In een land van schoonheden met donkere ogen en ravezwart haar, werd de Madonna steeds afgebeeld met blauwe ogen en gouden haren, en dit verschilt totaal van het joodse voorkomen dat men ongetwijfeld veronderstelt toe te behoren aan de moeder van onze Heer; daarentegen komt het precies overeen met het uiterlijk dat de ganse oudheid toeschrijft aan de goddelijke koningin van Babylon. In praktisch elk land is de grote godin beschreven met gouden of gele haren, hetgeen aantoont dat er één groot prototype moet zijn geweest, waarmee allen dienden overeen te komen. "Flava ceres", de "geelharige Ceres", zou voor dit argument niet het minste gewicht in de schaal leggen indien zij in dit opzicht alleen stond, want in dit geval zou men de veronderstelling kunnen maken dat het epitheton "geelharig" zijn oorsprong vond bij het koren, dat naar men meende onder haar bescherming stond. Maar er zijn vele andere godinnen die hetzelfde epitheton dragen. Europa, die Jupiter in de vorm van een stier wegvoerde, wordt het "geelharige Europa" (282) genoemd. Minerva wordt door Homerus "Minerva met de blauwe ogen" (283) genoemd en door Ovidius "de geelharige" (284); de jaagster Diana, die over 't algemeen wordt vereenzelvigd met de maan, wordt door Anacreon toegesproken als "de geelharige dochter van Jupiter" (285), een titel die door het bleke aanzien van de zilveren maan zeker nooit kan zijn gesuggereerd. Dione, de moeder van Venus, is door Theocritus beschreven als "geelharig". (286) Venus zelf wordt herhaaldelijk "Aurea Venus" genoemd, de "gouden Venus". (287) De Indische godin Laksjmi, de "Moeder van het Universum", wordt beschreven als hebben de "een gouden voorkomen". (288) Ariadne, de vrouw van Bacchus, werd de "geelharige Ariadne" genoemd. (289) Dryden verwijst als volgt naar haar gouden of gele haar:-

"Waar de woeste golven in Diana's haven spelen,
Ziet men de blonde verlaten Ariadne;
Daar, ziek van verdriet en krankzinnig van wanhoop,
Scheurt ze haar kleren en trekt ze haar gouden haren uit." (290)

Vóór haar gedaanteverandering werd de Gorgo-Medusa zowel verheerlijkt om haar schoonheid als om haar gouden haar: -

"Eens had Medusa charmes: om haar liefde te winnen,
Streed een rivaliserende menigte van verlangende minnaars.
Degenen die haar hebben gezien erkenden dat zij nooit
Aandoenlijker gelaatstrekken op een zachter gelaat hebben bewonderd;
Maar boven alles, bewonderden zij haar lange haren,
Gegolfd met gouden krulletjes en sierlijk schitterend." (291)

De meermin die dikwijls voorkomt in de romantische verhalen uit het noorden, en die blijkbaar haar oorsprong vindt in het verhaal van Atergatis, de visgodin van Syrië, die de moeder van Semiramis werd genoemd, en soms zelfs met Semiramis zelf werd vereenzelvigd, (292) werd beschreven met haar van hetzelfde type. "De Ellewoman", zoals de Scandinavische naam voor meermin luidt, "is blond", vermeldt de inleiding van de "Deense Vertelsels" van Hans Andersen, "en goudharig als ze is speelt ze zachtjes op een snaarinstrument". (293) "Men ziet haar dikwijls gezeten op het wateroppervlak, haar lang gouden haar kammend met een gouden kam." (294) Zelfs wanneer Athor, de Venus van Egypte, werd afgebeeld als een koe, ongetwijfeld om de teint van de godin weer te geven door middel van de kleur van dit dier, werd de kop en de nek van de koe verguld. (295) Als het daarom bekend is dat de meest beroemde afbeeldingen van de Maagd-Moeder haar in Italië afbeeldden met een blonde tint en gouden haren, en als de Maagd in gans Ierland praktisch onveranderd op dezelfde wijze heden ten dage wordt voorgesteld, wie kan dan de conclusie verwerpen dat zij dusdanig moet zijn getoond, enkel en alleen omdat zij werd gekopieerd van hetzelfde prototype als de heidense godheden?

De gelijkenis betreft niet alleen de tint, maar ook de gelaatstrekken. De joodse trekken zijn om het even waar opvallend, en hebben een eigen karakter. Maar de originele Madonna's hebben helemaal niets gemeen met het joodse uiterlijk of de gelaatstrek; al degenen daarentegen die een persoonlijke vergelijking hebben gemaakt, (296) verklaren dat zij zowel in dit opzicht als wat betreft de tint, zij op de Babylonische Madonna's gelijken, die door Sir Robert Ker Porter onder de ruïnes van Babylon werden gevonden.

