V.
Moeilijkheden ondervangen. 5.a
Tweeërlei oorzaak. De leer der Verborgenheid vraagt Schriftkennis en Schriftinzicht. Het eerste
kan men zich door onderzoek van het Woord eigen maken. Hierbij kan men door
anderen of door geschriften geholpen worden. Daardoor kan het inzicht zelf
zich verdiepen. Er is echter meer voor nodig, iets dat wij niet geven kunnen: "de geest der wijsheid en der openbaring in Zijn kennis, verlichte ogen
des verstands, opdat men moge weten de hoop van Zijn roeping, de rijkdom
van de heerlijkheid Zijner erfenis in de heiligen en de uitnemende grootheid
Zijner kracht die Hij gewrocht heeft in Christus als Hij Hem uit de doden
heeft opgewekt en Hem gezet heeft in Zijn Rechterhand in de overhemelse
gewesten". Deze laatste dingen kunnen we niet geven. Evenmin als Paulus
het zijn lezers doen kon. Daarom bidt hij er voor (Ef. 1 : 15-22). De moeilijkheden
kunnen dus, voortkomen uit tweeërlei factoren: uit een gebrek aan voldoende
kennis der Schrift en uit een niet ontvangen hebben van de Geest der openbaring.
Het eerste is van onze kant te ondervangen; het laatste is alleen Gods werk. 5.b
De twee verborgenheden van Ef. 3. In Ef. 3 : 1-7 is sprake van twee verborgenheden. Door de onjuiste vertaling blijft dit voor de gewone Bijbellezers verborgen, of is dit gedeelte althans verwarrend. In vs. 4 staat in de St. Vert.: "mijn wetenschap in deze verborgenheid van Christus". Verder staat vs. 4 tussen haakjes waardoor men dit als een tussenzin leest. Als men dan nader bij de zaak stilstaat leest men: "Dat Hij mij door openbaring heeft bekend gemaakt deze verborgenheid ... welke in andere eeuwen den kinderen des mensen niet is bekend gemaakt gelijk zij nu is geopenbaard aan Zijn heilige apostelen en profeten door den Geest namelijk dat de heidenen mede erfgenaam zijn en van hetzelfde lichaam ... enz.". Zo komt men tot de conclusie, dat de verborgenheid van het Lichaam vroeger toch ook reeds enigermate is bekend geweest en gaandeweg nader is ontvouwd. Wel wisten de Ouden er nog niet zoveel van, niet zoveel als de N.T. gelovigen, maar wel iets. Deze opvatting is nu geheel onjuist. Dit komt doordat de St. V. hier "deze" heeft staan terwijl het "de" moet zijn en omdat ze alleen vs. 4 als tussenzin beschouwt en tussen haakjes zet en niet ook vs. 5. We willen dit gedeelte nu geheel citeren en de twee verborgenheden naar voren doen treden. "Om deze oorzaak (nl. om wat in hfdst. 1 en 2 geleerd wordt) ben ik Paulus de gevangene van Christus Jezus voor u die heidenen zijt. Indien gij maar gehoord hebt van de bedeling der genade Gods die mij gegeven is aan u (d.i.: ten behoeve van u), dat Hij mij door openbaring heeft bekend gemaakt deze verborgenheid (gelijk ik met weinige woorden te voren geschreven heb)En nu gaat de zin verder in vs. 6; hier late men het woord "namelijk" weg; dit staat cursief in de St V. en staat dus niet in de grondtekst wat, zoals men weet, met alle schuingedrukte woorden in de St. Vert. het geval is. dat de heidenen mede erfgenamen (Gr.: mede bezitverkrijgers) en medelichaam (grondtekst) en mededeelgenoten Zijner belofte in Christus zijn door het evangelie waarvan ik een dienaar geworden ben."Vs. 6 is de omschrijving van wat is: "deze verborgenheid". Het andere gedeelte, vs. 3b tot vs. 6 is een tussenzin. De St. Vert. laat die lopen tot vs. 5; dit is beslist onjuist, vs. 5 behoort er ook bij. Dit