IV.
Wat is de Verborgenheid?
4.a
Volgorde van Paulus' Brieven.
We komen
nu tot het hart der zaak, nl. deze vraag: Wat is nu toch wel de grote verborgenheid
die Paulus in de Efezebrief op het oog heeft. Om het inzicht daarin te verhelderen,
willen we eerst spreken over de bouw van het N.T. en de volgorde van Paulus'
Brieven.
Het N.T. bevat drie, beter vier delen. Ze zijn:
- de
Evangeliën met de Handelingen;
- de
Algemene Zendbrieven met de Openbaring;
- Paulus'
Brieven. (Maar deze vallen in tweeën uiteen, waarom we liever van 4
delen spreken.)
De vier Evangeliën
met de Handelingen bevatten het beeld van de Persoon van Christus en het
aanbod van het koninkrijk aan Israël voor en na het Kruis, dus handelen
over het koninkrijk en de Koning voor en na Zijn dood, opstanding en hemelvaart.
De Algemene Zendbrieven zijn mede voor Israël. Ze waren voor de tijd der
Handelingen maar veel meer nog voor de (nu nog komende) toekomst, waarin
Israël weer is ingeschakeld. Ze lopen uit in de Openbaring, het boek dat
geheel toekomstig is.
Tussen deze in staan Paulus' Brieven. Het is echter onjuist dit zo uit te
drukken. Want Paulus heeft ook Brieven tijdens de Handelingen geschreven
waarin wel dingen zijn die een grondleggende betekenis hebben ook voor nu,
maar waarin andere dingen opgeschort zijn. Ze bevatten doorgaande en bedelingswaarheid.
De eerste blijft van kracht, de laatste kan opgeschort worden. We kunnen
nu de Brieven als een geheel aanmerken maar ook - en beter - ze in twee
groepen, indelen, die welke hij schreef voor Israël Lo-Ammi (niet - Mijn
Volk) werd en die welke hij daarna van Gods Geest ontving. Over deze indeling
de volgende opmerkingen:
- We
kunnen niet precies de jaren opgeven waarin Paulus' Brieven geschreven
zijn. De hier gegeven jaartallen zijn ontleend aan de Companion-Bible.
Ze zijn niet absoluut vaststaand maar benaderd of aangenomen. Wat voor
ons vaststaat is dat de Thessalonicenzen-, de Corinthen-, de Galaten-
en de Romeinenbrief of brieven geschreven zijn voor Hand 28 : 28, d.w.z.
voor Paulus' gevangenschap in Rome. Efeze, Filippenzen, Colossenzen
zijn tijdens zijn eerste en 2 Timotheüs tijdens zijn tweede gevangenschap
geschreven.
- We
plaatsen Hebreeën bij Paulus' Brieven al zegt de Schrift niet rechtstreeks
dat hij de schrijver is. We weten ook niet wanneer hij geschreven is.
Een ding is wel zeker: nog tijdens de offerdienst. We plaatsen hem achter
2 Thes. waar hij steeds in de oudste handschriften voorkomt.
- We
weten niet precies de volgorde van 2 Cor. en Galaten. Sommigen nemen
Galaten als Paulus' eerste Brief, zetten hem dus voor 1 en 2 Thes. We
menen nog steeds dat hij van later datum is.
- We
weten ook niet precies wanneer 1 Tim. en Titus geschreven zijn. Er wordt
ook aangenomen, dat zij voor Israëls geestelijke verwerping zijn geschreven.
We plaatsen ze echter later. Ze staan apart. Ze dateren uit de tijd
tussen de twee gevangenschappen. Filemon, dat geschreven is tijdens
Paulus' eerste gevangenschap, plaatsen we bij de bedeling der verborgenheid.
Een en ander
in het oog houdende hebben we nu het volgende. Paulus' Brieven (daarbij
ook Hebreeën rekenend) zijn met het oog op zijn reis naar Rome, beter: met
dat op Israëls verwerping, in twee reeksen in te delen. Elk telt dan zeven
brieven. Deze brieven gelden dan twee bedelingen, n.l. de Pinkster- en Verzoeningsbedeling
en die waarin we nu nog leven, die des Geloofs en die der Verborgenheid.
Voor de eerste bedeling schreef hij:
- 1 Thessalonicenzen
plm. in het jaar 52 na Chr.;
- 2 Thessalonicenzen
plm. in het jaar 53 na Chr.;
- (Hebreeën)
plm. in het jaar 54 ? na Chr.;
- 1 Corinthe
plm. in het jaar 57 na Chr.;
- 2 Corinthe
plm. in het jaar 57 na Chr.;
- Galaten
plm. in het jaar 57-58 na Chr.;
- Romeinen
plm. in het jaar 58 na Chr.