Er is echter nog een ander merkwaardig kenmerk aan deze afbeeldingen dat het vermelden waard is, namelijk de nimbus of de lichtcirkel die gewoonlijk het hoofd van de roomse Madonna omgeeft. Met deze cirkel worden ook de hoofden van de zogenoemde Christus figuren gewoonlijk omgeven. Waar vindt dit embleem zijn oorsprong? Wat onze Heer betreft, indien het enkel zijn hoofd was dat werd omgeven met stralen, dan zou er nog een zeker voorwendsel kunnen bestaan door te zeggen dat dit zijn oorsprong vond in het evangelische verhaal, waar vermeld staat dat zijn aangezicht op de heilige berg straalde van het licht. Maar waar in de ganse Bijbel, lezen we dat zijn hoofd omgeven was met een schijf of een lichtcirkel? Datgene dat tevergeefs wordt gezocht in het Woord van God, is wel terug te vinden in de kunstige afbeeldingen van de grote goden en godinnen van Babylon. De Schijf, en in 't bijzonder de cirkel, waren de welbekende symbolen van de Zonnegod, en kwam op grote schaal voor in het symbolisme van het Oosten. Het hoofd van de Zonne-godheid was omgeven met een cirkel of een schijf. Hetzelfde was het geval in het heidense Rome. Apollo, als het kind van de zon, werd dikwijls op die manier afgebeeld. De godinnen, die aanspraak maakten op het ouderschap van de zon, waren ook gemachtigd zich te tooien met de nimbus of de lichtende cirkel. Uit Pompeiï brengen we een weergave van Circe, "de dochter van de zon", (zie Fig.26) van wie het hoofd omgeven is door een cirkel, precies op dezelfde wijze zoals dit vandaag het geval is met de roomse Madonna. Dat eenieder de nimbus rond het hoofd van Circe met die rond het hoofd van de paapse Maagd vergelijke, en het zal duidelijk blijken hoe nauwkeurig dan wel de gelijkenis is. (297)

Welnu, is het mogelijk dat men gelooft dat al deze overeenkomsten louter toeval zijn? Indien Madonna ooit zo precies heeft geleken op de Maagd Maria, dan is het duidelijk dat dit nooit een verontschuldiging voor afgoderij had kunnen zijn. Maar, wanneer het duidelijk is dat de godin die in de paapse Kerk wordt bewaard voor de hoogste aanbidding door haar volgelingen, niemand minder is dan diezelfde Babylonische koningin, die de zoon Nimrod of Ninus verhief als de rivaal van Christus, en die zelf persoonlijk de incarnatie was van elke soort van losbandigheid, wat voor een duister karakter geeft dit dan wel niet aan de roomse afgoderij? Wat baat het, het afschuwelijke karakter van die afgoderij te matigen, door te beweren dat het kind dat zij ter aanbidding voorhoudt de naam Jezus draagt? Toen ze met haar kind in het oude Babylon werd aanbeden, werd dat kind bij een naam genoemd, zo eigen aan Christus, zo onderscheiden van zijn glorierijk karakter als de naam van Jezus. Hij werd "Zoro-astha" genoemd "het zaad van de vrouw". Maar dat stond de toorn van God niet in de weg, die zich opstelde tegen degenen die toen "het symbool van jaloezie dat tot jaloezie prikkelt" aanbaden. (298)

Dat men het kind in de armen van de roomse Madonna de naam van Christus geeft, maakt het daarom niet minder het "symbool van jaloezie", of minder beledigend voor de Allerhoogste, of minder geschikt om zijn groot ongenoegen op te wekken, wanneer het duidelijk is dat dit kind aanbeden word als het kind van degene die werd verheerlijkt als de Koningin des Hemels, met alle attributen van goddelijkheid, en die terzelfder tijd de "Moeder van de hoeren en van de gruwelen der aarde" was. Beeldenaanbidding onder elke vorm is verfoeilijk voor de Heer; maar beelden aanbidding van een soort als deze moet wel in het bijzonder verfoeilijk zijn voor Zijn heilige ziel. Welnu, als de feiten die ik heb aangevoerd juist zijn, is het dan niet wonderbaarlijk dat zulke vreselijke bedreigingen In Gods Woord tot de roomse afval worden gericht, en dat zijn verschrikkelijke toorn bestemd is om te worden uitgegoten over haar schuldige hoofd? Als deze dingen waar zijn (en wie durft het tegendeel te beweren), wie waagt het dan nu om het paapse Rome te verdedigen of om haar een christelijke Kerk te noemen? Bestaat er iemand die God vreest en deze regels leest, die niet durft toegeven dat het heidendom alleen een leerstelling als die welke door de Melchieten op de concilie van Nicea werd erkend, heeft geïnspireerd, namelijk dat de Heilige Drieëenheid is samengesteld uit "de Vader, de Maagd Maria, en hun zoon de Messias"? (299) Is er iemand die niet zou ineenkrimpen van afgrijzen voor zulk een gedachte? Wat zou de lezer dan wel denken van een Kerk die haar kinderen leert een Drieëenheid te aanbidden die in de volgende lijnen wordt beschreven:

