Licht en duisternis
| Inhoudsopgave | Wandel-wandelen
Wat de Concordantie Leert
Heerst Christus nu reeds over doden?
We geven hier een voorbeeld hoe men met de Concordantie (en een Griekse
spraakleer) soms de moeilijkste taalkundige vraagstukken kan oplossen.
Op sommige punten zijn de taalkundigen het namelijk verre van eens ten
opzichte van de spraakleer van het Grieks der Schriften. Dat is b.v. het
geval met de 1e en 2e Aoristus (1).
Neem b.v.:
- Rom. 14:9 "Want daartoe is Christus ook gestorven en opgestaan, en
weder levend geworden, opdat Hij beide over doden en levenden heersen
zou".
De vraag die we te beantwoorden hebben is deze: Heeft het heersen over de
doden nu reeds plaats (terwijl ze nog dood zijn) of slaat dit heersen op
de toekomst en zal het dus, plaats hebben als zij, die nu dood zijn, zullen
opgestaan zijn? De vorm van het Griekse werkwoord kan ons dit zeggen, maar
omdat sommigen het een onvolmaakt toekomende tijd (in de aanvoegende wijs)
noemen en anderen een 1e Aoristus, kunnen we uit de spraakleer alleen geen
zekerheid hebben. Hoe gaan we dan te werk? We gaan de uitgang na van het
werkwoord, zoals het in onze tekst voorkomt: kurieusè. We zoeken
vervolgens door middel van de Concordantie andere zinnen op van dezelfde
constructie, met "opdat" en waar iets in het verleden gedaan is om hetzij
nu reeds, hetzij in de toekomst iets uit te werken. Zo vinden
we het volgende:
- Wat nu reeds gebeurt.
Gal. 3:13, 14 "Christus ... een vloek geworden zijnde voor ons ... opdat
de zegening van Abraham tot de heidenen komen zou in Christus Jezus,
en opdat wij de belofte des Geestes verkrijgen zouden door het geloof".
Over "komen zou" (genètai) is er eensgezindheid dat het in het Grieks
een tegenwoordige tijd is (in de aanvoegende wijs) en de werking dus
nu reeds plaats heeft. "Verkrijgen zouden" is de vertaling van "laboomen".
Die zegen en belofte begonnen reeds te komen in de tijd der Handelingen,
al is de volledige vervulling eerst voor later. Zie ook Luk. 24:49 en
Hand. 1:5.
1 Petr. 3:18 "Want Christus heeft ook eens voor de zonden geleden, Hij
rechtvaardig voor de onrechtvaardigen, opdat Hij ons tot God zou brengen".
Dat tot God brengen (of beter: leiden) heeft plaats vanaf het kruis.
"Zou brengen" is de vertaling van "presagagè".
- Wat eerst later, bij Christus' komst zal plaats vinden.
1 Thes. 5:10 "Die voor ons gestorven is, opdat wij, hetzij dat wij waken,
hetzij dat wij slapen, tezamen met Hem leven zouden". Die tekst is vervolg
van hoofdstuk 4 en handelt nog over de opstanding. Men is en leeft met
Christus "aldus" (4:17) d.i. door de opname of opstanding. Zo zegt ook
2 Tim. 2:11 "zo zullen wij met Hem leven", niet: "zo leven wij met Hem!"
en Joh. 14:3 "Zo kom Ik weder, en zal u tot Mij nemen". In 1 Thes. 5:10
is "leven zouden" de vertaling van "zesoomen".
1 Joh. 3:8 "Hiertoe is de Zoon van God geopenbaard, opdat Hij de werken
des duivels verbreken zou". Satans leugens werpen alles dooreen en voeren
tot de dood. Nu ontsnappen er wel enkelen aan zijn invloed, maar het
te niet doen van zijn werken heeft eerst plaats bij de komst
van Christus, de opstanding der doden en is volledig als God alles in
allen zal zijn. "Verbreken zou" is de vertaling van "lusète".