Deze zeven
Brieven zijn Paulus' oudste Brieven, geschreven in een periode van ongeveer
zeven jaar en wel gedurende de tijd die het Boek der Handelingen beschrijft.
Toen ging voor Israël de Pinksterbedeling nog door.
Toen volgde een tijd van rust voor Paulus' pen. Ongeveer van 4 jaar. Gedurende
dien tijd schrijft Paulus niet aan de Gemeenten. Hij was eerst twee jaar
gevangen te Cesarea en daarna twee jaar te Rome. Kort na zijn aankomst daar
spreekt hij het oordeel uit over Israël buiten het Land en sluit hiermee
voor lange eeuwen de deur van het koninkrijk der hemelen voor Israël toe.
Hij citeert voor de derde maal Jes. 6 : 9 en 10, iets wat Christus reeds
twee maal gedaan had. (Mat. 13 : 14, 15 en Joh. 12 : 40). Dit maakt een
eind aan de Pinksterbedeling. Israël wordt terzijde gezet, de nationale
voorrechten houden op. Het "eerst de Jood" (Rom. 1 : 16) verdwijnt. Tevens
houdt op de prediking van het aan Israël op te richten koninkrijk der hemelen.
De gaven, talen, tekenen, wonderen, profetieën van 1 Cor. 12 worden "te
niet gedaan" (1 Cor. 13). Van nu af begint iets nieuws, de bedeling des
Geloofs en die der Verborgenheid.
Voor de bedeling des Geloofs, welke de voortzetting is van die der Verzoening,
maar nu geheel buiten Israël als natie om, schrijft Paulus 1 Tim. en Titus.
Voor die der Verborgenheid, waarin iets geheel nieuws wordt geopenbaard,
schrijft hij Efeze, Colosse en Filippensen. Filemon, waarin we een kijk
in Paulus' hart krijgen, is ter navolging en vormt met de andere drie het
viertal uit de eerste gevangenschap. 2 Tim. is zijn laatste brief en is
geschreven uit zijn tweede gevangenschap. Het tweede zevental is mogelijk ook in een periode van plusminus zeven jaar geschreven.
We hebben dus:
Voor de bedeling des Geloofs:
- 1 Tim., plm. 67 na Chr.;
- Titus, plm. 67 na Chr.
Voor de bedeling der Verborgenheid:
- Efeze,
plm. 60 na Chr.;
- Colosse,
plm. 61 na Chr.;
- Filippensen,
plm. 62 na Chr.;
- Filemon,
plm. 62 na Chr.;
- 2
Tim., plm. 67 na Chr.
Het kan onderzoekende
lezers veel baten als zij steeds de volgorde van Paulus' Brieven in het
oog houden. Velen menen, dat dit de orde is waarin zij in het N.T. staan.
Romeinen staat daarbij voorop en zou dus het eerst geschreven zijn. Maar
dat is de tijdsorde niet. Nu is het waar, dat indien de boodschap dezelfde
blijft, het niet van veel invloed is wanneer ze gegeven wordt. Neem b.v.
Israëls herstel. Of Jesaja of Zacharia dit nu leert, is in wezen hetzelfde.
Maar zo staat het bij Paulus niet. Zijn latere Brieven behelzen iets wat
niet in zijn vroegere geleerd wordt. Hij heeft in die latere Brieven een
openbaring neergelegd die een geheel uniek karakter draagt. Daarom is het
nodig, zij het al niet de precieze dan toch enigermate de tijdsorde te weten.
4.b
Wat is de Verborgenheid.
En nu de
kern der zaak. Indien de verborgenheid niet is, dat de heidenen gezegend
zouden worden met de gelovige Abraham, indien ze niet is dat Christus is
de Eerstgeborene onder vele broederen, wat is ze dan?
Buiten al het vroeger geopenbaarde en beloofde om heeft God een heilssfeer
geopend, waarin Hij niet zegent in Israël, niet met de gelovige Abraham,
maar in Christus.
En dat niet alleen, maar Hij vormt in deze bedeling, geopend door een bijzondere
openbaring aan Paulus en door hem nader bekend gemaakt, een groep die buiten
alle vorigen omgaat en die genoemd wordt de gemeente die Zijn - Christus'
- Lichaam is. Van dit Lichaam is Christus het Hoofd en zijn zij die ertoe
behoren de Leden. Zij hebben een andere hoop of verwachting dan de voorgaande
groepen en vormen een zo rijke en heerlijke groep dat Paulus schier geen
woorden genoeg kan vinden om dit uit te drukken. Vandaar de machtige taal
van Efeze 1 en de dubbele beden in Ef. 1 en 3. Deze groep is geen uitverkiezing
in de uitverkiezingen die er reeds waren, maar een uitverkiezing buiten
alle anderen om. Hij is de vervulling van een verborgenheid of geheimenis
dat tot op Paulus in God is verborgen geweest. Daarover zullen we nu in
Schriftwoorden handelen.