gedeelte spreekt over de verborgenheid van Christus. Hiervan zegt Paulus: "waaraan gij, dit lezende, kunt bewerken mijn wetenschap in de (niet "deze" zoals we reeds opmerkten) verborgenheid van Christus welke in andere eeuwen (Gr.: mensenleeftijden of geslachten) den kinderen der mensen niet is bekend gemaakt gelijk zij nu is geopenbaard aan Zijn heilige apostelen en profeten door den Geest". Als we dit gedeelte nu zo lezen - en dit mag, want in het Grieks staan geen haakjes en we mogen die dus voor de opvatting zetten waar we willen - dan wordt alles duidelijk. Dan staat er dat deze verborgenheid nimmer geopenbaard is maar de verborgenheid van Christus in de loop der heilige geschiedenis nader is ontvouwd en met steeds meer helderheid en duidelijkheid is verkondigd. Begonnen in Gen. 3, vinden we aan Israëls profeten steeds meer licht gegeven. Echter, hun werd nog niet alles geopenbaard. Na Christus' opstanding ging de openbaring door en in de Handelingentijd werd Christus' Persoon en werk door de Geest verder in het licht gesteld en geopenbaard aan Zijn apostelen en profeten. Paulus was hiervan niet de enige drager, al moet gezegd worden dat hem voorwaar geen klein gedeelte aangaande dit punt werd te zien gegeven. Hij was echter niet de unieke ontvanger, hij moest de kennis ervan delen met andere apostelen en profeten. De andere verborgenheid, dè verborgenheid, werd aan hem alleen geopenbaard. Hij zegt duidelijk "Waarvan ik een dienaar geworden ben naar de gave der genade Gods die mij gegeven is ... Mij... is deze genade gegeven ..." vs. 7 en 8 (en zie ook vs. 1, 2 en 3). Deze verborgenheid was hem alleen geopenbaard. De andere ook aan anderen nader ontvouwd. In vs. 4 verandere men dus "deze" in "de" en neme het haakje weg om dit aan het eind van vs. 5 te zetten. De verborgenheid is dat de heidenen mede-bezitverkrijgers en mede-lichaam- en mede-deelgenoten zijn van de belofte in Christus. Wat heeft God nu aan Christus beloofd. Vooreerst dat Hij koning zou zijn te Sion (Ps. 2 : 6). Dan dat Hij erfgenaam zou zijn van alles (Heb. 1 : 2). Ook dat Hij aan Zijn Rechterhand zou zitten (Ps. 110 :1). En het is van deze belofte dat de Gemeente die Zijn Lichaam is, nu mede-bezitverkrijger en mededeelgenoot wordt. Maar waar men ook leest, nergens is dit in de Schrift voor Efeze geopenbaard. Christus kon dit dus ook niet in de Schrift lezen. Ook Hij is door de Schrift onderwezen. Ook Hij heeft deze belofte niet in het O.T. gevonden. God heeft ze Hem dus eenmaal wanneer weten we niet, mogelijk eerst na de opstanding - geopenbaard. Dit behoort ook tot de verborgenheid van, d.i. aangaande Christus. Zo vinden we dus tweeërlei. De openbaring van het Lichaam van Christus; de openbaring dat wij in Christus gezet zijn aan Gods Rechterhand in 's Vaders troon, is de grote verborgenheid die buiten de aionen gehouden is en een verborgenheid in God was. Dit behoort tot de onnaspeurlijke rijkdom van Christus. e verborgenheid van Christus deelt Paulus met anderen, al zal hij er wel het diepste inzicht in hebben gehad. De grote verborgenheid is hem alleen geopenbaard en daarna door hem aan anderen bekend gemaakt. De eerste betreft Christus' verhoging (zie ook 1 Petr. 3 : 22), de andere Zijn Lichaam. De eerste was vroeger enigermate bekend, de andere is steeds verborgen geweest. De grote verborgenheid kon in het O.T. niet geopenbaard worden.