"Hart van Jezus, ik aanbid u;
Hart van Maria, ik smeek u;
Hart van Jozef zuiver en rechtvaardig;
IN DEZE DRIE HARTEN STEL IK MIJN VERTROUWEN." (300)

Als dit niet heidens is, wat is er dan dat deze naam verdient? En dat is de Drieëenheid die de Rooms-katholieken van Ierland vandaag leren te aanbidden, en wel vanaf hun prilste jeugd. Dit is de Drieëenheid die in de recente catechetische boeken wordt voorgesteld aan de volgelingen van het pausdom, en wel als het grote voorwerp van verering. Het leerboek dat deze godslastering bevat werd uitgegeven met het uitdrukkelijke "Imprimatur" van "Paulus Cullen", pauselijk aartsbisschop van Dublin. Is er iemand die bij dit alles wil beweren dat de roomskatholieke Kerk nog steeds christelijke genoemd moet worden, omdat ze vasthoudt aan de leerstelling van de Drieëenheid? Maar zo deden het ook de Babyloniërs zo deden het de Egyptenaren, zo doen het de Hindoes vandaag nog steeds op dezelfde wijze als Rome dit doet. Zij erkennen allen een Drieëenheid, maar aanbaden zij de Drieënige Jehova, de Eeuwige Koning, Onsterfelijk en Onzichtbaar. En wil iemand met zulke bewijzen voor ogen, beweren dat Rome dit doet? Weg dan met de fatale illusie dat Rome christelijk is! Er mag dan ooit een lapmiddel hebben bestaan om zulk een veronderstelling staande te houden; maar elke dag toont het "Grote Mysterie" zelf meer en meer zijn waar karakter. Voor mensenzielen in "Babylon" is er geen enkele veiligheid, en er kan geen enkele zijn. "Gaat uit van haar, mijn volk", is het luide en uitdrukkelijke gebod van God. Degenen die dit gebod negeren, doen het op hun eigen verantwoording.

Voetnoten

[239] VALERIUS MAXIMUS, boek IX, h.3, blad 193, p.2. Valerius Maximus zegt niets over de betekenis van Semiramis met het kind in haar armen. Semiramis werd tot godin verheven onder de naam Rhea, die werd gezien als de godmoeder; bovendien hebben we zekerheid dat de naam "Zaad van de Vrouw" of Zoroaster, teruggaat tot het allereerste begin, d.w.z. haar eigen tijd (CLERICUS, De Chaldoeis, deel I, deel I, h.3, par.II, p.199). Dit impliceert dat als er in die tijd enige vorm van verering van beelden aanwezig was, "het zaad van de vrouw" hier een belangrijke plaats in heeft gehad. Omdat over de gehele wereld de vrouwen het kind in de een of andere vorm voorkomt, en ook gevonden wordt op vroeg-Egyptische bouwwerken, wordt hiermee aangetoond dat deze vorm van aanbidding zijn wortels in de begindagen van de wereld moet hebben. Als dus de moeder zelf al zo fraai is afgebeeld, dan mogen we gevoeglijk aannemen dat dezelfde schoonheid, waarvoor ze werd vereerd, haar ook zou zijn meegegeven als ze met het kind in de armen was afgebeeld.

[240] SANCHUNIATON, p.25.

[241] Van Asht-trt. Zie de Appendix onder "de betekenis van de naam Astarte".