We bezien de zaak daartoe van velerlei zijde:
1e.
t.o.v. de verhoging van Christus;
2e. t.o.v. de zegeningen in Christus;
3e. t.o.v. de betrekking tot Christus;
4e. t.o.v. de hoop op Christus;
5e. t.o.v. de bediening door Christus;
6e. t.o.v. het vasthouden aan Christus;
7e. t.o.v. de kracht der opstanding van Christus.
1.
De verhoging van Christus.
Over de verhoging van Christus wordt in meer dan een N.T. Schriftboek
gesproken als van het zitten aan Gods Rechterhand. Feitelijk staat er
in het Grieks tweeërlei term: zitten uit Gods Rechterhand en zetten
in Gods Rechterhand. De eerste komt voor in Mat. 22 : 44; 26 : 64; Mark.
12 : 36; 16 :19; Luk. 20 : 42; 22 : 69; Hand. 2 : 34; Heb. 1 :13; de
laatste in Rom. 8 : 34; Ef. 1 : 20; Col. 3 : 1; Heb. 1 : 3; 8 : 1; 10
: 12; 12 : 2; 1 Petr. 3 : 22.
Op het verschil tussen beide zullen we hier niet ingaan. Het "in" Gods
Rechterhand wijst de sfeer van volkomen rust aan.
Efeze voegt aan de term "in Gods Rechterhand" nog iets toe:
Ef. 1 :
21 en 22: "Verre boven alle overheid en macht en kracht en heerschappij
en alle naam die genaamd wordt, niet alleen in deze wereld (eeuw) maar
ook in de toekomende en heeft alle dingen Zijn voeten onderworpen ...".
Fil. 2 : 9: "... en heeft Hem de (niet een, zoals de St. V.) naam gegeven
welke boven alle naam is ...".
Col. 1 : 9: "Want het is des Vaders welbehagen geweest dat in Hem al
de volheid wonen zou ...".
Col. 2 : 4: "In Denwelke al de schatten der wijsheid verborgen zijn".
Col. 2 : 9: "Want in Hem woont al de volheid der Godheid lichamelijk".
Ef. 1 : 19: " ... en heeft Hem gezet in Zijn Rechterhand in den hemel".
Al deze teksten wijzen op de verhoging van Christus en openbaren Zijn
verheven en Goddelijke volheid. Ook wordt niet alleen gesproken van
een zetten in Gods Rechterhand maar volgens de grondtekst van Ef. 1
: 19 wordt nog een aparte sfeer aangegeven die we elders nergens vinden.
Er staat hier nl. niet: "in den hemel" maar "in de overhemelse" waarbij
men kan aanvullen: gewesten. Men weet dat er niet alleen hemelen zijn
maar ook een derde hemel (2 Cor. 12). Christus zetelt hier echter niet;
Hij is al de hemelen doorgegaan (Heb. 4 : 14). Hij zetelt dus ook boven
de derde hemel. Dit noemt de Schrift de overhemelse (gewesten of sferen).
Het is hier waar de plaats van Gods Rechterhand is, in de overhemelse
en het is hier waar 's Vaders troon is (Op. 3 : 21).
2.
De zegeningen van Christus.
Zegt Gal. 3 : 9: "Zo dan die uit het geloof zijn, worden gezegend met
den gelovigen Abraham", Ef. 1 : 3 zegt iets anders:
"Gezegend zij de God en Vader onzes Heeren Jezus Christus, die ons gezegend
heeft met alle geestelijke zegening in den hemel (in de overhemelse)
in Christus".
Dit is niet hetzelfde. Abrahams zegeningen betreffen het Land en de
Wereld, welker erfgenaam hij is (Rom. 4 : 13). Ze zijn voor Israël en
de Volken (Rom. 15 : 9-12). Ze betreffen ook wel de hemelen (Joh. 14
: 1-3; 2 Cor. 5 :1) maar niet de sfeer die Ef. 1 : 3 noemt: de overhemelse
(gewesten). En dit staat er toch in de grondtekst. Verder staat er:
"met alle geestelijke zegening". Dit heft boven de stoffelijke
en nationale uit. Voorts: "met alle geestelijke zegening". Hier
is geen enkele van uitgesloten. Wat deze alle omvatten, is niet zo gemakkelijk
te zeggen, aangezien we hier opgeheven worden tot een sfeer waarvan
ons alleen de Heilige Geest iets in het hart kan openbaren, waarom Paulus
dan ook in Ef. 3 bidt: "opdat Hij u geve naar den rijkdom Zijner heerlijkheid,
met kracht versterkt te worden door Zijn Geest naar den inwendigen mens
- opdat gij ten volle kondet begrijpen met al de heiligen, welke de
breedte en lengte en diepte en hoogte zij en bekennen de liefde van
Christus die de kennis te boven gaat opdat gij vervuld wordt tot al
de volheid Gods", vs. 16-19.
