De Twee Babylons

Alexander Hislop


Hoofdstuk II
Voorwerpen van Aanbidding

Deel I
Het origineel van het kind

Onderafdeling V
De vergoddelijking van het kind



Indien er iemand diep bezorgd was over de tragische dood van Nimrod, dan was het wel zijn vrouw Semiramis, die van een eerst lage positie werd verhoogd om samen met hem de troon van Babylon te delen. Wat gaat zij in deze noodsituatie doen? Zal zij rustig afstand doen van de pracht en praal die ze had verworven? Neen! Alhoewel de dood van haar echtgenoot een harde klap was voor haar macht, betekende dit geen enkele belemmering voor haar vastberadenheid en haar onbeteugelde eerzucht. In tegendeel, haar eerzucht werd nog groter. Gedurende zijn leven werd haar man vereerd als een held; nu dat hij dood was wilde zij hem aanbeden zien worden als een god, ja als het beloofde zaad van de vrouw, "Zeroashta", (189) dat bestemd was om de kop van de slang te vermorzelen en dat hierbij zelf in de hiel zou vermorzeld worden.

De aartsvaders en de oude wereld in het algemeen waren nauwkeurig op de hoogte van de oorspronkelijke belofte van Eden, en zij wisten zeer goed dat het vermorzelen van de hiel duidde op de dood van het beloofde zaad, en dat de vloek van de aarde slechts kon worden weggenomen door de dood van de grote Verlosser. Indien de belofte over het vermorzelen van de kop van de slang zoals opgetekend in Genesis, en zoals gedaan aan onze eerste ouders, daadwerkelijk plaatsvond, en indien de gehele mensheid van dit ouderpaar afstamt, dan mogen wij verwachten dat er sommige sporen van deze belofte teruggevonden zouden worden bij alle natiën. En dit is ook zo. Er bestaat nauwelijks een volk op aarde in wiens mythologie het niet vooraf geschaduwd wordt. De Grieken stellen hun grote god Apollo voor terwijl hij de slang Python verslaat, en vermelden dat Hercules in zijn wieg reeds slangen wurgt. Ook in Egypte, Indië, Scandinavië en Mexico vinden we duidelijke toelichtingen voor dezelfde grote waarheid. "De kwade genius", zegt Wilkinson "van de tegenstanders van de Egyptische god Horus wordt dikwijls afgebeeld onder de vorm van een slang van wie hij de kop doorsteekt met een speer. Dezelfde fabel komt voor in de religie van Indië waar de verderfelijke slang Calyia gedood wordt door Visjnoe in zijn avatar van Krisjna; (Fig.23) en van de Scandinavische godheid Thor wordt vermeld dat hij de kop van de grote slang verpletterde met zijn hamer."

"De oorsprong hiervan", voegt hij er aan toe "kan gemakkelijk teruggevoerd worden tot de Bijbel." (190)

Met verwijzing naar een gelijk geloof onder de Mexicanen zegt Humboldt: "De slang die verpletterd wordt door de grote geest Teotl wanneer hij de vorm aanneemt van één van de ondergeschikte goden, is de geest van het kwade - een ware Kakodaemon". (191)

Welnu, wanneer de zaak grondig wordt onderzocht, dan blijkt in bijna alle gevallen dat de slang-vernietigende-god wordt voorgesteld alsof hij ongemakken en lijden verduurt die uitlopen op zijn dood. Alzo wordt de god Thor afgebeeld terwijl hij er tenslotte in slaagt de grote slang te vernietigen maar toch wordt hij nog op het ogenblik van zijn overwinning door een giftig uitvloeisel van haar adem omgebracht. (192) Het is op dezelfde wijze naar het schijnt, dat de Babyloniërs hun grote vernietiger van de slang onder de figuren van hun oude sfeer voorstelden. Zijn mysterieus lijden wordt ook door de Griekse dichter Aratus beschreven, wiens taal aantoont dat op het moment dat hij schreef, men over 't algemeen de betekenis van dit beeld had verloren alhoewel het zeer betekenisvol wordt wanneer wij het beschouwen in het licht van de Schrift:

"Een menselijke figuur, afgemat door de inspanning verschijnt;
Tot nog toe blijft hij zonder een bepaalde naam;
Noch kent men het werk dat hij alzo volvoert;
Maar sedert hij op zijn knieën lijkt te vallen;
Noemen de onwetende stervelingen hem Engonasis;
En terwijl zijn vreselijke handen zijn opgeheven;
Rolt onder hem het afschuwelijke hoofd van de draak;
En zijn rechtervoet schijnt onbeweeglijk te rusten;
Gefixeerd op de bruine kop van het kronkelende monster:" (193)

Het sterrenbeeld dat aldus wordt voorgesteld is, volgens deze beschrijving van de Griekse dichter, algemeen gekend onder de naam van "de Knieler"; maar het is duidelijk dat aangezien "Engonasis" van de Babyloniërs afkomstig zijn, men dit niet in de Griekse maar in de Chaldeeuwse betekenis moet interpreteren; aldus geïnterpreteerd, zoals de actie van de figuur zelf inhoudt, is de titel van de mysterieuze martelaar juist "de slang-verpletteraar". (194) Soms echter werd het vermorzelen van de slang als een veel eenvoudiger daad voorgesteld; maar dan was zelfs de dood nog het uiteindelijke resultaat; en de dood van de slang-vernietiger wordt op zo'n manier beschreven dat er geen twijfel over bestaat waar de fabel haar oorsprong vindt. Dit is voornamelijk het geval met de Indische god Krisjna, naar wie Wilkinson verwijst in het reeds aangehaalde citaat. In de legende die op hem betrekking heeft wordt de ganse oorspronkelijke belofte van Eden op een treffende wijze uitgedrukt.

Eerst en vooral wordt deze god op afbeeldingen weergegeven met zijn voet op de kop van de grote slang, (195) en nadat hij deze heeft vernietigd, zoals de fabel vermeldt, stierf hij ten gevolge van een pijlwonde in de voet; en zoals in het geval van Tammuz worden jaarlijks grote weeklachten geuit ten gevolge van zijn dood. (196) Zelfs in Griekenland, in de klassieke geschiedenis van Paris en Achilles, hebben we een duidelijke toespeling op dat gedeelte van de oorspronkelijke belofte, die verwees naar de vermorzeling van de hiel van de overwinnaar. Achilles, de enige zoon van een godin, was overal onkwetsbaar behalve aan de hiel waar een wonde dodelijk was. Deze plaats koos zijn tegenstander als doel, met de dood tot gevolg.

Welnu, indien er nog bewijzen zijn dat zelfs heidenen wisten dat de beloofde Messias door te sterven de dood teniet zou doen en ook degene zou vernietigen die de macht over de dood heeft, namelijk de duivel, hoeveel duidelijker moet het begrip van de mensheid in 't algemeen met betrekking tot deze vitale waarheid dan niet zijn geweest in de vroege dagen van Semiramis, toen ze nog zoveel dichter bij de bron van elke goddelijke traditie stonden? Wanneer daarom de naam Zoroaster, "het zaad van de vrouw", werd gegeven aan degene die omkwam midden in een voorspoedige loopbaan van valse aanbidding en afvalligheid, dan kan er geen twijfel bestaan over de betekenis die deze naam diende mee te delen. De gewelddadige dood van de held die in de achting van zijn partizanen zoveel gedaan had tot zegen van de mensheid, om hun leven gelukkiger te maken en hen te bevrijden van de vrees voor de toorn die zou komen, steunde het gewaagde project om hem deze titel toe te kennen, in plaats van het te verhinderen. Al wat nodig was om het streven aan te moedigen van degenen die een verontschuldiging zochten voor hun voortschreidende afvalligheid van de ware God, was juist de aankondiging dat de grote meester van de afval ten prooi gevallen was aan de boosaardigheid van de mensen en zich aldus vrijelijk had geofferd voor het welzijn van de mensheid.