[242] Hoe buitengewoon en zelfs waanzinnig de toewijding van de Babyloniërs was aan deze goddelijke koningin, wordt genoegzaam aangetoond door de uitlating van Herodotus (boek I, h.199), met betrekking tot de wijze waarop zij gunstig gestemd wenste te worden. Dat een heel volk ooit met zo'n gebruik heeft ingestemd, zoals daar is beschreven, toont aan hoe Semiramis op een verbazingwekkende wijze het volk in haar greep moet hebben gehad. Nonus, die het over dezelfde godin heeft, noemt haar "De hoop van de hele wereld", Elpis, holou kosmoio (DIONYSIACA, boek XLI, in BRYANT, deel III, p.226). Het was dezelfde godin, zoals we gezien hebben (pp.29, 30) die te Efeze werd aanbeden, en die Demetrius de zilversmid karakteriseerde als de godin "die door geheel Azië en de gehele wereld werd aanbeden" (Handelingen 19:27). De toewijding aan deze godin was zo groot, en dat niet enkel in Babel, maar in de gehele toenmalige wereld, dat de faam van Semiramis de verdienste van haar echtgenoot Ninus of Nimrod geheel en al in de schaduw stelde, zo blijkt uit de geschiedenis. Met betrekking tot de identificatie van Rhea of Cybele en Venus, zie de Appendix onder noot G.

[243] DIODORUS, Bibliotheca, boek II, p.70. Zie fig.23, p.60, ante, waar een Egyptische godin die zich voordoet als Horus de kop van de slang doorboort.

[244] Zie ante, pp.29, 30.

[245) Zie SMITH, Classical Dictionary, p.320.

[246] De term Alma, is de precieze term die door Jesaja in het Hebreeuws van het Oude Testament wordt gebruikt, als hij 700 jaar tevoren aankondigt dat Christus uit een Maagd geboren zou worden. Als men zich zou afvragen hoe deze Hebreeuwse term Alma (niet in de Romeinse, maar in de Hebreeuwse betekenis) zijn weg naar Rome heeft kunnen vinden, dan is het antwoord: Door Etruria, die een intieme relatie had met Assyrië (Zie LAYARD, Nineveh and Babylon, p.190). Het woord "mater" zelf, waar ons woord "moeder" vandaan komt, is van oorsprong Hebreeuws. Het komt van het Hebreeuwse Msh, "doorgeven", in het Egyptisch Ms, "voortbrengen" (BUNSEN, deel I, p.540), wat in de Chaldese vorm Mt wordt, waar het Egyptische Maut, "moeder" vandaan komt. Erh of Er, is evenals het Nederlands (en een soortgelijke vorm wordt ook in het Sanskriet gevonden) "De Doener". En zo heeft Mater of Moeder de betekenis van "De Voortbrenger". Het kan bezwaarlijk worden gevonden in het licht van de bovenstaande titel Alma, dat de term vaak wordt toegepast op Venus, die zeker geen maagd was. Maar dit bezwaar is eerder voor de hand liggend dan realistisch. Van het getuigenis van Augustus, zelf een ooggetuige, weten we dat de riten van Vesta, nadrukkelijk "de maagdgodin van Rome", met de naam van Terra, precies dezelfde vorm hadden als die van Venus, de godin die symbool stond voor onreinheid en losbandigheid (Aug. De Civitate Dei, deel II, h,26). Ergens anders zegt Augustinus dat Vesta, de maagd-godin, "door sommigen Venus werd genoemd" (Idem, boek IV, h.1O). Zelfs in de mythologie van onze eigen Scandinavische buurlanden vinden we opmerkelijk bewijs dat Alma Mater, of de Maagdmoeder, hun al bekend was. Een van hun goden, genaamd Heimdal, die in zo'n lovende woorden wordt beschreven als zou hij zo scherpzinnig zijn, dat hij het gras op de grond kon horen groeien, of de wol op de schaperug, en wiens bazuin, wanneer daarop werd geblazen, op alle werelden gehoord kon worden, is bekend onder de tegenstrijdige naam van "de zoon van de negen maagden" (MALLET, p.95). Dit heeft een kennelijke raadselachtigheid over zich. Laat echter de taal, waarin de verering van Odin oorspronkelijk werd aangedragen, nl. het Chaldees, er zijn licht op schijnen, en het raadsel zal onmiddellijk worden opgelost. In het Chaldees is "de zoon van de negen maagden", Ben-Almut-Teshaah. In uitspraak komt dit echter overeen met "Ben-Almet-Ishaa", de zoon van de maagd der verlossing. Die zoon was overal bekend als het "verlossende zaad". "Zera-hosha (in Zend, "cra-osha"), en zijn maagdelijke moeder, waarvan werd beweerd dat ze de "maagd van de verlossing" was. Zelfs in de hemelen dwong de Voorzienige God Zijn vijanden om in te stemmen met de grote Schriftuurlijke waarheid die door de Hebreeuwse profeet werd aangekondigd: "Een maagd zal een zoon voortbrengen, wiens naam Immanuel zal zijn." Het sterrenbeeld Virgo, de Maagd, was volgens de meest vooraanstaande astronomen gewijd aan Ceres (DR.JOHN HILL, in zijn Urania, en Mr A. JAMIESON, in zijn Celestial Atlas, zie LANDSEER, Sabean Researches, p.201), die dezelfde is als de grote godin van Babylon, want Ceres werd vereerd met het kind aan de borst (SOPHOCLES, Antigone, v.1133), zoals ook bij de Babylonische godin. Virgo was van oorsprong de Assyrische Venus, de moeder van Bacchus of Tammuz. Virgo was dus de Maagdmoeder, Jesaja's profetie werd door de Joodse ballingen meegenomen naar Babylon, waar vervolgens de Babylonische godin deze nieuwe titel werd aangemeten.