We zien dus, dat de uitgangen oomen en è aangeven dat iets
nu reeds gebeurt, terwijl de uitgangen soomen en sète iets
aanduiden, dat eerst later zal plaats vinden. Nu vinden we in de spraakleer
de volgende reeksen uitgangen voor de 1e, 2e en 3e persoon enkel- en meervoud.
oo |
ès |
è |
oomen |
ète |
oosi |
soo |
sès |
sè |
soomen |
sète |
soost |
We behoeven geen rekening te houden met hetgeen de spraakleren van die uitgangen
zeggen: de tweede reeks bevat soomen en sète en uit Gods Woord
leren we dus, dat heel die reeks aanduidt dat iets eerst later zal plaats
vinden. Daar nu de uitgang sè van "kurieusè" er ook toe behoort,
kunnen we zonder aarzelen besluiten, dat Rom. 14:9 de toekomst betreft.
Christus heerst dus nu nog niet over hen die dood zijn. Hij zal dat wel
doen bij hun opstanding. De eerste reeks bevat è en oomen en
geeft dus, volgens de geïnspireerde woorden, iets aan dat nu reeds gebeurt.
Bij alle onderzoek moet men ernstig rekening houden met de naburige teksten.
In Rom. 14:10 en 12 lezen we: "Want wij zullen allen voor den rechterstoel
van Christus gesteld worden" en: "Zo dan een iegelijk van ons zal voor zichzelven
Gode rekenschap geven". Wanneer wordt men voor die rechterstoel gesteld
en moet men rekenschap geven? De concordantie toont aan dat "bèma", het
Grieks voor "rechterstoel", ook in 2 Kor. 5:10 voorkomt: "Want wij allen
moeten geopenbaard worden voor den rechterstoel van Christus, opdat een
iegelijk wegdrage ...". Om nader ingelicht te worden zoeken we nog andere
plaatsen waar het Griekse woord voor "wegdragen" gebruikt is en we lezen:
- Heb. 10:36,37 "De beloftenis moogt wegdragen; want: nog een weinig
tijds en Hij, die te komen staat, zal komen, en niet vertoeven".
- Heb. 11:39 "En deze allen, hebbende door het geloof getuigenis gehad,
hebben de belofte niet gekregen" (zie vers 35: "betere opstanding").
- 1 Petr. 1:9 "Verkrijgende het einde uws geloofs, namelijk de zaligheid
der zielen". Zie v. 13: "in de openbaring van Jezus Christus".
- 1 Petr. 5:4 "En als de overste Herder verschenen zal zijn, zo zult
gij de onverwelkelijke kroon der heerlijkheid behalen".
Uit dit alles zien we, dat de "bèma" en het "wegdragen" plaats hebben bij
de opstanding en tweede komst van Christus. Zie ook Mat. 16:27; Luk. 14:14;
2 Thes. 1:7; Op. 11:18; 22:12.
Men ziet dus ook uit het onderzoek van de verzen die op Rom. 14:9 volgen,
dat het gaat over toekomende dingen en het heersen (onder de vorm
van oordeel b.v.) eerst plaats heeft na de opstanding en niet als ze nog
dood zijn. Men ziet nu ook bevestigd, dat 2 Kor. 5:9 over de opstanding
spreekt, evenals de vorige verzen, waar sprake is van "bij den Heere inwonen".
Het sterfelijke wordt door het leven verslonden bij de opstanding (of bij
de verandering in een punt des tijds). Men ziet ten slotte ook dat Mat.
22:31, 32 bevestigd wordt. De Heere zegt duidelijk en nadrukkelijk dat Hij
spreekt over de opstanding. God is niet een God der doden en als
Hij de God van Abraham, Izaak en Jakob wil zijn, moeten zij dus eerst opstaan.
Zo sprak Ex. 3:6 dus reeds van de opstanding, Israëls herstel en het koninkrijk.
Het is wel merkwaardig, dat Mat. 22:32 door velen uit het verband gelicht
wordt en dan zou moeten leren, dat de doden leven!
Met enige liefde voor het Woord, met wat geduld en oefening, kan men in
vele dingen juist onderscheiden wat de Heilige Geest zegt, zelfs zonder
bijzondere "geleerdheid". Men moet Schrift met Schrift vergelijken en uitleggen.
Voetnoten:
(1) De Aoristussen
zijn Griekse tijden der werkwoorden, waarvoor het Nederlands geen vormen
heeft en die eigenlijk het verleden, het heden en de toekomst kunnen uitdrukken.
Het gaat dan meer over een feit dan over een tijd.
Licht en duisternis
| Inhoudsopgave | Wandel
- wandelen
Home | Over LW | Site Map | LW Publicaties | Zoeken
Ontwikkeld door ©
Levend Water Alle rechten voorbehouden
|