Welnu, dit was wat gebeurde. De Chaldeeuwse versie van het verhaal van de grote Zoroaster is dat hij bad tot de opperste godheid van de hemel hem zijn leven te ontnemen; zijn gebed werd verhoord, en hij blies de laatste adem uit en verzekerde zijn volgelingen dat wanneer zij hem op de juiste wijze herdachten, het Babylonische rijk nooit ten onder zou gaan. (197) Hetgeen de Babylonische geschiedschrijver Berosus zegt over het afhouwen van het hoofd van de grote god Belus, wijst in dezelfde richting. Berosus zegt dat Belus één van de goden het bevel gaf hem zijn hoofd af te houwen, opdat uit het op zijn bevel en met zijn toestemming vergoten bloed, wanneer vermengd met de aarde, nieuwe schepselen zouden gevormd worden, waarbij de eerste schepping als een mislukking werd afgeschilderd. (198) Aldus werd de dood van Belus of Nimrod, zoals deze die men aan Zoroaster toeschrijft, voorgesteld als zijnde volledig vrijwillig en alsof zij werd ondergaan voor het welzijn van de wereld. Het schijnt dat nu pas, wanneer de dode held werd vergoddelijkt, de geheime mysteries hun ontstaan kregen.

De vorige vorm van afvalligheid gedurende het leven van Nimrod schijnt open en publiek te zijn geweest. Nu voelde men ongetwijfeld aan dat er geen sprake kon zijn van openlijkheid. De dood van de grote raddraaier van de afval was niet de dood van een krijger die in het gevecht was verslagen, maar een daad van een gerechtelijke strengheid, plechtig toegediend. Dit wordt treffend bewezen door de verslagen over de dood van zowel Tammuz als Osiris. Hetgeen nu volgt is een verslag over Tammuz, zoals wordt weergegeven door de beroemde Maimonides, een man die goed onderlegd was in de leringen van de Chaldeeën: "Toen de valse profeet Tammuz tot een zekere koning predikte dat hij de zeven sterren en de twaalf tekens van de dierenriem zou dienen te aanbidden, beval die koning dat hij op een vreselijke manier ter dood gebracht zou worden.

In de nacht van zijn dood verzamelden alle beelden van de einden der aarde zich in de tempel van Babylon voor het grote gouden beeld van de zon, hetwelk was opgehangen tussen hemel en aarde. Dat beeld wierp zich in het midden van de tempel neer, en al de beelden die het omringden deden hetzelfde, terwijl het hun alles bekend maakte wat er met Tammuz was gebeurd. De beelden weenden en weeklaagden de ganse nacht en in de morgen vlogen ze weg ieder naar zijn eigen tempel, naar de uiteinden der aarde. Vandaar komt het gebruik om elk jaar, op de eerste dag van de maand Tammuz, te treuren en te wenen voor Tammuz." (199) Wij krijgen hier natuurlijk al het extravagante van de afgoderij, zoals in de Chaldeeuwse heilige boeken die Maimoides raadpleegde is terug te vinden; maar er bestaat geen enkele reden om te twijfelen aan het hier aangehaalde feit, noch aan de manier noch aan de oorzaak van de dood van Tammuz. In deze Chaldeeuwse legende wordt vermeld dat het op het bevel van een zekere koning was dat de raddraaier van de afval ter dood werd gebracht. Wie zou deze koning kunnen zijn, die zich zo vastberaden tegen de aanbidding van het heir n.l. de sterren des hemels verzette? Van datgene wat ons wordt verhaald over de Egyptische Hercules, wordt ons waardevol licht verschaft in verband met dit onderwerp. Wilkinson erkent dat de oudste Hercules, dat wil zeggen de waarlijk primitieve Hercules, diegene was van wie in Egypte werd gezegd dat hij "door de kracht van de goden" (200) (dit is door de geest) tegen de reuzen vocht en hen overwon.

Welnu, ongetwijfeld werd de titel en het karakter van Hercules later door de heidenen gegeven aan degene die zij aanbaden als de grote bevrijder of messias, net zoals de tegenstanders van de heidense goden gebrandmerkt werden als de "reuzen" die tegen de hemel in opstand kwamen. Maar de lezer denke na over wie de ware reuzen waren die tegen de hemel opstonden. Het waren Nimrod en zijn partij; want de "reuzen" waren slechts de "machtigen" van wie Nimrod de leider was. Wie was dan hoogst waarschijnlijk het hoofd van de oppositie tegen de afval van de primitieve aanbidding? Indien Sem in die tijd nog leefde, hetgeen ongetwijfeld het geval was, wie was er dan zoals hij? Volledig in harmonie met deze gevolgtrekking, vinden we dat een van de namen van de primitieve Hercules in Egypte "Sem" was. (201)

Indien "Sem" dan de primitieve Hercules was, die de reuzen overwon, en dit niet door louter fysieke kracht maar door "de kracht van God" of de invloed van de heilige Geest, dan is dit volledig in overeenstemming met zijn karakter; en wat meer is, het komt merkwaardig overeen met de dood van Osiris. De Egyptenaren zeggen dat de grote vijand hun god overwon, niet door een openlijk gevecht, maar dat hij hem door een samenzwering met tweeën zeventig van de leiders van Egypte in zijn macht kreeg, hem ter dood bracht en dan zijn dode lichaam in stukken sneed en de verschillende delen naar vele verschillende steden van het land stuurde. (202) De ware betekenis hiervan zal duidelijk worden indien wij een blik werpen op de rechterlijke instellingen van Egypte. Twee ën zeventig was net het aantal rechters, zowel burgerlijke als heilige, die volgens de Egyptische wet vereist waren om de straf te bepalen van iemand die aan zo'n zwaar vergrijp schuldig was als dat van Osiris, in de veronderstelling dat dit het onderwerp werd van een gerechtelijk onderzoek.

Bij het behandelen van zo'n zaak waren er noodzakelijkerwijs twee gerechtshoven betrokken. Eerst waren er de gewone rechters die de macht hadden over leven en dood en die met dertig waren; (203) dan was er ook nog een gerechtshof dat bestond uit twee ën veertig rechters die, indien Osiris ter dood werd veroordeeld, dienden te bepalen of het lichaam zou begraven worden of niet, want voor de begrafenis moest een ieder na de dood het godsgericht van dit tribunaal passeren. (204) Indien hem de begrafenis werd geweigerd dan zouden noodzakelijkerwijs de twee gerechtshoven de zaak behandelen; en aldus zouden er precies twee ën zeventig personen onder het voorzitterschap van Typho staan om Osiris ter dood te veroordelen om in stukken te worden gesneden. Waarop zou deze verklaring omtrent de samenzwering anders betrekking hebben dan op het feit dat de grote tegenstander van het afgodische systeem dat Osiris introduceerde, deze rechters dusdanig van de ernst van de overtreding die deze had begaan overtuigde, dat zij de beschuldigde veroordeelden tot een verschrikkelijke dood en de daarop volgende schande, zodat deze bestraffing zou dienen als een waarschuwing aan een ieder die in zijn voetstappen zou treden.

Het in stukken snijden van het dode lichaam en het verzenden van de afzonderlijke delen naar de verschillende steden vindt zijn parallel en zijn verklaring in datgene wat we in de Bijbel lezen over het in stukken snijden van het dode lichaam van de Levitische bijvrouw, (Richt.19:29) waarbij één van de delen naar elk van de twaalf stammen van Israël werd gezonden; tevens werd een gelijke actie ondernomen door Saul, toen hij een paar stieren in stukken sneed en deze door heel het gebied van zijn koninkrijk zonde. (1 Sam.11:7). De commentators nemen aan dat zowel de Leviet als Saul handelden volgens een patriarchaal gebruik, volgens hetwelk een gezamenlijk wraakgericht zou worden voltrokken ten aanzien van degenen die zouden nalaten naar de vergadering te komen die op deze plechtige wijze was uitgeroepen. Dit werd door Saul verklaard wanneer de delen van de geslachte stieren naar de stammen werden gezonden:

"Wie van ons niet uittrekt als een volgeling van Saul en van Samuël, zo zal er met zijn runderen worden gedaan."