"Het alle geestelijke zegening" betekent in wezen: "vervuld worden tot
al de volheid Gods". In Christus woont al de volheid Gods lichamelijk
(Col. 2 : 9). Tot de rijke zegeningen in Hem behoort: het vervuld worden
tot alle de volheid Gods. Dit is een geestelijke zaak, die dus alleen
inwendig kan doorleefd worden. Maar waar het iets geestelijks is, valt
ook al het nationale en wereldlijke weg en blijft alleen over het bovennationale
en het boven-wereldlijke.
Het is in deze sfeer dat de zegeningen van Christus gegeven worden.
Dit is een sfeer, welke die der geschapen dingen te boven gaan. Christus
bidt in Joh. 17 om verheerlijkt te worden met de heerlijkheid die Hij
bij de Vader had, eer de wereld was. Dit is een voor-wereldlijke heerlijkheid,
die Hij had als begin der schepping Gods. Maar boven deze uit gaat de
heerlijkheid als Beeld Gods. En het is deze heerlijkheid die heet: al de volheid Gods. Er is volheid Gods, er is al de volheid Gods.
In Christus als begin der schepping Gods was rijke volheid; de
gehele schepping was in beginsel in Hem geschapen. Maar in Christus
als Beeld Gods is al de volheid Gods, buiten de schepping om.
Er is dus voor-wereldlijke heerlijkheid, er is voorscheppingsheerlijkheid.
De eerste is er met het oog op de schepping, de tweede spreekt van een
iets dat boven alle schepping, zelfs die van Christus als begin der
schepping Gods, uitgaat.
3.
De betrekking tot Christus.
Op de betrekkingen tot Christus moet men goed acht geven. Gods Woord
noemt er meerdere. Men moet daarvan maar niet zeggen dat dit alles hetzelfde
is. Christus is de Koning Israëls. Dit is Zijn betrekking tot het Volk.
Hij is de Herder Zijner schapen. Dit is een groep uit dit Volk. Hij
is de Bruidegom der Bruid. Dit is weer een andere groep. Hij is de Eerstgeborene
onder vele broederen. Dit is weer een andere groep. De Bruid is niet
de Broedergroep. Ook niet het gehele volk. God gebruikt de aardse termen
om er geestelijke realiteiten mee aan te geven. Maar evenmin als de
aardse dingen door deze termen aangeduid, identiek
zijn, evenmin zijn het de geestelijke werkelijkheden.
Wat leert Efeze nu? Hier vinden we een nieuwe verhouding: die van
Hoofd tot Lichaam.
Ef. 1 : 22: "... en heeft Hem der gemeente gegeven tot een Hoofd boven
alle dingen welke Zijn Lichaam is, de vervulling Desgenen die alles
in allen vervult". Lees: "en heeft Hem tot een Hoofd boven alle dingen
gegeven voor de Gemeente die Zijn Lichaam is, de aanvulling Desgenen
die alles in allen vervult".
Niet voor elke gemeente, d.i. bepaalde afgezonderde groep, is Christus
het Hoofd. Hij is dit alleen voor de Gemeente die Zijn Lichaam is, voor
die welke Zijn aanvulling is. Zo vinden we hier een nieuwe, tot nog
toe onbekende verhouding.
We geven eerst nog enkele teksten.
Ef. 4 : 15 en 16: "... maar de waarheid betrachtende zouden opwassen
in Hem, die het Hoofd is, uit welken het gehele Lichaam ... den wasdom
... bekomt tot zijns zelfs opbouw in de liefde".
Ef. 5 : 23: "... gelijk ook Christus het Hoofd der gemeente is en Hij
is de behouder (of onderhouder) des Lichaams".
Col. 1 : 24: "... Christus voor Zijn Lichaam, hetwelk is de gemeente".
Col. 1 : 18: "En Hij is het Hoofd des Lichaams der gemeente".
Col. 2 : 19: "En het Hoofd niet behoudende (d.i. vasthoudende) uit hetwelk
het gehele Lichaam ... opwast met Goddelijken wasdom".