[247] Asiatic Researches, deel X, p.27.

[248] Zie SIR J.F. DAVIES, China, deel II, p.56, en LAFITAN, die zegt dat in de verslagen die door de Paapse missionarissen naar huis werden gestuurd, melding werd gemaakt van het feit dat de heilige boeken van de Chinezen niet alleen spraken over de Heilige Moeder, maar zelfs van een Maagdelijke Moeder (deel I, p.325, noot). Zie ook SALVERTÉ, De Sciences Occultes, Appendix onder noot A, sectie 12, p.490. De lezer kan meer getuigenissen met dezelfde strekking vinden in PRESCOTT, Conquest of Mexico, deel I, pp.53, 54, noot. Voor meer bewijs over dit onderwerp, zie de Appendix onder noot H.

[249] PARSON, Japhet, pp.205, 206.

[250] Toen Ashta, of "de vrouw" de "koningin van de hemel" werd genoemd, werd de naam "vrouwe" de hoogste eretitel die een vrouw ten deel kon vallen. Dit verklaart hetgeen zo vaak onder klassieke volkeren in het Oosten wordt gevonden en wel dat vorstinnen en de meest verheven persoonlijkheden aangesproken werden met "vrouwe". Nu is "vrouwe" in onze taal geen eretitel, maar destijds werd het door onze voorouders op dezelfde wijze toegepast als bij de Oosterlingen, want het Saxische woord "Queen" (koningin), is afgeleid van Cwino, waarmee in de klassieke Gothische taal een vrouw werd aangeduid.

[251] BUNSEN, deel I, p.401.

[252] Idem, deel I, pp.386, 387.

[253] Hestia betekent in het Grieks "een huis" of "een verblijf' (zie SCHREVELIUS en PHOTIUS, sub voce). Waarschijnlijk is dit de tweede betekenis van het woord, terwijl de primaire betekenis "vuur" zou zijn. De uitspraken met betrekking tot Hestia tonen aan dat de naam afkomstig is van Hes of Hesi, "bedekken" of "schuilen", wat ook de betekenis van een huis is, dat ons "bedekt" en waarin we kunnen "schuilen" voor de genadeloze weersinvloeden. Het werkwoord "Hes" betekent ook "beschermen" of "genade betonen", en hiervan zijn kennelijk het karaktereigenschappen van Hestia afgeleid als de "beschermster van smekelingen" (zie Smith). Indien men aanneemt dat Hestia inderdaad afkomstig is van Hes, "bedekken" of "schuilen", dan krijgt de volgende uitspraak van Smith meer betekenis: "Hestia was de godin van het huiselijke leven en de schenker van huiselijk geluk, en als zodanig geloofde men dat zij in elk huis aanwezig was, en dat zij de Kunst van het bouwen van huizen had uitgevonden." Als "vuur" de uitvinding van Hestia was, hoe kon dan dat "vuur" ooit de "bouwer van huizen" worden? Indien echter Hestia gezien wordt als de "bewoning" of het "verblijf', eveneens ontleend aan Hes, "schuilen" of "bedekken", dan is het gemakkelijk te zien hoe hestia in verband gebracht zou worden met "vuur". De godin, die werd gezien als "de woonplaats van God", was ook wel bekend onder de naam Ashta, "de vrouwe", terwijl "Ashta" eveneens de betekenis in zich had van "het vuur", en zo Hestia of Vesta, naar gelang de ontwikkeling in het Babylonische systeem, gemakkelijk gezien ging worden als "vuur" of "de godin van het vuur". Voor de reden achter de gedachte van de Godinmoeder die een woonoord was, zie de Appendix onder noot I.

[254] TAYLOR, Orfische Hymnen: Hymne aan Vesta, p.175. Ofschoon Vesta hier de dochter van Saturnus werd genoemd, is zij ook wel in verband gebracht met Cybele of Rhea, de echtgenote van Saturnus.

[255] Noot bij TAYLOR, Orfische Hymnen, p.156.

[256] Voor de verering van Sacca, in de persoon van Anaitis, ofwel Venus, zie CHESNEY, Euphrates Expeditions, deel I, p.381.