Op gelijke wijze, toen de ontlede delen van Osiris naar de steden werden gezonden door de twee ën zeventig "samenzweerders", met andere woorden door de opperste rechters van Egypte, kwam dit neer op een heilige verklaring in hun naam dat

"eenieder die datgene zou doen wat Osiris had gedaan, dit ook met hem zou gedaan worden; zo zou hij ook in stukken worden gesneden."

Toen afgodendienst en afvalligheid zich opnieuw ontwikkelden, was deze daad, waartoe de gevestigde autoriteiten, die met de raddraaier van de afvalligen te maken hadden werden gedreven, om alzo het gecombineerde systeem van afgodendienst en despotisme dat door Osiris of Nimrod was ingevoerd omver te werpen, het voorwerp van intense verfoeiing voor al zijn sympathisanten voor zijn aandeel daarin werd de hoofdacteur gebrandmerkt als Typho of "De Boze". (205) De invloed die deze weerzinwekkende Typho op de geest van zijn zo-gezegde "samenzweerders" had, indien we de fysieke kracht van Nimrod beschouwen, moet wonderbaarlijk zijn geweest en toont aan, dat niettegenstaande zijn daad met betrekking tot Osiris vermomd is, en hemzelf brandmerkte met een hatelijke naam, hij niemand anders was dan die primitieve Hercules (Sem) die de "reuzen" overwon door de "kracht Gods", door de overredende macht van de Heilige Geest. In relatie met dit karakter van Sem wordt de mythe waarin Adonis, die wordt vereenzelvigd met Osiris, omkomt door de slagtanden van een wild zwijn gemakkelijk ontward. (206) De slagtand van een wild zwijn was een symbool.

In de Schrift wordt een slagtand "een hoorn" genoemd; (207) velen van de klassieke Grieken beschouwden dit op dezelfde wijze. (208) Wanneer het eenmaal bekend is dat een slagtand beschouwd wordt als een "hoorn" volgens het symbolisme van de afgodendienst, dan is de betekenis van de slagtanden van het wilde zwijn, waardoor Adonis om het leven kwam, niet ver te zoeken. De hoornen van de stier, gedragen door Nimrod, waren het symbool van fysieke macht. De slagtanden van het wild zwijn waren het symbool van geestelijke macht. Zoals een "hoorn" macht betekent, zo duidt een slagtand die een hoorn in de mond is, op "macht in de mond"; met andere woorden de macht van overtuiging, precies die macht die "Sem", de primitieve Hercules, zo betekenisvol werd toebedeeld.

Zelfs uit de oude tradities van de Kelten krijgen we een bewijs dat terzelfder tijd dit idee van de macht in de mond illustreert, en het tevens in verband brengt met die grote zoon van Noach, op wie de zegeningen van de Hoogste speciaal rustten, zoals vermeld in de Bijbel. De Keltische Hercules werd Hercules Ogmius genoemd wat in het Chaldeeuws "Hercules de Weeklager" betekent. (209) Geen enkele naam kon beter geschikt zijn, geen kon beter de geschiedenis van Sem beschrijven dan deze. Behalve onze eerste vader Adam, was er misschien nooit enig man die zoveel verdriet zag als hij. Hij zag niet alleen een grote afvalligheid die hem, door zijn gevoel van rechtvaardigheid en zijn getuigenis dat hij had van de verschrikkelijke ramp van de vloed, diep moet hebben gekwetst; maar hij leefde lang genoeg om zeven generaties van zijn nakomelingen te begraven. Hij leefde 502 jaar na de vloed en aangezien de levensduur van de mens na die gebeurtenis snel verkortte, stierven er niet minder dan zeven generaties van zijn rechtstreekse nakomelingen vóór hem. (Gen.11:10-32). Wat passend een naam als Ogmius "de Weeklager of Bewener" voor iemand die zulk een geschiedenis heeft gehad!

Welnu, hoe wordt deze "weeklagende" Hercules voorgesteld bij het omverwerpen van de boosheid en bij het weer goed maken van het verkeerde? Niet door een knuppel zoals de Hercules van de Grieken, maar door overredingskracht. De menigten die hem volgen worden afgebeeld met fijne kettingen van goud en barnsteen die, door hun oren stekende, hen verbinden en die vanuit zijn mond ontspruiten. (210) Er bestaat een groot verschil tussen de twee symbolen - de slagtanden van een wild zwijn en de gouden kettingen die uit de mond komen en die gewillige menigten bij de oren leidden; maar beide illustreren ze prachtig hetzelfde idee - de macht van die overredingskracht die het Sem mogelijk maakte een tijdlang weerstand te bieden aan het getij van kwaaddoen dat spoedig de aarde overspoelde.

Welnu, als Sem zo krachtig inwerkte op de geest van de mensen om hen ertoe te bewegen van de grote Afval een angstaanjagend beeld te vormen, en wanneer de afgesneden leden naar de voornaamste steden werden gezonden, waar het systeem zich ongetwijfeld had gegrondvest, dan is het gemakkelijk te bemerken dat onder deze omstandigheden, indien de afgoderij wilde doorgaan - indien, boven alles ze een stap vooruit wilde doen, het noodzakelijk voor ze was in het geheim te handelen. Het schrikbeeld van een terechtstelling van iemand die zo machtig was als Nimrod, maakte het noodzakelijk dat ten minste voor enige tijd uiterste voorzichtigheid in acht genomen werd. Het was onder deze omstandigheden dat, daar kan nauwelijks twijfel over bestaan, het systeem van "Mysterie", dat zijn centrum had in Babylon, zich over de aarde verspreidde. In deze mysteries, onder het zegel van geheimhouding en de sanctie van een vloek en met behulp van alle vruchtbare middelen van de magie, werden mannen stapsgewijs teruggebracht tot al de afgoderij die openlijk was onderdrukt, terwijl nieuwe kenmerken aan die afgoderij werden toegevoegd die ze nog godslasterlijker maakte dan voorheen. Dat magie en afgoderij tweelingzusters waren en terzelfder tijd op aarde verschenen, blijkt overduidelijk. De geschiedschrijver Justinus zegt:

"Van hem (Zoroaster) werd gezegd dat hij de eerste was die de magische kunsten uitvond en dat hij zorgvuldig de bewegingen van de hemellichamen bestudeerde." (211)

De Zoroaster waarover Justinus het heeft is de Bactrische Zoroaster; maar dit wordt over 't algemeen beschouwd als een vergissing. In zijn History of Oriental Philosophy, besluit Stanley dat dit misverstand was ontstaan uit een gelijkvormigheid van namen en dat men om deze reden die uitvinding had toegeschreven aan de Bactrische Zoroaster daar waar ze in werkelijkheid aan de Chaldeeën toebehoorde; "want men kan zich niet inbeelden dat de Bactrische de uitvinder van deze kunsten was, waarin de Chaldeeën, die tijdgenoten van hen waren, zo goed bedreven waren." (212) Epiphanius was ongetwijfeld tot dezelfde gegronde conclusie vóór hem gekomen. Hij beweert, volgens de bewijzen van die dagen, dat het "Nimrod" was die de wetenschappen van magie en astronomie grondveste, waarvan de uitvinding naderhand aan de (Bactrische) Zoroaster werd toegeschreven." (213) Zoals we gezien hebben dat Nimrod en de Chaldeeuwse Zoroaster één en dezelfde zijn, komen de conclusies van de oude en de moderne onderzoekers van de Chaldeeuwse oudheid volledig overeen.

