| Inhoudsopgave |



VII. De geestelijke achtergrond



7.a Tweeërlei baat
Menigeen zal na de vorige uiteenzetting wellicht de vraag stellen: Wat nut ons nu de kennis van deze dingen. Wat voor baat hebben we erbij voor het hart. Want wat geeft het een hoofd vol kennis te hebben, maar er voor het hart geen nut door te verkrijgen. De kennis maakt immers maar al te vaak opgeblazen en we hebben stichting nodig, innerlijke opbouw. Ons antwoord is: Deze wordt in tweeërlei opzicht geboden.

Ten eerste moet het ons blijdschap geven dat Christus verhoogd is tot Gods Rechterhand, d.w.z. geplaatst is in het centrum van al Gods volheid, van Zijn macht, kracht en heerlijkheid. Zeker, deze zaak wordt ook in andere Brieven geleerd. Men zie de teksten in een vorig hoofdstuk hierover. Maar toch verkrijgen deze meer inhoud door het feit, dat alleen in Efeze sprake is van de overhemelse (gewesten of sferen) en van Zijn onnaspeurlijke rijkdom. Moet het het hart niet verblijden, dat te horen van Hem, Die Zich onzenthalve zo vernederd heeft? Het leven van wat men grote mannen noemt, wordt tot in bijzonderheden nagespeurd. Moeten wij ons voorzover de Schrift ons daarvoor aanwijzing geeft en de Geest licht, niet met blijdschap verdiepen in hetgeen Hem betreft die de naam heeft boven alle naam?

Ten tweede geeft de verborgenheid iets wat ons betreft, wat ons ten goede komt, wat ons tot toetssteen kan zijn, wat ons een maatstaf geeft om ons te meten, wat tot zelfonderzoek noopt en waarin we dieper en zowel de diepte van Gods genade zullen zien, van Zijn liefde, als de hoogte, waartoe deze ons wil voeren. Als we nu verlichte ogen des verstands mogen ontvangen hebben om te weten "welke de hoop is van Zijn roeping en welke de rijkdom zij van de heerlijkheid Zijner erfenis in de heiligen" (Ef. 1 : 18) - men ziet, er is sprake van verstand (d.i. rede), maar tevens dat dit verlicht moet worden (en niet uitgeschakeld) en dat dit een gave Gods is (zie vs. 17) -, dan zal dit ons te meer tot zelfonderzoek stemmen en tevens ons onze leden op de aarde doen doden, begerig als we zijn naar wegneming wat de hoogste openbaring der liefde en genade Gods in de weg staat. Dan weten we het: de kennis aangaande de Verborgenheid is maar niet een blote verstandszaak; ze is veel meer: ze is gave, gave van de Vader der heerlijkheid, die ons de geest der wijsheid en der openbaring in Zijn kennis gegeven heeft. En dit moet leiden tot een wandel waardig aan deze roeping, waarbij we de nieuwe mens aandoen, de oude mens afleggen, in het Hoofd opwassen en onze leden op de aarde doden om zo te komen tot een volkomen man in wie Christus alles is.


7.b Het verschil in sfeer een geestelijke zaak.
Men kan allen die in Christus geloven als een groep beschouwen. Allen zijn wedergeboren en dus kinderen Gods. Ze zijn allen uit God; Die is hun Vader. Een kind moet echter opwassen en niet in de kinderschoenen blijven staan. Meestal gaat dit geleidelijk of met niet te grote stappen. In het natuurlijke is dit zo en zo ook in het geestelijke. In het natuurlijke zien we dat groei en begrensde positie wel kunnen samengaan. In een goede school zijn de leerlingen naar hun ontwikkeling ingedeeld in klassen, die allen een zeker gemiddelde hebben. Slechts enkelen kunnen sommige klassen vlugger doorlopen als de onderwijzer dit bevordert.

Ook in het geestelijke zijn er, al is er groei, toch ook weer enkele bijzondere afbakeningen. De eerste is: in of buiten Christus, dus al of niet kind Gods. "Een iegelijk die gelooft, dat Jezus is de Christus, die is uit God geboren", 1 Joh. 5 : 1. Dit is de grens naar beneden. Dit geloof maakt tot kind Gods. Dit is de grondeenheid aller gelovigen. Vanuit deze geboorte moet men nu opwassen. Geschiedt dit, dan komt men vroeg of laat voor een tweede grens, die van Rom. 6 : 8 "Indien we nu met Christus gestorven zijn, zo geloven we ook dat we met Hem leven zullen". En in vs. 4: "Wij zijn dan met Hem begraven ...". En in vs. 5: "Want indien wij met Hem een plant geworden zijn in de gelijkmaking Zijns doods, zo zullen wij het ook zijn in de gelijkmaking Zijner opstanding".