[257] KENNEDY en MOOR, passim. Een synoniem voor Sacca, "een tabernakel" is "Ahel", wat met punctuatie wordt uitgesproken als "Ohel". Van de eerste vorm schijnt de naam van de echtgenote van Boeddha te zijn afgeleid, die volgens KENNEDY "Ahalya" is (pp.246,256), en in MOOR, Pantheon, Ahilya (p.264). Van de tweede vorm schijnt op dezelfde wijze de naam van de echtgenote van de Patriarch van de Peruanen, "Mama Oëllo" te zijn afgeleid (PRESCOTT, Peru, deel I, p.7, 8). Mama werd door de Peruanen in een Oosterse betekenis gebruikt, en waarschijnlijk werd Oëllo op dezelfde wijze gebruikt.

[258] DIODORUS SIC., boek II, p.76. In verband hiermee zal de klassiek ingestelde lezer zich de titel herinneren van een van de fabels van OVIDUS, Metamorphoses, "Semiramis in columbam" (Metam. IV). "Semiramis in de gedaante van een duif."

[259] Dione, de naam van de moeder van Venus, en regelmatig toegepast op Venus zelf, is blijkbaar dezelfde naam als de hier gebruikte. Dione, in de betekenis van Venus, wordt eerder door Ovidus al toegepast op de Babylonische godin. Fasti boek II,461-464, deel III, p.113.

[260] LAYARD, Nineveh and Babylon, p.250.

[261] Van Ze, "de" of "die", emir, "tak" en amit, "drager" in de vrouwelijke vorm (HESYCHIUS, sub voce, zegt dat de oorspronkelijke betekenis van de naam van Semiramis met betrekking tot Noachs wilde duif (want het was blijkbaar een wilde, omdat een tamme niet geschikt zou zijn geweest voor de proef) een verklaring kan zijn voor het feit dat de Grieken het op elke wilde duif toepasten.

[Fig.25] BRYANT, deel III, p.84. De tak in de hand van Cybele in deze zinsnede is slechts een gewone tak, maar in de figuur die Layard gebruikt is duidelijk sprake van een olijftak.

[262] FIRMICUS, De Errore,h.4, p.9.

[263] PROCLUS, boek VI, h.22, deel II, p.76.

[264] TAYLOR, Orfische Hymnen, p.50. Iedere klassiek gerichte lezer moet zich bewust zijn van het verband tussen Juno en de lucht. Het volgende echter, als extra illustratie bij het onderwerp van Proclus, kan in dit verband waardevol zijn: "De invloed van onze soevereine meesteres Juno is allesdoordringend, te beginnen in de hoogte, en haar aandeel in de ondermaanse regionen is de lucht, want lucht is een symbool voor de ziel, ook wel genoemd een geest, pneuma." PROCLUS, Idem, p.197.

[265] BRYANT, deel III, p.145.

[266] Van Ze, "die" of"de grote", en "Maaon" of Maïon", "een bewoning", wat in het Ionische dialect, waarvan Lucius, de beschrijver van de godin, zich bediende, vanzelf Meïon zou worden.

[267] JOHANNES CLERICUS, Philos. Orient., boek II, De Persis, h.9, deel II, p.340.

[268] TACITUS, Germania, IX, deel II, p.386.

[269] Men vermoedt dat de naam Druïde waarschijnlijk is afgeleid van het Griekse Drus, een eik, of het Keltische Dern, wat dezelfde betekenis heeft. Dit berust echter op een vergissing. In Ierland gebruikt men voor Druïde het woord Droi, en in Wales Dryw; men zal dan ook tot de ontdekking komen dat het gelegde verband tussen de Druïden en de eik meer berustte op een gelijkenis die hun naam vertoonde met de eik, dan op een bewijs over de afleiding van hun naam. Het Druïdestelsel was in alle opzichten Babylonisch van oorsprong. Dionysius vertelt ons dat de rituelen van Bacchus eveneens op de Britse eilanden werden uitgevoerd, en Strabo citeert Artemidorus om aan te tonen dat op een eiland, dichtbij Engeland, Ceres en Proserpine vereerd werden met riten die veel overeenkomst vertoonden met de orgiën van het Samoth-volk (boek IV, p.190). Het zal duidelijk zijn uit het verslag van de Druïde Ceridwen en haar kind waarover later meer (zie H.IV, sectie III) dat er grote overeenkomst bestond tussen haar eigenschappen en die van de grote moedergodin uit Babylon. Zo komt het systeem en de naam Dryw of Droi, dat betrekking had op de priesters, nauwkeurig overeen met dat stelsel. De naam Zero, in het Hebreeuws of vroeg-Chaldees, gegeven aan de zoon van de grote godinkoningin, werd in het laat-Chaldees "Dero". De priester van Dero, "het zaad", werd zoals dat in nagenoeg alle religies het geval was, aangesproken met de naam van zijn god. Vandaar dat de bekende naam "Druïde" de betekenis heeft van de priester van "Dero", het beloofde "zaad' van de vrouw. De klassieke Hamadryaden waren kennelijk op gelijke wijze priesteressen van "Hamed-dero", "het begeerde zaad", d.w.z., "De wens van alle volken."

