Maar men meent dat deze groep het Lichaam is, doch de groep die men de gemeente
noemt, is slechts een gemeente en niet het Lichaam van Christus. Jammer
genoeg ziet men dit niet en vereenzelvigt beide. Toch gevoelt men dat er
hier iets wringt en daarom is men gaan leren, dat "de" Gemeente, die van
1 Thes. 4, wordt opgenomen voor de grote verdrukking, want anders kan ze
niet met Christus geopenbaard worden. We zullen nu eerst aantonen dat deze
mening onjuist is, dus dat er geen opname is voor de grote verdrukking.
Om de opname voor de grote verdrukking te bewijzen, wijst men op Op. 3 : 10: het bewaren uit de ure der verzoeking van de gemeente van Filadelfia. Maar als men dit doet, maakt men twee fouten. Ten eerste ziet men over het hoofd dat hier niet staat "verdrukking" maar "verzoeking". Die ure der verzoeking is die van Mat. 24 : 25: het uitgaan van valse christussen en valse profeten, het doen van tekenen en wonderen om, indien het mogelijk ware, ook de uitverkorenen te verleiden. Hiervoor wordt deze groep bewaard. Maar dat wil nog niet zeggen, dat zij dan weggenomen worden. Christus leert Zijn discipelen bidden om verlossing van (grondtekst "uit") de Boze. Wil dat zeggen dat zij nu weggenomen worden? Of alleen dat zij voor hem bewaard mogen worden. Wie twee groepen onderscheidt, die van 1 Thes. 4 en die van Col., komt tot
meer klaarheid. De groep van 1 Thes. 4 wordt opgenomen na de grote verdrukking.
Het "Lichaam" is een andere groep dan die van 1 Thes. 4; deze wordt met
Hem geopenbaard in heerlijkheid. Hieruit volgt dat het reeds bij Christus
zijn moet. Maar dit geschiedt dan op andere wijze. Niet door een gezamenlijke
opname voor de grote verdrukking, dat is niet door Hem tegemoet te gaan.
Die andere wijze wordt ons geopenbaard in Filippenzen, een brief mede voor
de Verborgenheid bestemd. Het is door aan Zijn dood gelijkvormig te worden
en te komen tot een bijzondere opstanding, de uitopstanding uit de doden. 6.b
De Verborgenheid en de Opstanding. Bij de leer der Verborgenheid behoort die der opstanding. Daarom willen we daar eerst een paar bladzijden aan wijden. Algemeen neemt men aan dat God Adam een ziel, een onsterfelijke ziel, heeft ingeblazen. Maar dat zegt de Schrift nergens. Ze zegt:
De mens bestaat niet uit twee delen, lichaam en ziel, maar uit drie, lichaam, ziel en geest. Men zie 1 Thes. 5 : 23 en Heb. 4 : 12. De ziel houdt hier, in het algemeen genomen, het midden tussen de beide anderen. Ze is daarvan het product. Trekt de geest zich terug, dan sterft de ziel en valt het lichaam uiteen. Wordt het lichaam te veel verminkt of beschadigd, dan kan het niet langer drager zijn van de geest en onttrekt deze zich daaraan, waardoor de ziel eveneens sterft. Noch het lichaam, noch de ziel, noch de geest bestaan als zelfstandigheden op zichzelf. 1 Thes. 5 : 23 zegt: "Uw geheel oprechte geest en ziel en lichaam". Geest, ziel en lichaam zijn bezit van een daar achter liggend iets, aangewezen door het woord "uw". Dat "uw" wijst de ikheid, de kern van het wezen aan, de inwendige mens, de persoon achter alle drie schuilgaande en door in alle drie zich openbarend. Wat geschiedt er nu bij de dood? Dan keert de geest de algemene levenskracht tot God weder. God gaf deze geest als onpersoonlijk iets (anders zou men komen tot een voor-bestaan van de Persoonlijkheid) en hij keert als onpersoonlijke kracht weder. De ziel sterft en het lichaam gaat tot ontbinding over wijl het levensbeginsel, werkend door de ziel is heengegaan. Het "ik" werd van alle