5.c
Is de Bruid het Lichaam? De Bruid is een groep uit Israël. Dit volk wordt Jehovahs of Jahwe's Vrouw genoemd (Jes. 54 : 6). Hij had het getrouwd (Jer. 31 : 32). Israël hoereerde van de Heere af (Hos. 2; Ez. 16). Toch wil de Heere het terugnemen (Jer. 3 : 1) en Hij zal het opnieuw ondertrouwen, (Hos. 2). De tijden door heeft de Heere aan Israël een overblijfsel gelaten, dat vernieuwd wordt tot bekering, dat weder Jehovah zoekt als de Man (Jes. 54 : 1-8; Jer. 3 : 12-22). Dit deel wordt te Sion gebracht (vs. 14). Het zijn de ten leven opgeschrevenen in Sion en te Jeruzalem (Jes. 4 : 3). Op de berg Sion en te Jeruzalem zal ontkoming zijn voor de overgeblevenen die de Heere roepen zullen (Joël 2 : 32; Jes. 54 : 6). Tot deze groep behoort ook de Pinkstergemeente. Zij waren hiertoe naar Jeruzalem gegaan (Hand. 2 : 5). Het O.T. leert zo dat er een huwelijksbetrekking bestond tussen Jehovah en het volk Israël. Deze is door Israël als overspelig volk verbroken. Telkens is het door de Heere teruggeroepen, maar als volk genomen, hoorden zij niet. Dat deed alleen het overblijfsel. Zij zijn het vernieuwde deel, dat Bruid genoemd wordt, de nog niet gehuwde vrouw. Met hen wordt het nieuwe verbond opgericht. Zij zullen in Sion en te Jeruzalem wonen (Jer. 3 : 14); hun smaadheid wordt weggenomen (Jes. 54 : 4 e.v.). Dat zijn de dochteren van Sion over wier woningen beschutting zal zijn (Jes. 4 : 4 en 5; zie ook Jes. 62 : 1 en 4). Die Bruidsgroep bestond ook reeds in Christus' dagen (Joh. 3 : 29). Dit was geen verborgenheid. De Bruid is Jeruzalem, zij die te Sion vergaderd worden. Vanuit Jeruzalem gaat Israëls vernieuwing uit. De ware bestemming van de Bruid is het Nieuwe Jeruzalem (Op. 21). Zij mag in de toekomende eeuw nog in het Oude Jeruzalem wonen, haar hoop richt zich naar het Jeruzalem dat eenmaal zal nederdalen. De Bruid wordt de Vrouw des Lams (Op. 21 : 9). De titel "Lam", komt alleen voor met betrekking tot Israël. Paulus gebruikt hem niet. De term: "Vrouw des Lams", bewijst, dat de Bruid getrouwd is. Dit geschiedt in de toekomende eeuw, "in der eeuwigheid" van Hos. 2. Op. 21 is dan ook de toestand na die toekomende eeuw. Men ziet dat Vrouw en Bruid in het O.T. te vinden zijn, dat beide groepen behoren tot het naspeurlijke; dat de Bruid verbonden is met Jeruzalem en Sion en dat een deel ervan te Jeruzalem verzameld was. De Pinkstergemeente maakt deel uit der Bruid. En deze is uit Israël. Niet uit de heidenen. En al had Paulus nu ook een taak t.o.v. Israël, daarmee worden de heidengelovigen nog niet de Bruid. Niet geheel Israël is de Bruid. Er zijn meer groepen bij een bruiloft. Er zijn de genodigden (Mat. 22 : 1-6), de knechten (Mat. 22 : 3 en 4; Joh. 2 : 5), de maagden die uitgaan de Bruidegom tegemoet (Mat. 25), de bruiloftskinderen, zeker wel de vrienden van de bruidegom (Mat. 9 : 15), de broeders van de bruidegom, de maagden der bruid. En anderen. Zo zal ook de Bruiloft des Lams een rijke verscheidenheid te zien geven van allerlei groepen die in verschillende betrekking tot Christus staan. Het Lichaam van Christus is een andere groep. Het kan de Bruid niet zijn, omdat in het natuurlijke leven het lichaam van de bruidegom niet de bruid is. Het Lichaam van Christus is een absolute verborgenheid of geheimenis, dat eerst aan Paulus geopenbaard is nadat deze Israël te Rome het afscheid gegeven heeft (Hand. 28 : 28). Toen heeft God hem iets geopenbaard wat buiten de aionen gehouden was, iets waardoor het Woord tot zijn volheid gebracht werd (Col. 1 : 25). Wordt de Bruid uit Israël gevormd, het Lichaam is uit de Volken (Col. 1 : 26 en 27). Israëlieten zijn hiervan echter niet buitengesloten, maar ze kunnen er alleen toebehoren als hun besnijdenis in de geest tot voorhuid geworden