[270] HERODOTUS, Historia, boek II, h.66, p.117, D.

[271] Nimrod, III, p.329, geciteerd in Quarterly Journal of Prophecy, juli 1852, p.244.

[272] NEWMAN, Development, pp.405, 406. De intelligente lezer zal onmiddellijk inzien hoe absurd het is om dit visioen van de "vrouw" uit de Apocalypse toe te passen op de Maagd Maria. Johannes verklaart uitdrukkelijk dat wat hij zag een "teken" of "symbool" (semeion) was. Als nu de vrouw hier een letterlijke vrouw is, dan moet de vrouw die op de zeven heuvelen zit dat ook zijn. "De vrouw" is in beide gevallen een "symbool". "De vrouw" op de zeven heuvelen is symbolisch voor de afvallige kerk; de vrouw, bekleed met de zon, is dan de ware kerk, de Bruid, de vrouw van het Lam.

[273] Idem.

[274] Artikel van Professor GIBSON, in Scottish Protestant, deel I, p.464.

[275] Het Golden Manual, in Scottish Protestant, deel II, p.271. Het woord dat hier wordt gebruikt voor "Verblijfplaats" in het latijn is een puur Chaldees woord, "Zabulo", en komt van hetzelfde werkwoord als Zebulon (Gen.30:20), de naam die door Lea aan haar zoon werd gegeven toen ze zei: " Ditmaal zal mijn man bij mij wonen".

[276] Pancarpium Marioe, p.141.

[277] Garden of the soul, p.488.

[278] Golden Manual, in Scottish Protestant, deel II, p.272.

[279] Pancarpium Marioe, of Marianum, pp.141, 142.

[280] Idem. P.142

[281] Golden Manual, p.649. Dit werk heeft de officiële kerkelijke goedkeuring van "Nicholas, Bisschop van Melipotamus", nu kardinaal Wiseman.

[282] OVIDUS, Fasti, boek V, deel III, p.330.

[283] Ilias, boek V, v.420, deel h.I, p.205.

[284] OVIDUS, Tristium, boek I, Elegia, p.44, en Fasti, boek VI, v.652, deel III, p.387. '

[285] ANACREON, Od., IX, p.204.

[286] Idyll. VII, v.116, p.157.

[287] HOMERUS, Ilias, boek V. v.427.

[288] Asiatic Researches, deel XI, p.134.

[289] HESIODOTUS, Theogonia, v.947, p.74.

[290] Heathen Mythology Illustrated, p.58.

[291] Idem, p.90.

[292] Lucian de Dea Syria, deel III, pp.460,461. De naam die Lucianus noemt is Derketo, maar het algemeen bekend dat Derketo en Attergis dezelfde zijn.

[293] Danish Tales, p.36.

[294] Idem, p.37.

[295] HERODOTUS, boek II, p.158, en WILKINSON, deel I, noot bij p.128.

[296] H.J. JONES, in Quarterly Journal of Prophecy, oktober 1852, p.331.

[297] De verklaring van de volgende houtsnede werd zo weergegeven in Pompeii, deel II, pp.91,92: "Een van deze (schilderijen) is ontleend aan de Odyssee, en beeldt Ulyses en Circe af, op het moment dat de held, na de betoverde beker straffeloos te hebben leeggedronken, wat mogelijk was door het tegengif dat hem door Mercurius was gegeven (het is bekend dat Circe een "gouden beker" had, zoals de Venus van Babylon die ook bezat), zijn zwaard trekt, en naar voren stapt om zijn kameraden te wreken," die, na uit haar beker te hebben gedronken in varkens waren veranderd. De hevig geschrokken godin onderwerpt zich onmiddellijk, zoals door Homerus beschreven; Ulyses zelf is de spreker: "Zoek de stal, en zwelg met uw vrienden' sprak zij, en ik trok mijn kromzwaard uit mijn schede aan mijn zij, met een blik die de dood aankondigde; ik stapte op haar toe; zij, met een schreeuw van angst, rende onder mijn opgeheven armen, zij greep mijn knieën en met overslaande stem riep zij uit: 'Zeg mij, wie zijt gij.'" Etc. "Dit beeld", voegt de auteur van de Odyssee Pompeii eraan toe, "is opmerkelijk, daar het ons laat zien wat de oorsprong is van dat afschuwelijke en nietszeggende schijnsel, waarmee de hoofden van de heiligen zijn omgeven.... Dit schijnsel werd de nimbus genoemd, of aureool, en wordt door Servius omschreven als het oplichtende plasma dat de hoofden van de goden omgeeft." (AEneid, boek II, v.616, deel I, p.165). Dit verschijnsel hoort in het bijzonder bij Circe, als de dochter van de zon. De keizers, in hun ongewone bescheidenheid, beschouwden het als een teken van hun goddelijkheid, en van dit illustere gezelschap werd het evenals zovele andere heidense gewoonten, doorgegeven aan de kerk, om daar in gebruik te worden genomen. De keizers krijgen wat dit betreft meer schuld dat hun eigenlijk te verwijten valt, want het waren niet zozeer de keizers die de "Heidense gebruiken" de kerk binnenbrachten, maar wel de Bisschop van Rome. Zie ook Hoofdstuk VII, sectie II.