Welnu, het geheime systeem van de mysteries bood onbeperkte faciliteiten om de gedachten van de ingewijde te imponeren door middel van de verschillende listen en kunstgrepen van de magie. Ondanks al de zorg en de genomen voorzorgsmaatregelen van degenen die deze inwijdingen leidden, is er toch voldoende uitgelekt om ons een zeer duidelijk inzicht in hun waar karakter te geven. Alles was erop gericht om de geest van de nieuwelingen tot de hoogste graad van opwinding te brengen, zodat ze na zich impliciet aan de priesters te hebben overgegeven, voorbereid waren om alles te aanvaarden, wat dat ook was. Nadat de kandidaten voor de inwijding de biecht waren gepasseerd en de vereiste eden hadden gezworen, vertoonden zich, volgens Wilkinson, "vreemde en verbazingwekkende voorwerpen."

"Soms leek de plaats waarin zij zich bevonden rondom hen te beven; soms was ze helder en schitterend van 't licht en uitstralend vuur, en dan weer bedekt met een diepe duisternis; soms zeg men bliksemstralen en hoorde men donder of beangstigende geluiden en gebrul, en soms sloegen angstaanjagende verschijningen de levende toeschouwer met verbazing." (214)

Tenslotte openbaarde zich dan de grote god, het centrale voorwerp van hun aanbidding, Osiris, Tammuz, Nimrod of Adonis, en dit op de meest gepaste wijze om hun gevoelens te vleien en hun blinde genegenheid te winnen. Een verslag van zulk een manifestatie wordt ons door een oude heiden verschaft, weliswaar omzichtig, maar toch op een dusdanige wijze dat wij gewezen worden op de aard van het magische geheim waardoor zo'n ogenschijnlijk wonder werd verricht:

"In een manifestatie die men niet mag bekendmaken... ziet men op de muur van de tempel een massa licht, die op 't eerste gezicht veraf is. Zich uitspreidend neemt ze een andere vorm aan, klaarblijkelijk een goddelijke of bovennatuurlijke gedaante met een sobere aanblik maar met een zachtaardig gevoel. In navolging van de onderrichtingen van de mysterieuze godsdienst, vereren de Alexandrijnen deze als Osiris of Adonis." (215)

Volgens deze verklaring kan er nauwelijks nog twijfel bestaan over het feit dat de magische kunst die hier gebruikt werd niets anders is dan datgene waar nu gebruik van wordt gemaakt in de moderne fantasmagorie. Zulke of gelijke methoden werden in de allereerste perioden gebruikt om in de geheime mysteries degenen die dood waren aan de levenden te vertonen. We beschikken over geschriften die in de oude geschiedenis verwijzen naar de tijd van Semiramis, en die vermelden dat magische riten voor dit bepaalde doel werden beoefend; (216) en wanneer de magische lantaarn of iets desgelijks in latere tijden voor zulk een doel duidelijk werd gebruikt, dan is het redelijk te besluiten dat dezelfde methode of één daaraan gelijk, in de oudste tijden werd gebruikt, wanneer dezelfde effecten werden voortgebracht.

Welnu, in de handen van machtige intrigerende mannen was dit een krachtig middel om indruk te maken op degenen die wensten bedrogen te worden, degenen die afkerig waren van de heilige geestelijke godsdienst van de levende God, en die nog steeds hunkerden naar een systeem dat was omvergeworpen. Voor degenen die de mysteriën controleerden, en die geheimen hadden ontdekt die toen onbekend waren voor de meerderheid der mensen, en die zij dan ook angstvallig als hun exclusieve bezit behielden, was het gemakkelijk om hen iets te bieden wat leek op een zichtbare demonstratie, dat Tammuz, die was gedood en die zij zo hadden beweend, nog steeds in leven was en dat hij omgeven was door een hemelse en goddelijke heerlijkheid. Wat kan er te wonderlijk of te ongeloofwaarlijk zijn om aan te nemen, dan de woorden uit de mond van iemand die zich zo glorierijk openbaarde, of wat in de praktijk op hetzelfde neerkwam, de woorden uit de mond van een priester die aan het zicht was onttrokken en die in naam van de verschijning sprak? We zien dus dat het gehele systeem van de geheime mysteriën van Babylon tot doel had een dode te verheerlijken; wanneer dan eens de aanbidding van één dode was gefundeerd, dan zou de aanbidding van vele anderen beslist volgen. Dit werpt licht op de woorden van de Ps.106:28 waar de Heer, in zijn verwijt aan het volk Israël voor hun afvalligheid zegt:

"En zij gingen zich verbinden aan Baäl van Peor, en de slachtoffers van de doden eten."

Alzo was ook de weg geëffend voor het binnen brengen van alle gruwelijkheden en misdaden waarvan de mysteriën het toneel werden; want voor degenen die zich niet aan de kennis van God wensten te houden, degenen die aan een zichtbaar voorwerp van aanbidding de voorkeur gaven, uiting gevend aan de zinnelijke begeerten van hun vleselijke gedachten, kon niets een overtuigender reden zijn voor het geloof en de beoefening ervan dan het met hun eigen oren aanhoren van het bevel dat gegeven werd vanuit het midden van zo'n glorierijke verschijning, die door de god die zij aanbaden zelf tot bestaan werd gebracht.

Het plan dat met zo'n vaardigheid was uitgevoerd, slaagde. Semiramis verwierf zich roem door middel van haar dode en vergoddelijkte echtgenoot; en na verloop van tijd werden zij beiden, onder de namen van Rhea en Nin, of "godin moeder en zoon", met een ongelooflijk enthousiasme aanbeden terwijl hun beelden overal werden neergezet en aanbeden. (217)

Overal waar het zwarte uiterlijk van Nimrod een obstakel vormde voor zijn aanbidding, werd dit zeer eenvoudig opgelost. Overeenkomstig de Chaldeeuwse leerstelling van de zielsverhuizing, was het enige dat nodig was te onderwijzen dat Ninus teruggekomen was in de persoon van een postume zoon van het blanke type, die bovennatuurlijk uit zijn weduwe was geboren nadat de vader van zijn glorierijke tehuis was gegaan. Aangezien het losbandige en ongebreidelde leven van Semiramis haar veel kinderen bezorgde, van wie de vader niet bekend was, zou een dergelijk voorwendsel tegelijkertijd de zonde verheerlijken en haar toelaten de wensen te vervullen van degenen die zich van de ware aanbidding van Jehova verwijderden, en die er tevens niets voor zouden voelen zich neer te buigen voor een neger god. Wegens het licht dat Egypte op Babylon heeft geworpen, evenals vanwege de vorm van de bestaande beelden van het Babylonische kind in de armen van de godin-moeder, hebben we goede redenen te geloven dat dit in werkelijkheid ook gebeurde. In Egypte beweerde men dat de blanke Horus, de zoon van de zwarte Osiris, die het favoriete voorwerp van aanbidding was in de armen van de godin Isis, op een wonderbaarlijke manier werd geboren ten gevolge van een vereniging van de zijde van die godin met Osiris na diens dood, (218) en dat hij in feite een nieuwe incarnatie van die god is geweest, om zijn dood op zijn moordenaars te wreken. Het is verwonderlijk om in vele ver van elkaar gelegen landen en onder miljoenen leden van het menselijke geslacht, te bemerken dat zij een negergod aanbidden, daar waar zij nooit een neger hebben gezien. Maar, onder de beschaafde natiën van de oudheid, zoals we later nog zullen zien, kwam Nimrod praktisch overal in diskrediet en werd hij ontzet uit zijn oorspronkelijke preëminentie, vooral ten gevolge van zijn lelijkheid, ob deformitatem. (219) Zelfs in Babylon werd het postume kind, dat vereenzelvigd werd met zijn vader en dat ondanks de erfenis van zijn vaders roem toch meer de trekken van zijn moeder bezat, het geliefde type van de goddelijke zoon van de Madonna.