De leden van een lichaam zijn deel van het hoofd. Dit is als het ware
het lichaam in geheel bijzondere vorm en het lichaam is de uitgroei
van het hoofd. Zo is het Lichaam van Christus Zijn aanvulling. Dit is
een geheel andere, veel hogere en veel intiemere verhouding dan die
van de Olijfboom met zijn afgehouwen natuurlijke en ingeënte wilde takken.
De wilde takken tegen nature ingelijfd, zijn geen oorspronkelijk deel
van de boom. Maar het Lichaam dat uit het Hoofd opwast, vormt daarmee
een onafscheidbaar geheel, een geheel natuurlijke levenseenheid, onlosmakelijk
aan het Hoofd verbonden en daardoor onderhouden, verzorgd en geleid.
De leden worden in de stilte gevormd en groeien op volgens de structuur
in het Hoofd vervat.
4.
De hoop op Christus.
Welke was de hoop d.i. de verwachting van Israëls gelovigen? Opgewekt
te worden ten laatste dage en in te gaan in het koninkrijk dat de Heere
zou oprichten, het koninkrijk, dat niet opkwam uit de aarde, zoals andere
koninkrijken, maar vanuit de hemel gevestigd zou worden. Welke was de
hoop van een deel der gelovigen, zij die mèt Abraham gezegend zullen
worden? Het is de opname de Heere tegemoet in de lucht om 's Heeren
toekomst en het hebben van een Vaderhuis, een Huis eeuwig in de hemelen
(Joh. 14 :1-3; 2 Cor. 5 : 1; 1 Thes. 4 : 13-18). Welke is de hoop des
Lichaams? Geen van beide. Ze is een andere. Het Lichaam heeft een voorhoop,
een hoop d.i. verwachting, die voor de andere vervuld wordt.
Ef. 1 : 12: " ... opdat wij zouden zijn tot prijs Zijner heerlijkheid,
wij die eerst in Christus gehoopt hebben". Lees: "wij die een voorhoop
in Christus hebben".
Het Lichaam heeft een voorhoop. Het heeft een vooropstanding, daarom
kan het met Christus geopenbaard worden.
Col. 3 : 4: "Wanneer nu Christus zal geopenbaard zijn die ons leven
is, zo zult ook gij met Hem geopenbaard worden in heerlijkheid".
Om geopenbaard te worden, moet men bij Christus zijn. Om bij Hem te
komen, moet men eerst opstaan. Om op te staan, moet men een vooropstanding
hebben.
Dat is de voorhoop in Christus.
5.
De bediening door Christus.
Aan het einde van de Handelingentijd vinden we tweeërlei stroming: de
nationaal gelovige Israëlitische, de bovennationaal gelovige in hoofdzaak
heidense. Die twee heeft Christus met God in één Lichaam verzoend. Daartoe
heeft Hij de verborgenheid eerst aan Paulus geopenbaard en toen door
hem aan anderen laten bekend maken. Daartoe gaf Hij ook apostelen, profeten,
evangelisten, leraars (Ef. 4 : 11). Niet om deze steeds te doen blijven.
Slechts om van de ene bedeling in de andere over te leiden. Tot volmaking
d.i. herordening der heiligen. De eerste twee vielen al spoedig uit.
Bleven de twee laatste. Maar ook hier is een grens, zij het al niet
in tijd dan toch in zaak.
Ef. 4 : 13: "Totdat wij allen zullen komen tot de enigheid des geloofs,
en der kennis van den Zoon Gods, tot een volkomen man, tot de maat van
de grootte der volheid van Christus".
Mogen evangelisten en leraars al blijven in de bedeling en nodig zijn
tot bekendmaking en opbouw, persoonlijk is er een grens. Wie voldoende
opgewassen is en volle spijs deelachtig, kan evangelist en leraar missen
om verdere opwassing te verkrijgen door vast te houden aan het Hoofd
(Col. 2 : 19). Alle tussenschakels vallen dan weg.
6.
Het vasthouden aan Christus, het Hoofd.
De tussenschakels zijn gegeven, opdat wij niet meer kinderen
zouden zijn die als de vloed bewogen en omgevoerd worden met allen wind
der leer, door de bedriegerij der mensen, door arglistigheid om listig
tot dwaling te brengen; maar... zouden opwassen in Hem die het Hoofd
is (Ef. 4 : 14 en 15). Ze zijn er opdat men navolgers Gods zou worden
(Ef. 5 : 1), opdat men niet als een roof vervoerd zal worden door de
filosofie en ijdele verleiding, naar de overlevering der mensen, naar
de eerste beginselen der wereld en niet naar Christus (Col. 2 : 8),
opdat men zou weten de dingen die boven zijn waar Christus is (Col.