is, als ze zien dat Israël voor God op een lijn gesteld is met de volken. Dan kunnen zij deel krijgen aan de groep, die in Christus zijn Hoofd ziet. Niet zijn Bruidegom. Deze groep is geen Bruid, maar een volkomen Man (Ef. 4 : 13). De vereniging met het Hoofd is geen huwelijksverhouding, maar een organische levensverhouding. Men verwijst vaak naar Ef. 5 : 25-33 om aan te tonen, dat de Gemeente de Bruid is. We antwoorden hierop, dat hier volstrekt van geen bruid sprake is. Er wordt gezegd dat evenals Christus (het Hoofd) de Gemeente (het Lichaam) de man (het hoofd der vrouw) de vrouw (de aanvulling of deel van het lichaam des mans) moet liefhebben. De vrouw wordt hier aangemerkt als eigen lichaam des mans (vs. 28). "Wij zijn leden Zijns Lichaams". Evenmin als nu de leden van ons lichaam onze bruid kunnen zijn, evenmin kunnen de Leden van Christus' Lichaam de Bruid zijn. Ef. 5 trekt een parallel tussen de liefde van Christus tot de gemeente en die van man en vrouw. Het merkt vrouw aan als lichaam des mans. Niet als zijn bruid, want deze is juist nog geen lichaam des mans omdat ze nog niet met hem gehuwd is. Paulus noemt deze dingen een grote verborgenheid of geheimenis, hetgeen zeker niet doelt op de verhouding van bruidegom tot bruid wat geen verborgenheid kan heten. De zaak gaat dieper. Adam werd eenmaal in zichzelf gescheiden. Uit hem werd de vrouw gevormd en nu waren er twee mensen. In het huwelijk wordt deze tweeheid opgeheven, moet dit althans en komt er als 't ware weer één mens. Net zo ontvangt Christus als Man der nieuwe schepping Zijn aanvulling in het Lichaam, een groep die geheel bij Hem past, die zulk een eenheid met Hem vormt dat Paulus dit alleen maar kan illustreren door het huwelijk waarbij man en vrouw een vlees worden.
Duidelijk zegt de Schrift dus dat we een eenheid met Hem vormen. Het verlaten van vader en moeder door de man om zijn vrouw aan te hangen en zo een eenheid met haar te vormen is een flauw beeld van het door ons verlaten van onze natuurlijke sfeer om in een nieuwe eenheid over te gaan. "Deze verborgenheid is groot, doch ik zeg dit, ziende op Christus en op
de gemeente", vs. 32. Paulus wijst hier op de intiemste eenheid die er
is; hiervan is het huwelijk de enigste zwakke afschaduwing, waarom hij
dat dan ook als zodanig noemt. Bij bruidegom en bruid denkt men nog aan
tweeheid, bij de huwelijksverhouding aan een intieme eenheid. En deze
is het die er nog veel intenser is tussen het Hoofd en de Leden des Lichaams.
5.d
Het "lichaam" van Corinthe en dat van Efeze. Aan Paulus is meer dan een bediening toevertrouwd. Na zijn bekering predikte hij voor de Joden, trad hij dus op in Israëls sfeer (Hand. 9 : 20, 21, 27-29; 11 : 20-30). Daarna werd hij met Barnabas afgezonderd tot de bediening onder Joden en heidenen, om hen te stellen in de hogere Abrahamitische sfeer (Hand. 13 : 28). Dit is de bediening der rechtvaardiging en der verzoening (Romeinen, Galaten, Corinthe). Deze bediening deelde hij met andere apostelen buiten de Twaalf (Barnabas, Silas). Daarna heeft God alleen hem door openbaring geroepen tot de bediening in de bedeling der verborgenheid. Waar de openbaring ons in Efeze gegeven in God verborgen was tot op de tijd van Paulus' (eerste) gevangenschap, d.i. tot op de tijd na het schrijven van de Corinthebrief (zie hiervoor de in hfdst. IV gegeven jaartallen) toen ze hem in Rome gegeven werd, kan het Lichaam van Corinthe niet het Lichaam van Efeze zijn. Het Lichaam van Corinthe maakt een deel uit van Gods raad (Hand. 20 : 27) en deze omvat de dingen vanaf de "grondlegging" (men leze: vanaf de nederwerping) der wereld. Het Lichaam van Ef. dateert van voor de "grondlegging" (lees: nederwerping) der wereld (Ef. 1 : 4) en omspant het voornemen