middel van gemeenschap met wat buiten hem ligt afgesneden en gaat slapen. Zoals God tot Mozes zegt: "Gij zult slapen", Deut. 31 : 16. En dan wordt de mens neergelegd in het graf. Dan. 12 : 2 spreekt over hen die in het stof der aarde slapen. De Heer Jezus zegt, dat de mensen in de graven zijn (Joh. 5 : 28). De verzameling van alle persoonlijke graven noemt de Schrift in het O.T. de sheool, in het N.T. de hades. De sheool of hades is het ene grote graf. Sheool komt 65 maal voor in het O.T., hades 10 maal in het N.T. De St. Vert. heeft het woord sheool 33 van de 65 maal door "hel" vertaald en het woord hades 10 maal. Door de middeleeuwse voorstelling van Gods uiteindelijk oordeel is er een geheel verkeerde mening ontstaan. Deze werkt na in de St. Vert. met haar inconsequente overzetting van sheool door "graf" en "hel" en die van hades, steeds door "hel". Beide woorden betekenen: het dodenrijk, het grafdom. De O.T. gelovigen weten daar na hun dood heen te gaan. Jakob zegt dat hij in de sheool zal nederdalen (Gen. 37 : 35). Deze sheool is dus niet boven, maar in de aarde. Job wènst er, wegens zijn lijden, zelfs heen te gaan (Job 14 : 13). Hiskia leert mede dat men in de kuil, het graf, nederdaalt (Jes. 38 : 17). Ethan vraagt, wie zijn ziel zal bevrijden van het geweld des grafs (Ps. 89 : 49). En ook de rijke man komt in het graf (Luk. 16 : 23). Niet in de (middeleeuwse) hel, zoals de St. Vert. zou kunnen doen geloven. In welk een toestand is men daar nu? De Schrift noemt deze toestand een slaap. Mozes zal slapen (Deut. 31 : 16). De doden slapen in de aarde (Dan. 12 : 2). Lazarus slaapt (Joh. 11 : 11). Velen waren ontslapen (1 Thes. 4 : 14). Ze weten niet met al (Pred. 9 : 5). Ze hebben geen deel meer in al wat onder de zon geschiedt (vs. 6). Sommigen menen uit deze tekst te kunnen besluiten, dat zij wel uitgesloten zijn van de aardse dingen, maar dat hogere dingen voor hen wel open kunnen zijn. De Schrift snijdt ook dit af als ze zegt: "De doden zullen de Heere niet prijzen", Ps. 115 : 17. Ze zijn niet in de hemel of in de hel, maar in de stilte neergedaald (Ps. 115 :17). Ps. 6 : 6 zegt dat er geen gedachtenis is in de dood en vraagt wie God looft in het graf. De goddelozen zwijgen eveneens in het graf (Ps. 49 :15). Er is geen verzinning, noch wetenschap (Pred. 9 : 10). Het is dan ook een land zonder ordeningen en stikdonker (Job 10 : 21 en 22). Is dit de voorstelling van het O.T., nl. dat allen gaan naar de sheool, het N.T. noemt nog twee andere plaatsen: de zee en de dood (Op. 20 : 13). Het leert niet alleen dat eenmaal de hel, lees: hades, de doden zal weergeven, maar ook de zee en de dood. Hier past het zich aan bij de tijd en omstandigheden, waarin velen niet rustig hun dagen uitleven om daarna naar het graf te worden gedragen, maar wijst erop dat velen een graf vinden in de zee. En in de dood. Dit laatste is een derde mogelijkheid. Men zal hieronder moeten verstaan b.v. verbranden, vermorzelden, geheel uit elkaar geretenen, onbegravenen. Zij worden niet begraven en zijn niet in de sheool of hades in engere zin als graf genomen. Zij zijn in de dood. Met een en ander voor ogen - het is slechts in het voorbijgaan dat we hierop de aandacht vestigen - vraagt men zich af hoe men toch kan leren, dat de gelovige "juicht voor de troon", "wandelt in de lanen van het paradijs", "heenvliegt naar een beter land", "naar de hemel gaat", "tot heerlijkheid wordt bevorderd", en welke termen men er meer op na houdt. De doden zijn in de graven (Joh. 5 : 28 en 29). Het