3 : 1), zou vasthouden aan het Hoofd (Col. 2 : 19).
Vasthouden aan het Hoofd. Niet aan Christus als Koning. Deze is voor
Israël. Niet als Eerstgeborene onder vele broederen. Dat is voor hen
die gezegend worden met de gelovige Abraham. Maar vasthouden aan het
Hoofd.
En in dit Hoofdzijn boven alle dingen geeft God een nieuw ambt. Ons
is geleerd, dat Christus is profeet, priester en koning. Maar ons is
niet of niet dan terloops geleerd, dat Hij is het Hoofd der gemeente,
die Zijn Lichaam is. En in dit Hoofdschap worden al de functies in een
hogere eenheid samengevat. Dit uit het oog te verliezen is een zeer
grote verarming.
7.
De kracht der opstanding van Christus.
Bij geen der andere groepen wordt de uitnemende grootheid van Gods kracht,
bij de opstanding van Christus geopenbaard, opnieuw toegepast dan in
de bedeling die in de geschiedenis na Handelingen 28 is ingetreden.
Moeten al de andere gestorven gelovigen blijven rusten tot vlak voor
of tot aan Zijn wederkomst, de Leden des Lichaams hebben een voorhoop
en daarmee een vooropstanding. Bidt Paulus in Ef. 1 : 19 en 20 dat zij
o.m. mogen kennen de uitnemende grootheid Zijner kracht naar de sterkte
Zijner macht die Hij - God - gewrocht heeft (d.i. heeft doen inwerken)
in Christus als Hij Hem uit de doden heeft opgewekt en Hem gezet heeft
aan Zijn rechterhand in de overhemelse gewesten. In Fil. 3 : 10 en 11
wenst hij Christus' dood gelijkvormig te worden en enigszins - op enigerlei
wijze -te komen tot de uitopstanding die uit de doden is (niet: wederopstanding
gelijk de St. V.).
Hij wenst dus dat God ook voor hem die geweldig grote
kracht in het werk zal stellen om ook hem - en dat reeds kort na zijn
dood - op te wekken en met Christus in Gods rechterhand zal zetten.
Dit kan dus in deze bedeling geschieden. En het is geschied. Want dezelfde
apostel, die in Fil. 1 : 23 begeerte heeft om ontbonden te worden, d.i.
losgemaakt uit het graf, en bij Christus te zijn en in Fil. 3 Hem daartoe
op bijzondere wijze wil kennen, maar, blijkens vs. 12 en 13 nog niet
zo ver is, al jaagt hij ernaar (vs. 14), juicht in 2 Tim. 4 : 7 en 8: "Ik heb den goeden strijd gestreden, ik heb den loop voleindigd, ik
heb het geloof behouden. Voorts is mij weggelegd de kroon der rechtvaardigheid,
welke mij de Heere, de rechtvaardige Rechter, in dien dag geven zal
en niet alleen mij, maar ook allen die Zijn verschijning liefgehad hebben".
Aan het eind zijns levens heeft Paulus de kroon, de prijs der roeping
Gods, gewonnen en wacht hij slechts op de uitreiking: het ontbonden
worden en met Christus zijn in Gods Rechterhand.
Romeinen spreekt van het één planting gemaakt worden in de gelijkmaking
Zijns doods en Zijner opstanding. Niet van een met Christus gezet worden.
Dat doet wel Efeze: "En heeft ons mede opgewekt en heeft ons mede gezet
in de overhemelse gewesten in Christus Jezus". Dit geschiedt in deze
bedeling door uitopstanding en verandering van het vernederd lichaam.
Deze waren er ook nog niet in de Handelingentijd. Daarom zijn beide
kenmerkend voor de bedeling der verborgenheid.
4.c De bedeling der genade Gods of der verborgenheid.
Tot vorming van het Lichaam heeft God een nieuwe bedeling geopend, die der
genade Gods of der verborgenheid.
Ef. 3 : 2: "indien gij maar gehoord hebt van de bedeling der genade Gods,
die mij gegeven is aan u ... die heidenen zijt".
Ef. 3 : 9: "en allen te verlichten dat zij mogen verstaan welke de bedeling
(niet: gemeenschap) der verborgenheid zij".
Dit is een bijzondere tijd. God had reeds Zijn genade geopenbaard. "De wet
is door Mozes gegeven, de genade en de waarheid is door Jezus Christus geworden",
zegt Joh. 1 : 17. Christus' optreden was reeds genade. Maar, daarbij bleef
het niet. Paulus heeft het in Rom. 5 : 17 over "overvloed van genade" en
spreekt telkens weer in zijn oudste Brieven van de genade. Er was dus reeds
veel genade. Maar in Ef. 3 : 2 spreekt hij van "de bedeling der genade Gods".