Rom. 7 beschrijft de toestand, van hen die na de roeping langzamerhand in het eindstadium van de eerste positie komen. Ze voelen zich gevangen van de wet der zonde (vs. 23), ellendige mensen (vs. 24). Rom. 8 spreekt van de gelovigen die vrijgemaakt zijn van de wet der zonde en des doods (vs. 2; zie ook Gal. 4 : 1-5). De laatsten worden "zonen" genoemd (Rom. 8 : 14 grondtekst: aanneming tot zonen). Zo ook Gal. 3 : 26; 4 : 6 en 7. Alle wedergeborenen zijn "kinderen Gods". Maar alle kinderen zijn nog geen "zonen". Dezen ontvangen de geest van het zoonschap en roepen God als Vader aan (Rom. 8 : 15; Gal. 4 : 5).

Hier is het tweede ingrijpen Gods. Het eerste is bij de roeping; dit tweede bij het sterven en opstaan met Christus. Hierdoor wordt men een nieuwe schepping (grondtekst Gal. 6 : 15; 2 Cor. 5 : 17). Allen die hiertoe gekomen zijn, zijn "in Christus" (Gal. 3 : 28), geloven "in" Christus (Gal. 3 : 28). De Geest woont in hen (Rom. 8 : 9 en 11; 1 Cor. 3 :16). Zij worden door deze Geest geleid (Rom. 8 : 14) en zijn niet meer in het vlees (Rom. 7 : 14), kennen Christus niet meer naar het vlees (2 Cor. 5 : 16). D.w.z. zij zien geestelijk niet meer uit naar een Jezus, wandelend op aarde, maar staan geestelijk met Hem op opstandingsbodem, wijl ze met Hem gekruisigd zijn. Ze zijn der zonde gestorven en willen en moeten in nieuwigheid des levens wandelen (Rom. 6 : 11; 8 : 12, enz). Zulken beërven het Vaderhuis en behoren tot het geslacht der hemelen (Ef. 3 :15).

Hierbij heeft God het niet gelaten. De tweede markante grenslijn is de laatste niet. Er is nog een grens naar boven, d.w.z. dat er een derde sfeer is. Van die sfeer spreekt alleen Efeze en zijdelings Col., dus de Brieven voor de Verborgenheid. Deze grenslijn is het met Christus gezet zijn in het overhemelse. Ef. 2 : 6: "En heeft ons mede opgewekt - hieruit blijkt dat men deze sfeer niet kan overslaan - en mede gezet in de overhemelse in Christus Jezus". "Want gij zijt gestorven en uw leven is met Christus verborgen in God", Col. 3 : 3.

Deze Brieven leren nog meer. Niet alleen zegening met alle geestelijke zegening in Christus (Ef. 1 : 3), maar ook volmaakte verzoening (grondtekst Ef. 2 : 16: apokatallassoo) en volmaakte verlossing (grondtekst Ef. 1 : 7: apolutroosis). Uit de nieuwe schepping wordt een nieuwe mens geschapen, volledig verzoend met God (Ef. 2 : 15 en 16), d.w.z. in de geest met Christus gezet in het overhemelse. De volledige verzoening is maar niet het intreden in de verzoening van 2 Cor. 5, in het katallassoo, maar in de overgang van geestelijk "zoon" tot geestelijk "volkomen man". Of m.a.w.: het in Hem volmaakt gesteld worden. Zulken worden door God in één Lichaam verenigd en voor hen is Christus het Hoofd boven alle dingen. Dit betreft dus geen bloot verstandswerk, het is een geestelijke ervaring. Of beter: Het betreft in het geloof zover te gaan als Christus' geloof gereikt heeft: Gezet te worden aan Gods Rechterhand.