der eeuwen (St.V.: eeuwig voornemen) (Ef. 3 : 11). Het Lichaam van Corinthe is uitwerking van wat reeds in het O.T. geopenbaard was, nl. dat God Israël tot jaloersheid zou verwekken door degenen die geen volk waren (Deut. 32 : 21); het is uitwerking van een deel der zegeningen, reeds aan Abraham beloofd, nl. dat in zijn zaad alle volken zouden gezegend worden. God deed dus een dubbel ding: Hij verwekte Israël tot jaloersheid en begon de Abrahamitische beloften te vervullen. Beide dingen waren geopenbaard. Het Lichaam van Efeze is echter niet geopenbaard in het O.T., en in het N.T. niet tot op Paulus. Het was verborgen in God. Het Lichaam van Corinthe was alleen een Lichaam in zoverre het een groepering was van gelovigen, die allen een of meer gaven hadden die andere groepen niet alle in volheid of in personen hadden. Die groep kon Paulus het best illustreren door een aards, menselijk lichaam. Het hoofd ervan was niet Christus, maar apostelen. Mogelijk ook profeten en leraars. Het was in elk geval meervoudig. De leden waren dan gaven der gezondmaking, krachten, bekwaamheid om te helpen, regeringen, menigerlei talen, uitlegging der talen, enz. De volgende parallel kan dienen:
Wanneer al deze gaven in een gemeente voorkwamen en het haar aan geen gave ontbrak, (1 Cor. 1 : 7), kon er sprake zijn van het tot een lichaam gedoopt zijn en het vele leden hebben. Er waren in die tijd meer zulke "Lichamen" (zie Rom. 12 : 5). Onder "lichaam" versta men hier een geheel, welks leden harmonisch op elkaar waren aangelegd en die elkaar nodig hadden om een "lichaam" te vormen. Al die plaatselijke "lichamen" de gelovigen van al die gemeenten samen, vormden voor God één groep. Dit was, volgens 1 Cor. 10 : 31: de gemeente Gods. Ze waren niet de gemeente die Zijn (Christus') Lichaam is, want dit Lichaam is van andere aard. Het Lichaam van Corinthe is een groep in een geest gedoopt. D.i. in heilige geest. Niet in de Persoon des Geestes, want daarin wordt men niet gedoopt. Maar in de kracht uit de hoogte (Luk. 24 : 49), de belofte des Vaders (Hand. 1 : 5). Deze geest was niet alleen de Besnijdenis gegeven op de Pinksterdag (Hand. 2 : 4), maar ook de Voorhuid (Cornelius, Hand. 10 : 44). Paulus zegt dan ook: hetzij Joden, hetzij Grieken (1 Cor. 12 : 13). De groep die in een geest gedoopt en gedrenkt was, vormde door die doop een eenheid. Deze noemt Paulus een "lichaam". Hij komt daartoe door vergelijking met het menselijk lichaam. Hij zegt immers: "Want gelijk het lichaam". Deze vergelijking is tevens illustratie of toelichting. Het "lichaam" dat Paulus op het oog heeft, omvat ook het "hoofd". Alle delen zijn er in begrepen. Dat Paulus dit ook bedoelt, blijkt uit enkele delen die hij later noemt. Hij spreekt van oor en oog (vs.16) van reuk, dus heeft hij de neus op het oog (vs. 17). Dit zijn delen van het "hoofd' en Paulus rekent dit ook tot het "lichaam". Maar dit kan Christus niet zijn. En wie aanneemt dat het leden op aarde zijn, de apostelen b.v., kan nu niet nog een hoofd, Christus, boven dit hoofd, de apostelen, aannemen, want een lichaam is niet tweehoofdig. Het heet wel "lichaam van Christus" in 1 Cor. 12, maar in Rom. 12 : 5 lichaam in Christus. Dit is de toelichting op 1 Cor. 12. Lichamen als van Corinthe bestaan thans niet meer. De gaven mogen nagewerkt hebben in de personen, de zichtbare begiftigde eenheid is er niet meer. Welke gemeente heeft, al is het dan ook enige, van de in 1 Cor. 12 genoemde gaven? Wat Paulus in 1 Cor. 13 :8 zegt, dat profetieën, talen en kennis zou ophouden of teniet gedaan worden, is gekomen, maar op andere wijze dan hij toen nog zag. Hij zei dat dit zou geschieden als het volmaakte kwam. Dat volmaakte is voor hem de opname, de verandering in een punt des tijds van 1 Thes. 4 en 1 Cor. 15. Dit is niet geschied; dit moet nog geschieden. 