Dit moet dan wel iets zeer bijzonders zijn. En dat is het ook, want deze
bedeling is er een van zuivere genade. In de Handelingentijd, d.i. onder
de werking van het Nieuwe Verbond, is er genade en oordeel. Men denke aan
Anania's en Saffira's dood, aan de verblinding van Elynias de tovenaar door
Paulus, aan het overgeven aan satan van de hoereerder in Corinthe. In de
bedeling der genade Gods zijn deze dingen er niet. Thans vergeeft God alle
zonde en misdaden.
Deze bedeling heet ook de bedeling der verborgenheid, omdat God hierin een
zaak uitwerkt, die nimmer te voren ook maar in enig opzicht geopenbaard
of afgeschaduwd is. In de ceremoniële of schaduwdienst van Israël, de inrichting
en de bediening van de tabernakel, ligt veel typisch onderricht, onderricht
dat zijn antitypische vervulling ontvangt in het Nieuwe Verbond. Daarin
vinden we de aardse en hemelse groepen: Israël en de hogere Abrahamitische
groep. En in deze laatste weer de graden van toenadering tot God leviet,
priester, hogepriester, voortype van de hogere N.T.-groepen die wel allen
erfgenaam werden van het Vaderhuis, maar die verschillende woning daarin
kunnen hebben.
Maar het Lichaam is hier nergens te vinden, het wordt nergens
door afgeschaduwd. Nergens vinden we dat met de hogepriester anderen mogen
ingaan in het heilige der heiligen, nergens zelfs dat daar een zetel is
om zich te zetten. Het N.T. openbaart in Hebreeën dat de toegang thans openbaar
is, dus ook anderen mogen ingaan, dat er dus een antitypische hogepriestergroep
gevormd wordt (Hebreeën). Maar in Efeze vindt men nog iets anders: dat er
ook een groep gevormd wordt om mede aan Gods Rechterhand te zitten. En dat
is ook nimmer van te voren geopenbaard. Dit was een absolute geheimenis
"van alle eeuwen verborgen in God", Ef. 3 : 9. Dat is de grote verborgenheid.
Deze bedeling is uitsluitend aan Paulus geopenbaard.
Ef. 3 : 2: "... de bedeling der genade Gods, die mij gegeven is aan
u (d.i. voor u)".
Ef. 3 : 3: "dat Hij mij door openbaring heeft bekend gemaakt".
Ef. 3 : 7: "... waarvan ik een dienaar geworden ben, naar de gave der genade
Gods, die mij gegeven is".
Ef. 3 : 8: "Mij, den allerminste van al de heiligen, is deze genade
gegeven".
Col. 1 : 24 en 25 "Die mij nu verblijd in mijn lijden en vervul
in mijn vlees de overblijfselen van de verdrukking van Christus voor
Zijn Lichaam, hetwelk is de gemeente, welker dienaar ik geworden
ben naar de bedeling van God, welke mij gegeven is aan u om te vervullen
het woord Gods".
De bedeling der genade Gods is geen voortzetting der Pinksterbedeling. Deze
is door Petrus geopend. Deze bedeling moet iets anders wezen. Paulus behoort
niet tot de twaalve. Hij vervangt Judas niet, gelijk men vaak meent. Hij
is de apostel der heidenen, staat apart van de Twaalf. En niet alleen is
zijn bediening een andere dan van deze uitverkoren groep, maar ook, in zijn
latere Brieven, is de inhoud der door hem ontvangen openbaring iets geheel
anders, iets ongekends nieuws, iets waarvan nog nimmer gehoord was, een
groot geheimenis, dat wel doorzien kan worden na openbaring, maar van te
voren onbekend was.
Het bijzondere opsommend, vinden we het volgende:
- De
bedeling der verborgenheid, waarin het Lichaam van Christus gevormd
wordt, is in God verborgen geweest, d.w.z. nergens in vroegere Bijbelboeken
op enige wijze geopenbaard, noch in duidelijk Schriftwoord, noch in
type. Dat de heidenen zouden delen in de zegeningen van Abraham was
nimmer een verborgenheid. Gal. 3 : 8 snijdt dit bij de wortel af. De
grote verborgenheid was dus iets anders.
- De
bedeling der verborgenheid met zijn geheel nieuwe inhoud is aan Paulus
door een bijzondere openbaring bekend gemaakt en wel eerst in zijn eerste
gevangenschap. "Om deze oorzaak ben ik Paulus, de gevangene van Christus
Jezus voor u die heidenen zijt", Ef. 3 : 11. Dus niet eerder.