eeuwige (aionische) leven ontvangt men pas in de toekomende eeuw (Mark. 10 : 30; Luk. 18 : 30). Het is niet in ons maar in Christus (1 Joh. 5 : 11). Men verkrijgt het eerst in de opstanding of door verandering in een punt des tijds. Eén ding houde men wel in het oog: al is de dood een staat van onbewustheid en een naakt zijn (2 Cor. 5 : 3) hij is geen vernietiging. God bewaart de ikheid; deze heeft een "huis", is "naakt' , ontdaan van de grofstoffelijke verschijningsvorm, maar ze blijft bestaan. Niet omdat ze in wezen onsterfelijkheid is, maar omdat ze blijft wijl God dit wil. Ook de dood is een wonder. Tegen deze leer komt de gehele Christelijke traditie in verzet. Zelfs mannen die vrijere Schriftopvattingen hebben dan de orthodoxe, gaan hier over op de lijn der heidense filosofie van de tweeheid van de mens. Zij geloven dat de mens wel sterft naar het lichaam, maar niet naar de ziel. En als men er hen op wijst, dat de Schrift in O. en N.T. leert dat de doden slapen, dus onbewust zijn, dan noemen zij dat de leer van de zielenslaap. Dit stelsel van uitlegging wordt met een paar "duidelijk sprekende" teksten verdedigd. Staat er niet: "Heden zult gij met Mij in het Paradijs zijn", Luk. 23 : 43? Is daar niet Luk. 16 :19-31? Zegt Paulus niet dat hij ontbonden wenst te worden en met Christus wil zijn (Fil. 1 : 23)? We zullen al die teksten niet weg-exegesiteren. Maar ze wel anders uitleggen en eerst deze moeilijkheid uit de weg ruimen. Luk. 23 : 43. Er staat niet wat men steeds citeert: Heden, enz. Er staat: "Voorwaar u zeg Ik": En nu kan men één van tweeën doen: lezen: "Voorwaar u zeg Ik: Heden zult gij met Mij in het Paradijs zijn", of lezen: "Voorwaar u zeg Ik heden: Gij zult met Mij in het Paradijs zijn". Het gaat slechts over de plaatsing van een komma, tenminste in onze taal. In het oude Grieks, waarin de handschriften geschreven zijn, had men geen komma's, punten, enz. Alle woorden werden met hoofdletters geschreven en allen aaneen. De leestekens van thans zijn niet geïnspireerd. De zin moet dus uitmaken, hoe en wat men in onze taal plaatsen zal. Wie nu de eerste mening kiest, d.w.z. gelooft in een bewuste, in hoger sferen opstijgende ziel, althans voor de gelovigen, zal meer dan een ding nog te verklaren hebben. Christus zegt, dat Hij in het hart der aarde zou zijn, evenals Jona in de vis. Jesaja zegt, dat Hij bij de rijke in Zijn dood zou zijn (hfdst. 53 : 9). David, dat Zijn ziel, d.i. Zijn hele Persoon, in de sheool of hades zou zijn (Ps. 16 : 10). Dit vers citeert Petrus in Hand. 2 : 27 en 31. Paulus zegt, dat Christus in de afgrond is geweest (Rom. 10 : 7). En Hebr. leert dat de grote Hogepriester met Zijn eigen bloed is ingegaan. Hoe kan dit alles als Zijn ziel opgevaren is naar God? - Wij voor ons nemen de tweede lezing en zeggen dat Christus alleen tot de moordenaar wat te zeggen had en dat wat Hij te zeggen had, voor het heden slechts dit ene was: "Gij zult met Mij in het Paradijs zijn". Luk. 16 : 19-31 schijnt een onneembaar bolwerk te zijn. Onderscheidt deze gelijkenis zich niet van alle anderen, doordat hier een tip opgelicht wordt van de sluier over het hiernamaals, zegt men. Blijkt hieruit niet duidelijk, dat de hades in twee helften verdeeld is en dat er een staat van heerlijkheid en pijn is? Dat leert Christus hier immers. Aldus de Traditieleer. Deze vesting is niet onneembaar. Mits men het wapen van Gods Woord aanwendt. Men zie slechts:
Voor ons is Luk. 16 : 19-31 niet de leer van Christus, maar die der Farizeeën die Christus tegen hen gebruikt. Hij laat eerst de al of niet juistheid in het midden. Hij doet een greep uit wat bij hen geleerd werd, om hen daarmee zelf te veroordelen. Aan het eind laat Hij de waarheid door de Joodse traditie heen breken als Hij zegt: "Zij hebben Mozes en de Profeten, dat zij die horen. (En daarin komen deze dingen heel niet voor.) Indien zij Mozes en de Profeten niet horen, zo zullen zij ook, al ware het dat iemand uit de doden opstond, zich niet laten gezeggen", vs. 30, 31. Hier heeft men de ware leer. De Rijke man meent, dat Lazarus zo maar gezonden kan worden tot leniging zijner pijn. Maar de Mond der waarheid zegt dat dit nog afgezien van de kloof, niet kan dan na de opstanding. En tevens dat de doden niet leven en praten, maar dood zijn. Zij liggen neder (anders kan er niet staan: opstaan). Met een enkel woord werpt Hij het hele Farizese bouwsel omver en brengt de waarheid aan het licht. Men ziet hoe kwetsbaar de traditionele verklaring is. Wat onneembaar lijkt, wordt zeer licht doorbroken. Over het ontbonden worden en met Christus zijn, spreken we hieronder. De doden komen eenmaal uit hades, zee of dood weder. Door opstanding. Zoals Christus zelf leert: "Zij zullen uitgaan", uit de graven (Joh. 5 : 28 en 29) of in Luk. 16 :31: "Indien zij Mozes en de Profeten niet horen, zo zullen zij, al ware het dat iemand uit de doden opstond, zich niet laten gezeggen". De doden liggen dus neer en moeten daarom opstaan. En waar ze nederliggen, daar verkeren ze niet in bewuste toestand, maar "slapen", zoals tot Mozes gezegd wordt: "Zie gij zult slapen met uw vaderen", Deut. 31 : 19. Het niet geloven van Mozes en de Profeten ook in dit opzicht, is nog aan de orde van de dag. Mozes noch de Profeten spreken van een hemel, paradijs of hel, waar men bij het sterven heen gaat. Ze weten van geen sheool of hades, die in tweeën gedeeld is, zoals men leert. Ze zien alle doden in een plaats, sheool genoemd. In het N.T. is dit hades. En in die sheool weten de doden niet met al, is hun liefde, hun haat en hun nijdigheid vergaan en weten zij niets meer van wat onder de zon geschiedt (Pred. 9 : 5 en 6). De mens gaat naar zijn eeuwig huis (Pred. 12 : 5). Dit is volgens de Kanttekening: het graf. En we vinden deze Kanttekening zeer juist. God heeft ook den Heere opgewekt en zal ons uitopwekken (grondtekst) door Zijn kracht. Dit geschiedt bij de opname voor de Heere nog op aarde is. De levenden worden dan veranderd (1 Thes. 4 : 13-18; 1 Cor. 15 : 51). Tot die opstanding dringt de apostel voort te varen in Hebreeën. Dat is de "betere opstanding" van Heb. 11 : 39 en 40. Zij die er deel aan hebben ontvangen dan eeuwig (aionis) leven. Zij worden waardig geacht die eeuw te verwerven in de opstanding uit de doden (Luk. 20 : 35). Men zal vragen: Als dit zo is, dus als de doden in de graven zijn tot de dag der opstanding, rusten dan alle gelovigen ook nu nog in het graf? Het antwoord hierop zou een vol mondig ja moeten zijn, indien daar niet ware de verborgenheid, de leer over het Lichaam van Christus. In de Verborgenheid heeft God een nieuwe hoop gegeven, een opstanding, die verwezenlijkt wordt voor alle anderen: de uitopstanding uit de doden. Dit woord komt slechts éénmaal voor, nl. in Fil. 3 : 11, waar het jammer genoeg vertaald is door "wederopstanding". Dit is een ongerijmde vertaling; de gelovige staat immers niet tweemaal op, eerst eens en dan nog eens weer. In 2 Cor. 5 : 1-4 verlangt Paulus naar de verandering in een punt des tijds, met de overkleding van de