Deze zoon, die aldus werd aanbeden in de armen van zijn moeder, werd beschouwd als bekleed met alle kenmerken van, en genoemd bij praktisch alle namen van de beloofde Messias. Zoals Christus in het Hebreeuws van het Oude Testament Adonaï 'de Heer' werd genoemd, zo werd Tammuz ook Adon of Adonis genoemd. Onder de naam van Mithra werd hij aanbeden als de "Middelaar". (220) Als Middelaar en hoofd van het verbond der verzoening, werd hij betiteld als Baäl-berith, de Heer van het Verbond. (Fig.24) Richt.8:33).

Onder dit karakter wordt hij op Perzische monumenten afgebeeld als gezeten op de regenboog, het welbekende symbool van het verbond. (221) Onder de naam van Visjnoe, de Behoeder of Redder der mensen, alhoewel hij een god was, werd hij in India aanbeden als de grote "Slachtoffer-Man", die voordat de werelden waren, zichzelf als een slachtoffer aanbood, (222) aangezien er geen ander offer voorradig was. De heilige geschriften van de Hindoes leren dat dit mysterieuze offer vóór elke schepping, de basis is van alle offers die sindsdien werden gebracht. (223) Dient het ons te verwonderen dat zulk een aanhaling te vinden is in de heilige boeken van een heidense mythologie? Waarom zou het? Vanaf het moment dat de zonde de wereld binnentrad was er slechts één middel van redding, en dat was door middel van het bloed van een eeuwigdurende verbond, een middel dat eens aan de gehele mensheid bekend was vanaf de dagen van de rechtvaardige Abel. Toen Abel door "geloof" aan God een beter offer bracht dan Kaïn, was het zijn geloof "in het bloed van het geslachte lam", in het voornemen van God "sedert de grondlegging der wereld", en dat op de geschikte tijd daadwerkelijk op Golgotha zou geofferd worden, dat de "waardigheid" aan zijn offer gaf. Indien Abel op de hoogte was van "het bloed van het Lam", waarom zouden de Hindoes dit dan niet geweten hebben? Een enkel klein woord toont aan dat zelfs in Griekenland de kracht van "het bloed van God" ooit bekend was, alhoewel die kracht, welke door hun dichters wordt beschreven, volkomen in de schaduw werd gesteld en gedegradeerd. Dit woord is Ichor. Elke lezer van de barden van het klassieke Grieks weet dat Ichor speciaal de term is die wordt gebruikt voor het bloed van een godheid. Homerus zegt in dit verband:

"Uit de reine ader vloeide de onsterfelijke Ichor,
zulk een stroom als die welke uit een gewonde god vloeit,
zuivere uitstraling, onbezoedelde vloed,
zonder gelijkenis met ons grove, zieke, aardse bloed." (224)

Welnu, wat is de eigenlijke betekenis van de term Ichor? In het Grieks heeft het geen enkele etymologische betekenis; maar in het Chaldeeuws heeft Ichor de betekenis van "het kostbare ding". Zulk een naam verbonden met het bloed van een godheid, kon slechts één enkele oorsprong hebben. Het draagt het bewijs dat het afkomstig is van die grote patriarchale traditie, die Abel ertoe bracht vooruit te zien naar het "kostbare bloed" van Christus, de meest "kostbare" gave die goddelijke liefde aan een schuldige wereld kon schenken en die, terwijl het bloed van de enige ware "Slachtoffer-Man", tegelijkertijd in daad en in waarheid "het bloed van God is". (Hand.20:28) Alhoewel de leerstelling in Griekenland zelf volkomen werd verdraaid, is ze toch niet volledig verloren gegaan. Ze werd vermengd met vervalsingen en fabels en werd voor de menigte verborgen; maar in het geheime mystieke systeem nam ze noodzakelijkerwijs toch een belangrijke plaats in.

Servius vertelt ons dat het grote voornemen van de Bacchinaalsche orgiën "het zuiveren van de zielen" (225) was. Aangezien men in deze orgiën geregeld een dier slachtte en het bloed ervan uitgoot als herdenking aan het vergieten van het levensbloed van de grote godheid die zij vereerden, kon dit symbolische vergieten van het bloed van die godheid dan geen invloed hebben op de "reiniging" van zonde, hetgeen deze mystieke riten nastreefden? We hebben gezien dat het lijden van de Babylonische Zoroaster en Belus uitdrukkelijk werd voorgesteld als zijnde vrijwillig en ondergaan ten behoeve van de wereld en dat dit in verband stond met het vermorzelen van de kop van de grote slang, hetgeen de verwijdering van zonde en vloek inhield. Indien de Griekse Bacchus enkel een andere vorm was van de Babylonische godheid, dan moet dit lijden en het uitgieten van het bloed zijn ondergaan voor hetzelfde doel - te weten, voor de reiniging van de zielen. Laten wij vanuit dit standpunt eens de welbekende naam van Bacchus in het Grieks beschouwen. De naam was Dionysus of Dionusos. Wat betekent deze naam? Tot hiertoe heeft hij elke interpretatie getrotseerd. Maar laten we hem behandelen als behorend tot de taal van het land vanwaar de god zelf afkomstig is en de betekenis wordt ons zeer duidelijk. D'ion-nuso-s betekent "de Zonden drager", (226) een naam die volledig toepasselijk is op het karakter van degene wiens lijden zo mysterieus werd voorgesteld en die werd aangezien als de grote "reiniger van zielen."

Deze Babylonische god nu, die in Griekenland bekend was als de "Zonden drager" en in India als de "Slachtoffer man" onder de Boeddhisten van het Oosten, van wie het systeem de oorspronkelijke elementen duidelijk Babylonisch zijn, werd over 't algemeen beschouwd als de "Redder van de wereld". (227) Het is steeds bekend geweest dat de Grieken bij gelegenheid de opperste god aanbaden onder de titel van "Zeus de Redder"; maar men dacht dat deze titel slechts verwees naar de bevrijding in het gevecht of naar een gelijksoortige tijdelijke bevrijding. Maar wanneer we weten dat "Zeus de Redder" slechts een titel was van Dionysus, (228) de "zonden dragende Bacchus", dan komt zijn eigenschap als de "Redder" in een geheel ander licht te staan. In Egypte werd de Chaldeeuwse god verheerlijkt als het grote voorwerp van liefde en verering, als de god door bemiddeling van wie "goedheid en waarheid aan de mensheid werd geopenbaard". (229) Hij werd beschouwd als de voorbestemde erfgenaam van alle dingen; en men geloofde dat op de dag van zijn geboorte een stem werd gehoord die uitriep:

"De Heer van de gehele aarde is geboren." (230)

Onder dit karakter noemde men hem "Koning der koningen en Heer der heren" en het was omdat hij deze godheid vertegenwoordigde, dat de befaamde Sesostris deze titel aan zijn naam toevoegde op de monumenten die hij oprichtte om de faam van zijn overwinningen te bestendigen. (231) Hij werd niet alleen vereerd als de grote "Koning der wereld", maar tevens werd hij beschouwd als de Heer van de onzichtbare wereld, en als "Rechter van de doden"; en men was de mening toegedaan dat in de wereld der geesten eenieder voor zijn geduchte rechterstoel diende te verschijnen om het lot dat hen was toebedeeld te ondergaan. (232) Daar de ware Messias profetisch was aangekondigd onder de titel "de man wiens naam de Spruit is" (Jes.11:1; Jer.23:5) Zach.3:8; 6:12 werd hij niet alleen vereerd als "Spruit van Cush" maar als de "Spruit van God" die vrijwillig aan de aarde was geschonken tot genezing van alle ziekten waaraan ons vlees is onderworpen. (233) In Babylon werd hij aanbeden onder de naam El-bar of "God de Zoon". Het is onder deze naam dat hij door de Chaldeeuwse historicus Berosus als tweede wordt genoemd op de lijst van de Babylonische regeerders. (234) Onder deze naam werd hij ook door Layard op de sculpturen van Nineve teruggevonden, met het teken dat El of "God" aanduidt als prefix geplaatst voor Bar "de zoon". (235)

Door Sir H. Rawlinson werd hij teruggevonden onder dezelfde naam, onmiddellijk gevolgd van de namen "Beltis" en de "Verlichtende Bar" (236). Als Bar werd hij in de vroegste tijden aanbeden in Egypte, alhoewel de god Bar in later tijden in het populaire Pantheon werd onttroond om plaats te maken voor een andere, meer populaire godheid. (237) Volgens het getuigenis van Ovidius werd hij in het heidense Rome zelf aanbeden onder de naam van het "Eeuwige Kind". (238) Het is op deze wijze dat een eenvoudige sterveling, vermetel en openlijk in Babylon werd verhoogd en dit in oppositie met de "Zoon van de Gezegende".

