Hoofdstuk 4d | Inhoudsopgave | Hoofdstuk 4f
In ons kort overzicht, hebben we gezien dat God een goed schepsel gemaakt heeft, doch
dat het zich van Hem heeft afgewend. Dat God vervolgens een middel tot herstel heeft
gegeven: Adam kon hiertoe dienen. Doch wederom miste het schepsel zijn doel. Toen
koos God een volk om tot een algemene wedergeboorte te komen, tot een Koninkrijk op
aarde, en vervolgens tot een nieuwe schepping en tot het einddoel: God alles in allen
(225). Zo hadden ze dan vergeving van zonden kunnen ontvangen en verder kunnen gaan in het vervullen van hun opdracht. Doch wederom is er een val: het uitverkoren volk verwerpt zijn Messias. Is dit niet het einde van alles? Neen, Gods genade is niet uitgeput, het onmogelijke geschiedt. Reeds in de gedaante van een mens, vernedert zich de Zoon nog meer door gehoorzaam te zijn tot de dood, ja tot de dood des kruises. Het is iets ongerijmds voor de natuurlijke mens, een schandaal voor de Jood, iets onbegrijpelijks voor de discipel. Is het satans overwinning? Is hij er dan toch in geslaagd het Zaad der vrouw te vernietigen? Neen. Het is de verheven oplossing van het vraagstuk dat menselijkerwijze onoplosbaar was: hoe er tegelijkertijd een God van liefde en van gerechtigheid kan zijn, hoe de zondaar gerechtvaardigd kan worden. In De Weg der Behoudenis hebben we in het kort een en ander onderzocht over het werk des Heren. Zijn bloed diende niet alleen tot verzegeling van het Nieuwe Verbond met Israël, doch heeft een kracht die veel verder reikt. Het neemt de zonde weg van de wereld, het verzoent en rechtvaardigt, en voert tot de heerlijkheid. Door de opstanding is Jezus Christus krachtiglijk verklaard Gods Zoon te zijn. Het verlossende Offer was dus gebracht, de Messias leefde, de genade was overvloedig. De periode der Handelingen liet dus toe een krachtig en beslissend getuigenis te doen om het uitverkoren volk tot bekering te brengen. De Here is echter niet alleen de Messias, op nationaal gebied, doch ook de persoonlijke Behouder. Elke mens, van God gescheiden door de val, moet er toe komen zichzelf niet langer als centrum te beschouwen, moet leren te "sterven" ten opzichte van zichzelf, en terug te keren tot de Bron van al het goede. Doch hoe kan hij tot dit resultaat komen? Zijn zondige staat zelf belet hem de weg der behoudenis in te gaan. Doch nu vormt de Here Jezus-Christus, de tweede Adam, een nieuw mensdom. Zich neerbuigende tot het oude, adamitische mensdom, is Hij ten opzichte van dit laatste gestorven en heeft Hij door de opstanding het nieuwe mensdom ingeleid. Zo is er dan een brug geworpen over de kloof, een weg geopend, de terugkeer mogelijk gemaakt. Eén voorwaarde moet daartoe vervuld worden: gemeenschap met Hem. Terwijl alle mensen vanzelf, door geboorte naar het vlees, in gemeenschap staan met Adam en alzo aan de zonde onderworpen zijn, moet de geestelijke gemeenschap met Christus persoonlijk aanvaard worden door het geloof. Dan is men met Christus gestorven en wordt men, naar de geestelijke positie, van zondaar een rechtvaardige. De weg der behoudenis wordt nu duidelijk: door zijn natuurlijke vermogens kan de mens
God in de schepping leren kennen, zich rekenschap geven van eigen zwakte en zich tot
zijn Schepper wenden. God brengt hem dan, door de wedergeboorte, in verbinding met de
geestelijke sfeer en versterkt zodanig zijn geestelijke vermogens dat hij ten volle bewust
kan worden van zonde, en door bekering en geloof in gemeenschap kan komen met de
tweede Adam. Zo kan de mens dan, in gemeenschap met Christus, sterven ten opzichte
van het oude mensdom, en in Christus leven in het nieuwe mensdom. Voetnoten: (225) Zie hoofdstuk 3. Hoofdstuk 4d | Inhoudsopgave | Hoofdstuk 4f |