1 Cor. 12 zal zijn voortzetting vinden als God de lijn weer met Israël aangeknoopt heeft en dan zal het de voortzetting van die groep aan geen gaven ontbreken, verwachtend de openbaring des Heeren Jezus Christus (1 Cor. 1 : 7). Al is echter het volmaakte, dat Paulus in 1 Cor. 13 op het oog heeft, niet gekomen, toch is er iets allervolmaakst gekomen, de bedeling der verborgenheid, de gemeente, die Christus' Lichaam is, de groep die Zijn vervulling is. In plaats van het volmaakte voor de mens is de vervulling van Christus gekomen. En deze is verreweg een veel betere volmaaktheid. Het Lichaam van Efeze is een geheel andere groep. Deze heet: het Lichaam van Christus (Ef. 4 : 12); het Lichaam (Ef. 4 : 16; 5 : 23); Zijn Lichaam (Ef. 1 : 23; 5 : 30); één Lichaam (Ef. 2 :16; 4 : 4); Samenlichaam (Ef. 3 : 6); het gehele Lichaam (Ef. 4 : 16). Samen negen maal. Het heeft een apart Hoofd. De term komt dus in andere zin voor dan in 1 Cor. Als we spreken over het hoofd van een school, dan denken we daarbij niet aan zijn vrouw, welker hoofd hij is, maar aan zijn ambt, zijn functie, waarin hij om zich heeft staan een aantal medewerkers, het personeel. Hij heet hoofd omdat van hem de leiding uitgaat. Het personeel is zijn school-"lichaam". Het ondergaat de leiding en wordt er door bekwaamd zijn werk zo te doen als voor die school nodig is. Zo is Christus' hoofdschap in Efeze een ambt. In het Lichaam heeft Hij een groep doen opwassen, die met Hem de leiding heeft over alle dingen, geen uitgezonderd. Dat is geen naar buiten zichtbare of door gaven toegeruste groep, maar een door een onzichtbare geest verbonden geheel, welks leden geheel op zichzelf kunnen, en naar de praktijk leert, ook moeten staan. Men late zich niet in de war brengen door de St. Vert., die in 1 Cor. 12 : 27 zegt: "Gijlieden zijt het lichaam van Christus". Er staat in de grondtekst geen lidwoord voor "lichaam", dus niet: "het lichaam". Er staat: "Gij lieden zijt lichaam van Christus en leden in het bijzonder". In het bijzonder betekent: "ten dele", zelfde woord als in 1 Cor. 13 : 9. "Lichaam van Christus" wil zeggen: Gij zijt een Lichaam dat Christus toebehoort, dat van Hem is. Er wordt niet gezegd, dat deze groep is de gemeente, d.i. Zijn Lichaam. Het is een Lichaam van Hem, dat Hem toebehoort (zie Gal. 3 :29), "van Christus" is. Het Lichaam van Efeze heeft Christus tot hoofd. Het is geen plaatselijke of uiterlijk zichtbare gemeenschap, maar een geestelijke eenheid van leden, die elkaar vaak naar het aangezicht, ja naar naam en persoon niet kennen, maar die wel een onzichtbare eenheid vormen. Dit zal bij de openbaring van Christus blijken. Ze worden veelal door de Geest afzonderlijk toebereid, evenals de stenen van Salomo's tempel, om dan ingevoegd te worden in Gods heilige tempel (Ef. 2 : 21). Ze hebben één geloof, één hoop, één doop (die des Geestes), ze zien uit naar de heerlijkheidssfeer, waar Christus nu is, ver boven (Gr.: over boven) alle dingen. Het Hoofd zijn van Christus is dus een ambt. Een nieuw ambt. Dit ontmoeten we voor het eerst in Efeze. In de Corinthe-Romeinen-Hebreeën-sfeer komt Christus voor als profeet (leraar), priester (verzoener) en koning (regeerder) en verlosser of losser. In Efeze heeft Hij nog een ander ambt, dat van hoofd. En hierin zijn al de andere en hogere eenheden samengevat. Het Lichaam van Efeze opent een nieuwe bedeling. Daarin staat God zonder enige bemiddeling van een volk en op grond van geheel andere beloften, alleen door Zijn Geest, in gemeenschap met een groep geroepenen tot Zijn wonderbaar licht. Alle inzettingen zijn afgeschaft (Col. 2 : 20); men moet alleen vasthouden aan het Hoofd (Col. 2 : 