Voetnoten

[189] Zero, in het Chaldees "het zaad", hoewel er aanwijzingen zijn dat het in het Grieks ook wel voorkomt als Zeira, ging geleidelijk en vanzelf over in Zoro, zoals opgemaakt kan worden uit de verandering van Zerubabel in de Griekse Septuaginta naar Zoro-babel, en daarom werd Zoro-ashter, "het zaad van de vrouw", Zoroaster, de bekende naam van het hoofd van de vuuraanbidders. De naam van Zoroaster wordt ook teruggevonden als Zoroastes (JOHANNES CLERICUS, deel II, De Chaldoeis, deel I, h.2, p.194). De lezer die het bekwame en zeer wetenschappelijke werk van Dr. Wilson uit Bombay raadpleegt over de Parsi Religie, zal ontdekken dat er al een Zoroaster was, lang vóór de Zoroaster die leefde tijdens de regering van Darius Hystapes (Zie de noot over WILSON, Parsi Religion, p.398).

In de algemene geschiedschrijving wordt veelvuldig melding gemaakt van de Zoroaster van Bactria, maar de stem van de klassieke oudheid is duidelijk over het feit dat de eerste en grote Zoroaster een Assyriër of een Chaldeër was (SUIDAS, deel I, p.1133), en dat hij de oprichter was van het afgodensysteem in Babylon, en dus Nimrod geweest moet zijn. Dit wordt eveneens duidelijk uit de vermelding van het feit dat hij door een gewelddadige dood om het leven is gekomen, zoals ook het geval was met Nimrod. De identiteit van Bacchus of Zoroaster wordt nog verder duidelijk door de titel Pyrisporus, aan Bacchus toegekend in de Orfische Hymnen (Hymne 44:1). Toen men de oerbelofte van Eden begon te vergeten, ging de betekenis van Zero-ashta verloren bij al degenen die enkel bekend waren met de populaire leerstellingen van het heidendom, en omdat "ashta" "vuur" betekende in het Chaldees, evenals "de vrouw", en de riten van Bacchus veel te maken hadden met de vuuraanbidding, werd "Zero-ashta" uiteindelijk "het zaad van het vuur". Om die reden kreeg de titel Pyrisporus of Ignigena, "geboren uit het vuur" betrekking op Bacchus. Door dit misverstand over de betekenis van de naam Zero-ashta, of eerder door de moedwillige en perverse inspanning van de priesters, die zowel voor de ingewijden als voor het gewone volk een afgodendienst wensten in te stellen, ontstond het hele verhaal over het ongeboren kind Bacchus, dat gered was uit de vlammen die zijn moeder Semele hadden verteerd, toe Jupiter in zijn heerlijkheid verscheen om haar te redden (noot over OVIDUS Metam., boek III, v.254, deel II, p.139).

Er was nog een andere naam waaronder Zoroaster bekend was, en die enigszins suggestief is, Zar-adas, "Het Enige Zaad" (JOHANNES CLERICUS, deel II, De Chaldoeis, deel I, h.2, p.191). In WILSON, Parsi Religion wordt deze naam aan Zoroaster of Zarades gegeven (p.4OO). De oude heidenen, terwijl ze de alleenheerschappij van de enige God erkenden, wisten ook dat er slechts één zaad was, waarop de hoop van de wereld gevestigd was. Onder bijna alle volkeren was niet slechts een grote god onder de naam Zero of Zer, "het zaad" bekend, en een grote godin onder de naam Ashta of Isha, "de vrouw", maar de grote god Zero wordt herhaaldelijk gekarakteriseerd met een titel, dat impliceert dat hij "De Enige God" is. Wat kan de reden zijn voor zulke namen of titels? Dat kan alleen Genesis 3:15 zijn, en niets anders. De naam Zar-ades, of Zoro-adus verheldert ook de uitspraak van Paulus: "Hij zegt niet: en aan zijn zaden, in het meervoud, maar in het enkelvoud: en aan uw zaad, dat wil zeggen: aan Christus." Het is goed op te merken dat het moderne Parsisme, teruggaat tot op de hervorming van de oude vuuraanbidders in de tijd van Darius Hystapes, die de aanbidding van de god-moeder verwierp en ook de naam Zoroaster ontdeed van het element "moeder", en daarmee ook in het Zend, de heilige taal van de Parsisten; de naam van hun grote hervormer is Zarathustra (zie WILSON, p.201, e.v.). Het laatste deel van "Het Bevrijdende Zaad", is afkomstig van Thusht (de wortel in het Chaldees is "nthsh", waarbij de openende n komt te vervallen), "losmaken" of "de vrijheid geven". Thusht is de onbepaalde wijs, waaraan ra is gekoppeld in het Sanskriet, waarmee het Zend veel gemeen heeft, en wat er een actie aan toevoegt, zoals in het Nederlands er in doener. Het Zendische Zarathushtra is dan ook kennelijk het equivalent van Phoroneus "De Bevrijder".

[190] WILKINSON, deel IV, p.395.

[Fig.23] De Egyptische godin komt van WILKINSON, deel VI, plaat 42. Chrisna komt van COLEMAN, Indian Mythology, p.34.

[191] HUMBOLDT, Mexican Researches, deel I, p.228.

[192] MALLET, Northern Antiquities, p.453.

[193] LANDSEER, Sabean Researches, pp.132-134.

[194] Van E "de", NKO "vermorzelen", en nahash "een slang": "E-nho-nahash". De Arabische benaming voor de constellatie "de Geknielde" is "AI-Gheti", wat dan ook "De Vermorzelaar" betekent.

[195] COLEMAN, Indian Mythology, plaat XII, p.34. Zie ante p.60.

[196] POCOCKE, India in Greece, p.300.

[197] SUIDAS, deel I pp.1133, 1134.

[198] BEROSUS apud BUNSEN, deel I, p.709.

[199] MORE NEVOCHIM, p.426.

[200] De naam van de ware God (Elohim) is een meervoudsvorm. Daarom ligt hierin ook besloten "de macht van de goden" en "van God".

[201] WILKINSON, deel V, p.17.

[202] Idem, deel IV, pp.330-332.

[203] DIODORUS, boek I, p.48.

[204] DIODORUS, boek I, p.58. Uit de woorden van Diodorus, zoals die zijn weergegeven in de gewone uitgave, wordt het aantal van de rechters eenvoudigweg met "meer dan veertig" weergegeven, zonder verdere aanwijzingen over hoeveel het er meer zijn. In de Codex Coislianus wordt vermeld dat het aantal "twee meer dan veertig" bedraagt. De aardse rechters, die rechtspraken in zaken van begrafenissen, komen volgens WILKINSON (deel V, p.75) en WILKINSON (deel I, p.27) wat aantal betreft overeen met het aantal in de onderwereld. Van deze rechters wordt nu gezegd dat hun aantal in zowel de onderwereld als de bovenwereld gelijk was, en precies tweeënveertig bedroeg, zoals blijkt uit monumenten. De aardse rechters over zaken in begrafenissen moeten dus tweeënveertig in aantal zijn geweest. Met betrekking tot het aantal van deze rechters in zowel deze wereld als de wereld van de geesten, spreekt Bunsen van het oordeel over een overledene in de onzichtbare wereld, en hij gebruikt daarvoor deze woorden, waarvan in de bovenstaande passage al melding is gemaakt:

"Tweeënveertig goden (het aantal vormt het aardse tribunaal voor de doden) zitten op de rechterstoel."