- De
inhoud der verborgenheid is, dat God een Lichaam vormt, waarvan Christus
het Hoofd is en waarvan de Leden mede gezet werden in de overhemelse
gewesten aan Gods Rechterhand.
- Dit
Lichaam wordt gevormd in stilte, onder een zwijgende hemel, zonder zichtbare
of hoorbare openbaring van Gods macht. Alle tekenen uit de Handelingentijd
ontbreken thans. Dezelfde Paulus, door wiens voorschootsvel en zweetdoeken
genezingen tot stand kwamen, kon later een Epafroditus niet genezen
(Fil. 2 : 26 en 27) en moest een Trofimus krank te Milete achterlaten
(2 Tim. 4 : 20). Beide bewijs voor de verandering der bedeling.
- De
bedeling der verborgenheid heeft het Woord Gods tot volheid gebracht.
"Welker dienaar ik geworden ben naar de bedeling van God, die mij gegeven
is om te vervullen (d.i. tot volheid te brengen) het woord Gods", Col.
1 : 25. God heeft in deze openbaring Zijn laatste woord gegeven. Hij
heeft het hoogste en uitnemendste voor 's mensenkind gedaan. Hoger kan
het niet gaan: in een Lichaam met Christus als Hoofd in de overhemelse
gewesten geplaatst te worden in Gods Rechterhand. God kan nu niet anders
doen dan zwijgen totdat de bedeling haar loop heeft vervuld en ophoudt.
Dan wordt de lijn met Israël weer aangeknoopt.
- Deze
bedeling is bijzonder voor de heidenen, d.i. Volken. "Voor u die heidenen
zijt" (Ef. 1 : 13; 3 : 1 en 8), voor hen die eens zonder Christus waren,
vervreemd van het burgerschap Israëls, vreemdelingen van de verbonden
der belofte, geen hoop hadden en zonder God in de wereld. Deze worden
van vreemdelingen en bijwoners niet alleen mede-burgers der heiligen
- dat is nog de Abrahamitische sfeer - maar: huisgenoten Gods, mede-erfgenamen
met en mede-deelgenoten van Christus, mede lichaam (Ef. 2 en 3). Dit
wil niet zeggen, dat de Joden daarvan uitgesloten zijn, want Paulus
was het eerste lid en - een Jood. Maar het betekent dat in deze bedeling
alle volken voor God gelijk staan; de Jood heeft geen voorrang meer,
Israël is Lo-Ammi, niet-Mijn-Volk geworden, en kan nergens aanspraak
op maken. Het is niet afgezonderd van de Volken en zijn besnijdenis
wordt als voorhuid gerekend.
- De
bedeling der verborgenheid openbaart de onnaspeurlijke rijkdom van Christus.
Ef. 3 : 8: "Mij, den allerminste van al de heiligen, is deze genade
gegeven om onder de heidenen door het evangelie te verkondigen den onnaspeurlijken
rijkdom van Christus". Dat Christus profeet zou zijn, voorzei Mozes
reeds (Deut. 18). Dat Hij priester zou zijn, voorzei David (Ps. 110).
Dat Hij koning zou zijn, voorzei o.a. Zacharia (hfdst. 5 : 13). Maar
dat Hij Hoofd zou zijn van een groep Adamskinderen, uit alle Volken,
ook uit Israël, is in geen enkel vroeger O. of N.T.-Boek voor Paulus'
Efezebrief te lezen en is daarom onnaspeurlijk. Dit was verborgen in
God.
Christus
is Abrahams Zaad (Gal. 3). Hij is Abrahams Zoon, zowel naar de natuurlijke
als naar de geestelijke lijn. Maar indien Hij t.o.v. deze laatste niet groter
en meerder ware, dan stond Hij met Abraham op één lijn, dan was Zijn geloof
in wezen niet omvangrijker. Maar zo is het niet. Christus overtreft hier
de vader der gelovigen; Zijn geloof reikt veel verder; het reikt tot het
zitten aan Gods Rechterhand. En nu heeft God wat gedaan.
Tot bijzondere
verheerlijking van de Zoon Zijner liefde voegt Hij Hem een groep toe die
mede daar gezet wordt. Dit was een verborgenheid in Hem onnaspeurlijk de
eeuwen door, maar voorgenomen ter verheerlijking van Christus. Zo bezien
is deze bedeling een absolute noodzakelijkheid om aan te tonen, dat Christus'
geloof verder reikt dan dat van Abraham en door dat geloof anderen mede
gezet worden boven de gelovige Abraham.
Home | Over LW | Site Map | LW Publicaties | Zoeken
Ontwikkeld door ©
Levend Water Alle rechten voorbehouden
|