woonstede uit de hemel. Hij wenst niet ontkleed te worden, d.i. niet te sterven, maar overkleed, d.i. dat het sterfelijke van het leven verslonden wordt (vs. 4). Dit is niet geschied. Waarnaar Paulus toen verlangde, is door het terzijdezetten en uitschakelen van Israël als volk en als heilsorgaan voor de wereld tijdens Paulus' leven niet gekomen. Er is iets anders gegeven: een voorhoop in Christus: "Opdat wij zouden zijn tot prijs Zijner heerlijkheid, wij die een voorhoop hebben in Christus", Ef. 1 : 12. Wij zullen zijn tot prijs Zijner heerlijkheid, zegt Paulus. Waar Christus nu in Zijn heerlijkheid is ingegaan en deze groep zal zijn tot prijs Zijner heerlijkheid, volgt daaruit dat hij in die heerlijkheid wordt opgenomen. Paulus zet er dan ook achter: "wij die een voorhoop hebben in Christus", d.w.z. een hoop (of verwachting) die verwezenlijkt wordt voor die der andere groepen. De leden van Christus' Lichaam behoeven niet te wachten op Christus' wederkomst. Zij zijn reeds bij Hem voor Hij wederkomt om de anderen op te nemen of op Zijn troon, de Davidische, te Jeruzalem, plaats te nemen. Voor dit alles geschiedt, is de voorhoop vervuld. Men zal zeggen: Paulus' hoop van 1 Thes. 4 wordt niet vervuld. Hij is niet
levend overgebleven om opgenomen te worden. We merken op dat Paulus in 1
Thes. 4 van geen persoonlijke verwachting spreekt, maar alleen de verwachting
van een bepaald deel van de groep geeft, nl. van "wij die levend overblijven
zullen". Zij zullen niet voorkomen degenen die ontslapen zijn". "Voor"komen
wil zeggen: niet eerder bij Christus komen. 6.c
De uitopstanding. Martha geloofde aan de opstanding ten laatste dage (Joh. 11 : 24) d.i. op de laatste dag van deze eeuw. De discipelen geloofden daarin vanzelf ook. Zij waren echter verwonderd, toen de Heer Jezus zei, dat Hij uit de doden zou opstaan (Mark. 9 : 9 en 10). Zij vroegen onder elkaar wat het was: uit de doden opstaan. Zij verstonden niet dat dit betekende, dat de Heere op zou staan voor de anderen opstonden. De term uit de doden opstaan betekent dus: anderen in de dood achterlaten. Deze term vinden we ook in Luk. 16 : 31, het reeds besproken vers. Zoals wij zeggen: 'de vergadering gaat uit' als we het geheel bedoelen; maar: 'uit de vergadering gaan' als men dit alleen of in beperkt aantal doet, zo betekent: 'de opstanding der doden' iets anders dan: 'uit de doden opstaan'. Christus is uit de doden opgestaan. De andere doden bleven liggen en slapen. Hij verrees. Zo zal God ook de Corinther-, Thessalonicenzer-, Hebreeërgroep uit de doden doen opstaan. D.i. voor de anderen doen verrijzen. 1 Cor. 6 : 14 grondtekst bewijst dit. "En God zal ons uitopwekken door Zijn kracht". In 2 Cor. 5 weet hij niet of hij behoren zal bij de levend overgeblevenen. Het kan zijn dat hij "naakt" bevonden wordt. D.w.z. ontdaan van zijn uiterlijke lichamelijkheid in het graf zal zijn en dus behoren bij hen die ontslapen zijn. Hieruit blijkt duidelijk dat men niet kan zeggen, dat Paulus leert bij de overgeblevenen te behoren. Dus ook niet, dat Paulus' hoop op de wederkomst tijdens zijn leven niet vervuld is. Maar al ware dit, heeft hij daarmee iets verloren? Zal hij daarom de opname niet meemaken? Zie hier nu wat hij wint met de voorhoop in Christus. Als de Heere wederkomt, is Paulus reeds bij Hem. Dan wordt hij dus niet meer tot Hem opgenomen, maar gaan anderen, die van 1 Thes. 4, ook hem tegemoet. Hij mist de ontmoeting niet, maar maakt die mee van een andere zijde komend. Hij vaart dan niet op, hij is het