Diodurus zelf, of hij nu schreef "twee meer dan veertig" of eenvoudig "meer dan veertig", geeft reden te geloven dat hij het getal tweeënveertig in zijn hoofd had, want hij zegt dat "de gehele fabel van de schimmen hieronder", zoals deze door Orpheus uit Egypte is gebracht, "werd afgekeken van de ceremoniën van de Egyptische begrafenissen", en die hij ook heeft kunnen waarnemen tijdens een rechtspraak over de doden, voordat ze begraven werden (DIODORUS, boek I, p.58). Als er dus slechts tweeënveertig rechters in "het schimmenrijk hieronder" waren, dan toont dat aan dat los van de interpretatie van de woorden van Diodorus het aantal aardse rechters hetzelfde moet zijn geweest.

[205] Wilkinson geeft toe dat verschillende personen, op verschillende tijdstippen geboren, deze gehate naam droegen in Egypte. Een van de kenmerkende namen achter Typho of de Boze was Seth (EPIPHANES, Adv. Hoeres., deel III). Nu zijn Seth en Shem synonymen, en beide betekenen ze "de uitverkorene". Daar Shem de jongste zoon was van Noach, "de oudste broer van Japhet" (Genesis 10:21), en daar zijn uitverkiezing door God aan hem bekend was gemaakt, was de naam Shem "de uitverkorene", hem ongetwijfeld ook door God gegeven, ofwel bij de geboorte, of daarna, om hem af te zonderen zoals Seth eerder ook was afgezonderd als "het kind van de belofte". Shem echter, schijnt in Egypte bekend te zijn geweest onder de naam Typho, niet onder de naam Seth, maar onder zijn eigen naam, want Wilkinson vertelt ons dat Typho gekarakteriseerd werd door een naam die "verwoesten en verlaten achterlaten" betekent (Egyptians, deel IV, p.434). Nu is een van de betekenissen van de naam Seth ook wel "verwoesten" of braak leggen. Dus werd Shem, de uitverkorene, door zijn vijanden zo genoemd, de Verwoester of de Vernietiger, ofwel de Duivel.

[206] In India wordt gezegd dat een duivel met het "gezicht van een wild zwijn" zijn kracht ontleende aan zijn toewijding, waarmee hij de "toegewijden", of de aanbidders van de goden had onderdrukt, die zich moesten verbergen (MOOR, Pantheon, p.19). Zelfs in Japan schijnt een soortgelijke mythe te bestaan. Voor het Japanse zwijn, zie Illustrated News, 15 dec., 1860.

[207] Ezechiël 27:15: "hoornen van elpenbeen en ebbenhout gaven zij u weer tot een verering."

[208] Pausanias geeft toe dat enige van zijn tijdgenoten dit zagen als "slagtanden", maar hij houdt met succes vol dat het hier "hoornen van ivoor" betrof (Zie PAUSANIAS, boek V, Eliaca, h.12, p.404; ook VARRO, De Lingua Latina, boek VI, apud PARKHURST, sub voce "Krn".

[209] De Keltische geleerden ontlenen de naam Ogmius aan het Keltische Woord Ogum, waarvan gezegd wordt dat het betekent "het geheim van het geschrift", maar van Ogum is het zekerder dat het ontleend is aan de naam van de god, dan dat de naam van de god daaraan is ontleend.

[210] SIR W. BETHAM, Gael and Cymbri, pp.90-93. In verband met deze Ogmius, één van de namen van "Sem", is het interessant om de grote Egyptische Hercules te noemen, die de reuzen overwon. Die naam is Chon. In de Etymologicum Magnum, apud BRYANT, deel II, p.33, lezen we het volgende: "Men zegt dat in een Egyptisch dialect Hercules ook wel Chon wordt genoemd." Vergelijk dit met WILKINSON, deel V, p.17, waar Chon "Sem" wordt genoemd. Nu betekent Khon "rouwklager" in het Chaldees, en daar Shem dezelfde was als Khon, ofwel "Priester" van de Allerhoogste God, vormt zijn karakter onder de gegeven omstandigheden als Khon "de rouwklager" een extra reden waarom hij onder die naam onderscheiden moet worden van de naam waaronder de Egyptische Hercules bekend was. Het mag niet over het hoofd worden gezien dat bij degenen die zondaars willen overtuigen van hun verkeerde wandel, tranen zeer gepast zijn. De tranen van Whitefield vormen een belangrijk onderdeel van zijn kracht, en op een dergelijke manier zouden de tranen van Khon "de rouwklagende" Hercules hem op een bijzondere wijze in staat stellen om de Giganten te overwinnen.

[211] JUSTINIUS, Historica, boek I, h.1, deel II, p.615.

[212] STANLEY, p.1031.

[213] EPIPHANES, Adv. Hoeres., boek I, par.I, deel I, p.70.

[214] WILKINSON, Manners and Customs of Egyptians, deel V, p.326.

[215) DAMASCIUS, Apud PHOTIUM, Bibliotheca, codex 242, p.343.

[216] Een van de uitspraken waaraan ik refereer staat in de volgende woorden van Moses Choronen, in zijn Armenian History, waar hij ingaat op het antwoord dat Semiramis aan de vrienden van Araeus geeft, die in een gevecht met haar gedood zijn: "Diis inquit (Semiramis) meis mendata dedi, ut Araei vulnera lamberent, et ab inferis excitarent.... Dii, inquit, Araeum lamberunt, et ad revocarunt"; "Ik heb bevelen gegeven, zegt Semiramis, aan mijn goden om de wonden van Araeus te likken, en hem uit de dood op te wekken. De goden, zegt ze, hebben Araeus gelikt, en hem tot het leven teruggeroepen" (MOSES CHORONEN, boek I, h.14, p.42). Als Semiramis werkelijk had gedaan wat ze zei dat ze zou doen, dan was dat een wonder geweest. De magie bestond eigenlijk uit schijnwonderen, en Justinus en Epiphanes tonen aan dat schijnwonderen opkwamen zodra de afgodendienst ontstond. Tenzij nu deze schijnwonderen reeds bekende praktijken waren in de tijd van Semiramis, is het niet erg waarschijnlijk dat ze haar antwoord zo losjes gegeven zou hebben aan degenen met wie ze zich wilde verzoenen, want hoe kon ze enerzijds ooit zo'n antwoord verzonnen hebben, en hoe kon ze anderzijds verwacht hebben dat dit het verwachte effect zou hebben als er geen geloof bestond in de opwekking van doden? We zien dat in Egypte omstreeks dezelfde tijd zulke magie beoefend moet zijn, als we Manetho mogen geloven. "Manetho zegt", volgens Josephus, "dat hij (de oude Horus, over wie kennelijk werd gesproken als een menselijke en sterfelijke koning) werd toegelaten voor het aangezicht der goden, en dat Amenophis hetzelfde voorrecht wenste te ontvangen." Theoon genesthai theaten hoosper Oor; zo stond het in de oude geschriften (JOSEPHUS, contra APION, deel I, p.932). Deze zogenaamde toegang tot het aangezicht van de goden impliceert kennelijk de uitoefening van magische kunsten waarvan in de tekst melding wordt gemaakt.

[217] Het zou zo kunnen zijn dat geen openbare afgoderij werd beoefend tot de regering van de kleinzoon van Semiramis, Arioch of Arius (Cedreni Compendium, deel I, pp.29, 30).

[218] Plutarchi Opera, deel II, p.366.

[219] Dit zijn de woorden van de Gradus ad Parnassum, die betrekking hebben op de oorzaak van de val van Vulcanus, wiens verwantschap met Nimrod in Hoofdstuk VII, sectie I wordt aangetoond.