Dit geloof blijft niet zonder vrucht. Die vrucht is allereerst een grote blijdschap, die we ervaren, een opgaan in het verheerlijkte Hoofd boven alle dingen. Maar ook een doden van onze leden die ons naar beneden trekken. Daarmee gaat gepaard de vergeving van de misdaden (Ef. 1 : 7), de versterking naar de inwendige mens en het vervuld worden tot al de volheid Gods (Ef. 3 : 16 en 19).

Men schatte deze dingen niet gering en zegge niet dat God dit ook zo wel zonder al die kennis kan geven: Paulus bidt om versterking van de inwendige mens. Maar deze is geen mens zonder verstand. Daarin is het verstand evengoed begrepen. Hij spreekt ook van het bekennen der liefde van Christus (Ef. 3 : 19), d.i. ten volle kennen. En ook dit gaat niet buiten het verstand om. Zeker, het is meer dan de blote verstandelijke kennis, het is geestelijk verstand (Col. 1 : 9). Maar het is niet zonder verlichte ogen des verstands.

Christus reinigt de Gemeente, dus ook elk lid, door het bad des waters, door het Woord. De reiniging gaat dus ook door de kennis van het Woord.


7.c De goede strijd.
Tot elk komt zo de vraag: Heeft men zijn leden, die op de aarde zijn, gedood? Om die leden te doden, is drieërlei nodig.

  • Ten eerste ze als vijanden te her- en te erkennen.
  • Ten tweede ze te overwinnen.
  • Ten derde ze te doden.

Dit gaat meestal niet snel. De vijand is zo taai en onze kracht ertegen zo gering. Vele jaren zijn dikwijls nodig een zonde of zondige neiging te overwinnen of enigermate in bedwang te krijgen. En al te vaak bemerkt men dat ze, hoewel bedwongen, toch nog leeft en niet gedood is. Indien de versterking van de inwendige mens niet plaats heeft, door de inwoning van Christus in het hart, zou de strijd niet te winnen zijn. In de kracht des Geestes is de overwinning te beworstelen.

De gelovige moet de goede strijd strijden. Dit is: zijn leden doden en zoeken de dingen die Boven zijn. De doding der leden is het afleggen van de oude mens. Het zoeken der dingen die boven zijn, het aandoen van de nieuwe mens. Dit alles geschiedt in de derde sfeer, die, nadat men in belofte het zitten aan Gods Rechterhand heeft verkregen, de geestelijke verwerkelijking beleeft als een strijd tussen de inwendige en de uitwendige mens, althans diens zondige leden. De kennis der Verborgenheid kan helpen om het einddoel van de weg des te scherper in het oog te houden. En zo blijkt dat de inschakeling van de kennis dienstbaar is in de goede strijd.

Deze goede strijd moet wettig gestreden worden. Zonder dat is er geen prijs te verwachten. De Goddelijke Kamprechter kan die alleen verlenen aan hem die zich aan de regels heeft gehouden. Die regels moeten dus gekend worden. En dan moet naar het wit, het doel, gejaagd worden naar de prijs der roeping Gods.

De kennis van het wit, van het doel, houdt in kennis van de bedeling der verborgenheid. Eerst als men inziet wat God in deze bedeling doende is en wat Zijn bedoeling is in de tussentijd van Israëls zo lange Lo-Ammitijd, dan kan er wettig worden gestreden. Wat baat het een terrein te veroveren als men niet eens weet hoe en waar het gelegen is. De wettige strijd heeft plaats op het gebied dat men vermeesteren wil. Het terrein moet dus gekend en het einddoel in het oog gehouden worden. Daartoe is kennis der Verborgenheid van het hoogste belang.

Naast zijn eigen strijd heeft Paulus hiervoor moeten strijden. "Want ik wil dat gij weet hoe grote strijd ik voor u heb gestreden en voor zovelen als er mijn aangezicht in het vlees niet hebben gezien, opdat hun harten vertroost mogen worden en zij samengevoegd zijn in de liefde en dat tot allen rijkdom der volle verzekerdheid des verstands, tot kennis der verborgenheid van God en den Vader en van Christus", Col. 2 : 1 en 2. De Verborgenheid geeft dus troost, liefde en rijkdom van volle verzekerdheid des verstands.




| Inhoudsopgave |



Home
| Over LW | Site Map | LW Publicaties | Zoeken
Ontwikkeld door © Levend Water Alle rechten voorbehouden