[298] Ez.8:3. Er is veel gespeculeerd over wat de betekenis kan zijn van dit "voorwerp van naijver". Als men echter bedenkt dat het kenmerkende van de klassieke afgodendienst de verering van de Moeder en het kind was, en dat dit kind werd gezien als de vleeswording van de Zoon van God, dan is alles duidelijk. Vergelijk de verzen 3 en 5 met vers 14, en het zal duidelijk worden dat de "vrouwen die Tammuz beweenden, dit deden terwijl ze vlakbij het voorwerk van de naijver zaten.

[299] Quarterly Journal of Prophecy, juli 1852, p.244.

[300] What every Christian must Know and Do, door de eerwaarde J.FURNISS. Uitgegeven door James Duffy, Dublin. De uitgave van dit Pauselijk Handboek, hier geciteerd, bevat naast de godslasteringen ook uitermate immorele beginselen, zoals de onschuld van bedrog, indien dit binnen redelijke grenzen blijft. Op grond hiervan, en door een golf van protesten hiertegen, is deze uitgave naar ik meen uit de handel genomen. De echtheid van de geciteerde passage is echter boven alle discussie verheven. Ikzelf ontving een exemplaar van een vriend uit Liverpool, waar deze woorden in stonden, en dat nog steeds in mijn bezit is. Eerder had ik al een exemplaar onder ogen gekregen uit de bibliotheek van de eerwaarde Richard Smythen uit Armagh. Niet enkel in Ierland wordt deze drie-eenheid tentoongespreid in de Roomse eredienst. Op een ansicht, uitgegeven door de Pauselijke priesters van Sunderland, en die nu voor mij ligt, staat: "Pascal Duty, St. Mary's Church, Bishopswearmouth, 1859." Wat nu volgt is de 4de vermaning aan de "Geliefde Christenen", aan wie deze ansicht ook gericht is:

"4. En vergeet nooit de daden van de goede Christen, die u zo vaak zijn aanbevolen tijdens de wisseling van de wacht.

Gezegend is Jezus en Jozef. Jezus, Maria en Jozef, aan U geef ik mijn hart en mijn ziel over. Jezus, Maria en Jozef, sta mij altijd bij, evenzo in het uur van mijn dood. Jezus, Maria en Jozef, ontvang mijn laatste adem. Amen."

Om de aanhangers van Rome deze "daden van een goede Christen" ook daadwerkelijk te laten uitvoeren, werd de nodige druk uitgeoefend. Op p.30 van het Handboek van Futniss volgt onder de kop "levensregel" de volgende passage: "Sla 's-morgens voordat u opstaat een kruis en zeg: Jezus, Maria en Jozef, aan u geef ik mijn hart en mijn ziel. (Elke keer als u dit gebed uitspreekt, ontvangt u een vrijlaat voor 100 dagen, die u aan de zielen in het vagevuur kunt afstaan!)" Ik moet hieraan toevoegen dat de titel van het boek van Furniss, waaruit ik heb geciteerd, de titel is van het exemplaar van Smythe. Het exemplaar dat ik in mijn bezit heb, heeft als titel: "What every Christian must know", Londen, Richardson & Son, 147 Strand. Beide uitgaven bevatten dezelfde godslasterlijke woorden die hier geciteerd zijn, en bevatten de officiële goedkeuring "de Inprimatur" van de kerk onder de naam van "Paulus Cullen".





Home
| Over LW | Site Map | LW Publicaties | Zoeken
Ontwikkeld door © Levend Water Alle rechten voorbehouden