[220] PLUTARCHUS, De Iside, deel II, p.369.

[221] THEVENOT, Voyages, deel II, h.7, p.514.

[222] COL.KENNEDY, Hindoo Mythology, pp.221 en 247, met de noot.

[223] Idem, pp.200, 204, 205. In de uitoefening van zijn positie als de Genezende god, wordt van Vishnu gezegd dat hij "de doornen uit de drie werelden verwijderde". MOOR, Pantheon, p.12. "Doornen" waren het symbool van de vloek (Gen.3:18).

[224] POPE, Homerus, gecorrigeerd door PARKHURST. Zie het origineel in de Ilias, boek V, II, 339, 340, pp.198, 199.

[225] Zie ante, p.22.

[226] De uitdrukking, gebruikt in Exodus 28:38 voor "dragen van ongerechtigheid" of zonden op een priesterlijke wijze, is "nsha eon" (de letter eon is ayn). Een synoniem voor eon, "ongerechtigheid" is aon (de eerste letter is de aleph). Zie PARKHURST, sub voce "An", No.IV. In het Chaldees wordt de eerste letter a een i, en om die reden is aon "ongerechtigheid", ion. Dan is nsha "dragen" in de actieve vorm "nüsha". Omdat de Grieken geen sh hadden, werd het nusa. De of Da is het aanwijzend voornaamwoord met de betekenis van "Dat" of "De Grote". En zo is "D'ion-nusa", "De grote zondedrager". Dat de klassieke Heidenen hetzelfde dachten over de toerekening van zondeschuld en het plaatsvervangende lijden, blijkt uit wat Ovidus zegt met betrekking tot Olenos. Van Olenos wordt gezegd dat hij bereid zou zijn geweest om de last van de zonde op zich te nemen, en daarvoor te sterven, terwijl hij onschuldig was: "Quique in se crimen traxit, voluitque videri, Olenos esse nocens." (Ovidus, Metam., deel II, p.486). Onder de last van deze toegerekende schuld, die hij vrijwillig op zich had genomen, zou Olenos een afschuwelijk lijden hebben ondergaan, waarna hij in steen zou zijn veranderd. Omdat de steen, waarin Olenos was veranderd, op de heilige berg Ida als een gedenkteken werd opgericht, wordt aangetoond dat Olenos als een heilige gezien moet zijn. Het ware karakter van Olenos als de "drager van zonden" kan dus volledig worden achterhaald. Zie de Appendix onder Noot F.

[227] MAHAWANSO, XXXI apud POCOCKE, India in Greece, p.185.

[228] ATHENAEUS, boek XV, p.675.

[229] WILKINSON, Egyptians, deel IV, p.189.

[230] Idem, p.310.

[231] RUSSELL, Egypt, p.79.

[232] WILKINSON, deel IV, pp.310, 314.

[233] Dit is de geheime benaming van Virgilius' "Gouden Tak" en van de Maretak van de Druïden. Het bewijs hiervoor moet worden ontleend aan de Apocalypse van het Verleden. Ik moet hierbij echter terloops opmerken, dat het aanbidden van de heilige tak wijd verbreid was. Niet alleen de negers in Afrika, die op bijzondere gelegenheden een Fetisch vereren, maken gebruik van een heilige tak (HURD, Rites and Ceremonies, p.375), maar zelfs in India zijn sporen van hetzelfde gebruik gevonden. Mijn broer, S. Hislop, een missionaris van de Free Church in Nagpore, liet mij weten dat de overleden Raja van Nagpore ieder jaar op een bepaalde dag de gewoonte had de tak van een bijzondere boom, de Apta, te aanbidden, die speciaal voor dat doel geplant was, en die na goddelijke eer te hebben ontvangen, werd ontworteld, waarna de bladeren door de plaatselijke prins verdeeld werden onder zijn edelen. In de straten van de stad werden talloze erebogen van dezelfde boom verkocht, en de bladeren werden aan vrienden aangeboden onder de naam sona, of"goud".

[234] BEROSUS, in BUNSEN, Egypt, deel I, p.710, noot 5. De naam "El-Bar" is hier in de Hebreeuwse vorm gegeven, omdat deze voor de doorsnee lezer van de Nederlandse vertaling van de Bijbel beter herkenbaar zal zijn. De Chaldese vorm van deze naam is Ala-Bar, die in het Grieks van Berosus, Ala-Par komt, met daaraan toegevoegd de gebruikelijke Griekse uitgang os. De verandering van Bar naar Par in het Grieks luistert naar hetzelfde principe waardoor ook Ab, "vader"in het Griekse Appa verandert, en Bard, "de gevlekte", Pardos wordt, etc.. Deze naam Ala-Bar werd waarschijnlijk door Berosus aan Ninyas gegeven als de rechtmatige zoon en opvolger van Nimrod. Dat Ala-Par-os in werkelijkheid bedoeld was om de genoemde vorst te verheffen tot "God de Zoon", of "de Zoon van God", wordt bevestigd door een andere lezing van dezelfde naam, zoals die in het Grieks werd gegeven (op p.712 van BUNSEN, noot). De naam is daar Alasperos. Nu betekent Pyrisporus, zoals van toepassing op Bacchus, Ignigena, ofwel het "Vurige Zaad", en Ala-sporos, het "Zaad van God", is eigenlijk een soortgelijke uitdrukking die op dezelfde wijze gevormd wordt, en waarvan de naam vergriekst is. Het is bekend dat het Griekse speiroo afkomstig is van het Hebreeuwse Zoro, beide met de betekenis van zaaien. De samenstelling van speiroo geschiedt als volgt: Het deelwoord van Zero is Zûro, dat als werkwoord gebruikt, Zwero, Zvero en Zpero wordt. "Alasperos" betekent dan "Het Zaad van God", een simpele variatie op Ala-Par-os, "God de Zoon" of de "Zoon van God".

[235] Nineveh and Babylon, p.629.

[236] VAUX, Nineveh, p.457.

[237] BUNSEN, deel I, p.426. Ofschoon Bunsen de ontluistering van de god Bar niet noemt, impliceert het feit dat hij hem Typhon noemt, zijn degradatie wel. Zie EPIPHANES, Adv. Hoereses, boek III, band II, deel I, p.1093.

[238] Om de ware betekenis van deze uitdrukking te kunnen begrijpen, moet melding worden gemaakt van een opmerkelijke eed die bij de Romeinen gebruikelijk was. In Rome was de allerheiligste eed die men kon afleggen (zoals we weten van AULUS GELLUS, I, 21, p.192), "Per Jovem Lapidem", "Bij Jupiter de steen". Op zich is dit onzin, maar als lapidem wordt terugvertaald naar de heilige taal, ofwel het Chaldees, dan wordt de eed duidelijk. "Bij Jupiter, de Zoon" of "Bij de Zoon van Jupiter". Ben, wat in het Hebreeuws "Zoon" betekent, wordt in het Chaldees Eben, wat eveneens een steen betekent, zoals ook blijkt uit "Ebenezer", "de helpende steen". Zoals nu de grootste geleerden en deskundigen op het gebied van de Oudheid hebben aangetoond (waaronder zeker Sir G. Wilkinson vermeld moet worden; zie Egyptians, deel IV, p.186) is het Romeinse "Jovis" slechts de nominativus van het Hebreeuwse "Jehova", waardoor de eed oorspronkelijk de vorm had van "Bij de Zoon van Jehova". Dit verklaart ook hoe de meest plechtige en bindende eed aan de bovenstaande vorm was ontleend en het toont eveneens aan wat eigenlijk werd bedoeld als Bacchus, "de zoon van Jovis", "De Eeuwige Jongeling" werd genoemd (OVIDUS, Metam., IV, 17, 18).





Home
| Over LW | Site Map | LW Publicaties | Zoeken
Ontwikkeld door © Levend Water Alle rechten voorbehouden