Hoofdstuk 20 | Inhoudsopgave | Hoofdstuk 22
De Weg der Behoudenis
XXI. Is God dan niet souverein
De vrijheid van de mens en hetgeen ermee in verband staat, doet niets af aan Gods soevereiniteit. Het onderscheid tussen
wil (verlangen) en wil (besluit) is hier zeer belangrijk.
Gods besluit (raad) kan niet verbroken worden, is onveranderlijk (Hand. 5:38, 39; Heb. 6:17). Hij werkt (inwerkt) alle
dingen naar het besluit van Zijn verlangen (Ef. 1:11). Hij werkt dus ook Zijn voornemen uit, zoals Hij dat goed vindt. Hij roept
naar Zijn voornemen (Rom. 8:28; 2 Tim. 1:9), verkiest naar Zijn voornemen (Rom. 9:11), verordent naar Zijn voornemen
(Ef. 1:11), enz.
Maar in de sfeer van Zijn verlangen laat Hij de mens vrij. Natuurlijk binnen zekere grenzen en gedurende een bepaalde
tijd. Hij geeft aan de mens de gelegenheid vrij te doen wat Hij verlangt. Laat de mens die gelegenheid voorbij gaan, dan is
het schade voor hem en voor Hem. Moest het niet volbrengen van Zijn verlangen Zijn voornemen in de weg staan, dan zal
het een onveranderlijk besluit worden. De kinderen van Jeruzalem hebben dikwijls geen gevolg gegeven aan Zijn verlangen
om ze bijeen te vergaderen (Mat. 23:37). Maar waar die stad en dit volk een hoofdrol te vervullen hebben in het deel van Gods
voornemen betreffende de aardse roeping, zal Hij ze toch eens bijeenvergaderen, al moest het ten dele tegen hun wil
zijn.
Men ziet dus, dat Gods soevereiniteit in niets aangetast wordt. Integendeel, juist het toekennen van een beperkte vrijheid,
het afstand doen van iets van Zich zelf, toont zoveel te meer Gods almacht. Om een mechanisme te besturen, al zou het
dan nog zo merkwaardig gebouwd zijn als de mens, is minder macht nodig dan om met vrije wezens tot zijn doel te
komen. Zo is het voor ons veel gemakkelijker een automobiel of een hond te leiden dan een kind.
De mens heeft van God iets goddelijks gekregen en behouden, zelfs na de val. Het is iets dat hem kenmerkt en boven
delfstoffen, planten en dieren plaatst. Het is onder meer zijn (betrekkelijke) vrijheid. God staat alzo iets van Zich Zelf af en is
bereid dat meer en meer te doen en Zijn schepsel geheel tot Zich Zelf te brengen. De vrijheid van Zijn schepsel verhindert
Hem niet, maakt Hem niet zwak, maar vermeerdert Hem en toont de sterkte Zijner macht. Maar boven alles komt zo ook Zijn liefde tot uiting. Erkent de mens die liefde
en maakt hij goed gebruik van zijn vrijheid, dan verheerlijkt hij God, wat door geen mechanisme zou kunnen gedaan
worden. Het schepsel biedt dan zijn Schepper zijn vrijheid aan, de kostelijke gave die het ontvangen heeft. Het
gebruikt die gave niet tegen Hem.
Laat ons jubelen in het bezit van zulk een almachtige God, die Zijn schepselen vrijheid kan geven en ze niet, uit
vrees van Zijn macht te verliezen, tot poppen gemaakt heeft.
Hoofdstuk 20 | Inhoudsopgave | Hoofdstuk 22
Home | Over LW | Site Map | LW Publicaties | Zoeken
Ontwikkeld door © Levend Water Alle rechten voorbehouden
|