19). De tweestroom van vroeger, Jood en heiden, is verdwenen. De Jood, die naderen wil, kan dit niet doen op enige nationale belofte; de heiden die komen wil, wordt niet gezegend op grond van enige Abrahamitische belofte. Het Lichaam van Corinthe is een groep die Broeders des Heeren zijn (Rom. 8 : 29); het Lichaam van Efeze is een volkomen Man (Ef. 2 : 15; 4 : 13). Het Lichaam van Corinthe heet niet het Lichaam van Christus, maar: Lichaam van Christus. Deze term komt slechts voor in 1 Cor. 12 : 27: Gij zijt Lichaam van Christus (Grieks). Maar nergens leert 1 Cor. dat Christus het Hoofd is van dit Lichaam. In 1 Cor. 11 : 8 zegt Paulus, dat Christus het hoofd is van een iegelijk man, deze het hoofd der vrouw en God het hoofd van Christus, maar niet dat Deze het hoofd is der gemeente. Het Lichaam van Corinthe is een groep voor de hemelen bestemd, voor het Vaderhuis (Joh. 14; 2 Cor. 5). Het wordt gezegend met de gelovige Abraham (Gal. 3 : 9); is Abrahams geestelijk zaad (Gal. 3 : 29); behoort tot het Jeruzalem dat Boven is (Gal. 4 : 26); gaat de Heere tegemoet in de lucht; (1 Thes. 4 : 13-17); wordt veranderd of staat op in een Punt des tijds (1 Cor. 15 : 51); wordt erfgenaam der wereld (Rom. 4 : 13; 1 Cor. 6 : 2). Voor deze groep zijn geschreven de Brieven aan de Thessalonicenzen, Corinthiërs, Galaten, Romeinen en ook aan de Hebreeën. Het Lichaam van Efeze krijgt een plaats in de overhemelse gewesten (Ef. 1 : 3 en 20; 2 : 6; 3 :10; 6 : 12) boven over alle overheid en macht (grondtekst Ef. 1 : 21). Voor deze groep zijn geschreven Efeze, Colossenzen, Filippensen en 2 Timotheüs en ook Filemon. (Als ingang en voorbereiding ervoor dienen waarschijnlijk Titus en 1 Timotheüs.) Het Lichaam van Corinthe bezit tekenen en gaven. Er worden er negen genoemd. Deze zijn thans teniet gedaan, niet omdat ze niet meer nodig zouden zijn of omdat de gemeente dit verbeurd heeft, maar omdat God die bedeling afgebroken heeft. Het Lichaam van Efeze bezit geen gaven. Deze zijn als Lichaam genomen afwezig. Het Lichaam van Corinthe werd geleid door de Geestesgaven, door openbaringen en profetieën (2 Cor. 12; Gal. 2; 1 Cor. 12). Het Lichaam van Efeze heeft een andere leiding, rechtstreeks door de Geest zelf. Het wordt vervuld met het woord van Christus (Col. 3 : 16). De rechte snijding van het Woord, het contact met de Geest Gods, het spreken over de verborgenheid van Christus en het hebben van Zijn gevoelen zijn de hoogste gaven voor deze groep. Ze zijn alle zuiver persoonlijk en inwendig. Het Lichaam van Corinthe behoort tot een sfeer, waarin twee bedelingen parallel lopen en er een tweestroom is, de Israëlitische en de bedeling der rechtvaardiging en verzoening, kort aangeduid als de hoger-Abrahamitische. Het Lichaam van Efeze behoort tot de bedeling der Verborgenheid. Hierin is geen tweestroom, is er één geloof, één hoop, één doop. Het vindt zijn bediening in het evangelie der genade Gods dat ingeleid wordt door het evangelie der heerlijkheid van Christus (2 Cor. 4 : 4). Het Lichaam van Corinthe wacht op de dag des Heeren en der openbaring van Christus (1 Thes. 4 : 13-17; 2 Thes. 2; 1 Cor. 1 : 7). Het komt terug, doch kan alleen ontstaan als Israël (en dat dan ten dele) in zijn land 's Heeren wederkomst gaat inwachten, dus de hoop Israëls weer levendig wordt. De opname is een deel van 's Heeren wederkomst en staat er niet los van. Het Lichaam van Efeze verwacht het mede gezet worden in de overhemelse
gewesten (Ef. 2 : 6). Dit geschiedt in de dag van Christus (Fil. 1 : 6
en 10; 2 : 16). Deze gaat vooraf aan de dag des Heeren en staat er dus
los van. Voor de prijswinnaars heeft de hoop, het bij Christus zijn, zich
al eerder verwezenlijkt door de uitopstanding (Fil. 3 : 11; niet: wederopstanding).