al en daalt met Christus neder. Hij verliest er dus niet mee. Hij wint integendeel. Want hij heeft groter heerlijkheid verkregen en ontvangt het andere tevens. Het gaat hem enigszins als Mozes. Mozes wenste in Kanaän te mogen komen. De Heere stond het hem niet toe. Maar na zijn dood wekte Hij hem op en deed hem aanwezig zijn in Kanaän bij de verheerlijking op de berg. Paulus verkrijgt de opname van 1 Thes. 4, die hij zo wenst, niet. Maar - en dit is het verschil met Mozes - hij ontvangt een nieuwe hoop - die voor de andere verwezenlijkt zal worden, waardoor hij toch bij de opname is. God heeft door de terzijdezetting van Israël de opname naar veel verdere tijd verschoven. De verandering, waarnaar Paulus verlangde, is tijdens zijn leven niet gekomen. Er is wat anders gekomen. En daar is Paulus toen naar gaan jagen. "Opdat ik Hem kenne en de kracht Zijner opstanding en de gemeenschap Zijns lijdens, Zijn dood gelijkvormig wordende, opdat ik enigszins moge komen tot de uitopstanding der doden. Niet dat ik het reeds verkregen heb of reeds volmaakt ben, maar ik jaag daarnaar ...", Fil. 3 : 10-12. Dat is het ontbonden worden en met Christus zijn, Fil. 1 : 23. Dat is de voorhoop in Christus, dat brengt de Verborgenheid als prijs mede. Men hoede zich t.o.v. Fil. 3 : 10 voor twee misopvattingen. De eerste is het gelijkvormig worden aan Christus' dood in puur lichamelijke zin op te vatten. Dan zou men met een speersteek in de zij en met doorboorde handen en voeten in het graf moeten gaan en liggen en tevens met een doorstriemde rug. Zo heeft zelfs Paulus niet neergelegen. De andere is dat men het opvat als een geestelijke levenservaring, die Paulus wil hebben. Daarmee plaatst men het gelijkvormig worden niet in de dood, maar in het leven. Over beide een woord. Zij, die menen dat Paulus hier op een geestelijke ervaring in dit leven doelt, hebben meer dan een misopvatting.
6.d De
Hoop en de Prijs. Het lichaam onzer vernedering is maar niet ons gewone natuurlijke lichaam. De vernedering waarvan hier sprake is, is de dood. Zoals Fil. 2 : 8 aanwijst. Christus heeft Zich vernederd tot de dood. Het lichaam der vernedering is dat wat de dood ingaat. Dit wordt veranderd. Daartoe wordt het dus eerst opgewekt en gelijkvormig - hier staat nu gelijkgedaantig, gemaakt aan het lichaam Zijner heerlijkheid. D.w.z. wat Christus nu heeft. Waar het lichaam der vernedering mede de hele persoon insluit, maar gezien van de zijde der vergankelijkheid, wijst dit op het ten grave dalen van de mens. Niet op een afzonderlijk bestaan van ziel en lichaam. Sommigen menen, dat Fil. 3 : 20 en 21 hetzelfde is als 1 Thes. 4. Dit kan niet. Al aannemende dat hier gedacht zou kunnen worden aan een verandering van nog levende gelovigen en deze tekst op één lijn stellende met Tit. 2 :13: verwachtende de zalige hoop en verschijning der heerlijkheid van den groten God en onzen Zaligmaker Jezus Christus, dan nog moet deze hoop zich verwerkelijken voor die van 1 Thes. 4, eenvoudig hierom, omdat deze groep met Hem geopenbaard wordt en niet te Zijner ontmoeting opvaart. Het moet een voorhoop zijn. Behalve de hoop is er ook nog een prijs. Daar jaagt Paulus naar. Hij zegt in Fil. 3 : 14 "Maar één ding doe ik, vergetende hetgeen dat achter is en strekkende mij tot hetgeen dat voor is, jaag ik naar het doel tot den prijs der roeping Gods die boven (niet: van boven) is in Christus Jezus". Er is in de Verborgenheid een prijs te behalen. We geloven dat het die is van Fil. 3 : 10 en 11: "Opdat ik Hem kenne en