Dit is het ontbonden worden en met Christus zijn. De gehele groep heeft
de openbaring met Christus (Col. 3 : 4) in de dag des Heeren. 5.e.
Het een uit het ander? Dit zou alleen kunnen zijn:
Over dit punt handelen we in het volgende hoofdstuk. Over het eerste hier. Welke is de hoop (of verwachting) van de Abrahamitische groep in de Handelingentijd? Zeer duidelijk geeft Paulus die aan in 2 Cor. 5 : 1: een huis eeuwig in de hemelen. Ook al leest men voor "eeuwig" "aionisch", d.i. gedurende een of meer aionen (eeuwen), dan nog staat er dat die hoop niet door een andere openbaring kan worden opgeheven. Het "eeuwig" van 2 Cor. 5 wordt door de nieuwe openbaring van Efeze niet van zijn aionische kracht beroofd. Het blijft aionisch. De hoop is dus zeer bepaald. De gelovigen van die tijd hadden daarop hun verwachting gericht. Zij kregen een Huis eeuwig in de hemelen. Dit Huis is niet de plaats van Gods Rechterhand. Deze is boven de hemelen. De Verborgenheid bestaat ook niet in het op één lijn stellen van Jood en heiden, die zich reeds in een "lichaam", dat van Corinthe, zouden bevinden. Ef. 2 : 16 zegt duidelijk:
Er waren dus twee groepen in de Handelingentijd en deze worden nu in één Lichaam verzoend. En met het oog daarop schrijft Paulus, dat er is één Lichaam (Ef. 4 : 4). Niet dat er nimmer twee groepen zouden kunnen bestaan die "lichaam" heten. Het één - Efeze - is dus niet uit het ander - Corinthe -, voortgekomen, maar beiden - Jood en heiden - worden in een geheel nieuwe sfeer in één Lichaam verzoend. Alle heiligen moesten daartoe herordend worden. De betekenis van het woord "volmaking" van Ef. 4 : 12 is: herordening. Daartoe gaf God apostelen, profeten, evangelisten en herders en leraars. Dit is dus een nieuwe reeks met het oog op de nieuwe bedeling. Zij, die nu mee wilden gaan, konden dit. Dat deed de gemeente der Filippenzen. Zij volgden Paulus. Daarom prijst hij hen en zegt: "... als ik uwer gedenk ... over uw gemeenschap aan het evangelie van den eersten dag af tot nu toe ...". Velen gingen echter niet mee. B.v. die in Azië waren (2 Tim. 1 : 15). Weldra misten dezen de gaven van Corinthe en de lijn van Paulus. Uit hen is het tegenwoordige Christendom ontstaan. Het Lichaam van Efeze is iets geheel nieuws, een nieuwe schepping (Ef. 2 : 15). Een schepping is steeds iets dat er als zodanig op zekere tijd nog niet bestond. Voor de openbaring aan Paulus in Rome bestond de Gemeente, die Christus' Lichaam is, dus niet: Paulus was er het eerste lid van. En na hem is een reeks gevolgd die nu nog voortgezet wordt. Tot hoelang is onbekend. Nog zit Christus op de troon der genade. Eerst als het boek der Openbaring tot zijn vervulling nadert, wisselt Hij deze troon met die des gerichts. Dan sluit de bedeling der verborgenheid zich af. Maar dan zal het Corinther lichaam weer herleefd zijn. Dan keren tekenen en geestesgaven terug en ontbreekt het die groep aan geen gaven (1 Cor. 1 : 7). Het Lichaam
van Efeze wordt in stilheid gevormd, is er niet om Israël tot jaloersheid
te verwekken. Het Lichaam van Corinthe treedt op als een eenheid voor de
wereld en om Israël tot jaloersheid te verwekken. Het een is dus niet uit
het ander, het een vervangt het ander. De hoop van het een is ook niet die
van het andere, de verwachting is verschillend. De ene hoop vervult zich
voor de andere. Het Lichaam heeft een voorhoop in Christus. Welke deze is,
willen we nu bezien.
|