de kracht Zijner opstanding en de gemeenschap Zijns lijdens, Zijn dood gelijkvormig wordende of ik enigszins moge komen tot de uitopstanding (niet: wederopstanding) die uit de doden is". Het Grieks heeft voor "gelijkvormig worden" twee woorden. Het eerste is 'susschèmetizoo'. Dit betekent: Gelijkgedaantig worden. Dit staat bijv. in Rom. 12 : 2: "En wordt deze wereld niet gelijkvormig". Dit is: ga in gedaante niet op haar gelijken. Dit betreft meer de uiterlijke vorm der dingen. We vinden het ook in Fil. 3 : 21: "gelijkgedaantig gemaakt". Het lichaam der vernedering wordt gelukgedaantig gemaakt aan het lichaam van Christus' heerlijkheid. D.w.z. het heeft er eenmaal de uiterlijke vorm van. Het andere woord is 'summorphoo'mai'. Dit komt alleen voor in Fil. 3 : 10. Dit wijst op een innerlijke gesteldheid. Het "Zijn dood gelijkvormig worden" wil zeggen, dat we neerliggen in de dood, als Christus daarin neerlag, in dezelfde bestaanwijze als Hij had. Het slaat op de innerlijke toestand. Christus' "vorm" in de dood was een zodanige dat er een spoedige opstanding op volgen moest. Hieraan wil Paulus nu gelijk worden. Hij wil Christus leren kennen in dat geloof dat Hij had, toen Hij de dood in ging. Hij wil aan zichzelf ervaren de geweldig grote kracht die God aangewend heeft om Christus te doen verrijzen, Ef. 1 : 19: "Opdat ik Hem kenne en de kracht Zijner opstanding, Zijn dood gelijkvormig wordende". Dit is voor ons de prijs waarnaar Paulus jaagt. Dit is de uitopstanding voor de anderen uit. Paulus weet dat hij daartoe komen kan. Niet door te werken of zich in te spannen, maar door een bijzondere kennis van Christus. Nl. Christus in de kracht Zijner opstanding. Dan volgt na de dood een spoedige opstanding, een uitopstanding, de prijs voor het jagen naar het doel. Dit bedoelt hij in Fil. 1 : 23 in het "ontbonden en met Christus zijn". "Ontbonden" is hetzelfde werkwoord als in Luk. 12 : 36. Hier zegt de St.Vert.: "wederkomen". Zoals de heer, in dat vers bedoeld, zich naar een bruiloft had begeven en nu daarvan heengaat, zich losmaakt, en wederkeert, zo wenst Paulus ook: zich los te maken (uit de Hades) en weder te keren (tot het leven) en met Christus te zijn (in heerlijkheid). Heeft Paulus nu deze prijs verkregen? Volgens 2 Tim. 4 : 6 - 8 zeer zeker. Hij zegt daar: "Want ik word nu tot een drankoffer geofferd en de tijd mijner ontbinding is aanstaande (deze ontbinding is niet de losmaking van ziel en lichaam, maar die van zijn losmaking uit de Hades). Ik heb den goeden strijd gestreden, ik heb den loop geëindigd, ik heb het geloof behouden. Voorts is mij weggelegd de kroon der rechtvaardigheid, welke mij de Heere, de rechtvaardige Rechter, in dien dag (nl. zijner ontbinding) geven zal en niet alleen mij, maar ook allen die Zijn verschijning hebben liefgehad". Hieruit blijkt dat Paulus de prijs, hier genoemd de kroon der rechtvaardigheid, verkregen heeft. De voorhoop verwerkelijkte zich bij hem in de prijs. Wie die behaalt, heeft vanzelf de voorhoop mede verkregen. Het omgekeerde is nog niet het geval. Zo zijn er in het Lichaam twee groepen. Allen verwachten de verschijning
(niet de wederkomst, welke dingen zijn die verschillen). Sommigen krijgen
de prijs, de uitopstanding, het kort na de dood weer opstaan. De hoop
is voor allen, de prijs voor de enkelingen. Allen worden met Hem geopenbaard.
De prijswinnaars worden maar kort van de dood gehouden. Over hen die later
aankomen, spreekt de Schrift niet, opdat wij zouden jagen naar de prijs
der roeping Gods.
|