Hoofdstuk 1 | Inhoudsopgave | Hoofdstuk 3
De Weg der Behoudenis
II. Is het vlees zondig?
Enige teksten.
Wij beginnen met alle teksten te lezen waar gesproken wordt over het vlees en kiezen er enkele uit:
- Mat. 26:41 "Geest gewillig, vlees zwak (krank)".
- Joh. 1:13 "Niet uit wil des vleses, uit God geboren".
- Joh. 1:14 "Woord vlees geworden".
- Joh. 3:6 "Uit vlees geboren: vlees".
- Rom. 6:19 "Zwakheid (krankheid) des vleses".
- Rom. 7:18 "In mij, dat is in mijn vlees".
- Rom. 8:3 "De wet zwak door het vlees; zondige vlees".
- Rom. 8:4 "Naar het vlees en naar de geest wandelen".
- Rom. 8:6 "Bedenken des vleses: dood, bedenken des geestes: leven en vrede".
- Rom. 8:7 "Bedenken des vleses: vijandschap tegen God".
- Rom. 8:9 "Vlees; Geest".
- Rom. 8:13 "Naar het vlees leven: sterven; Geest: leven".
- Rom. 9:5 "Uit welke Christus is, wat het vlees aangaat".
- 1 Kor. 15:39 "Verschillend vlees".
- Gal. 5:16 "Wandel Geest; begeerlijkheden vlees".
- Gal. 5:17 "Vlees begeert tegen Geest".
- Gal. 5:19 "De werken des vleses".
- Gal. 5:24 "Vlees kruisigen".
- Ef. 2:3 "Begeerlijkheden des vleses, doende wil des vleses".
- 1 Tim. 3:16 "God geopenbaard in vlees".
- 2 Petr. 2:18 "Begeerlijkheden des vleses, ontuchtigheden".
Wij voegen er nog enige teksten bij met "vleselijk":
- Rom. 7:14 "Ik ben vleselijk, verkocht onder de zonde".
- Rom. 15:27 "Vleselijke (lichamelijke) goederen".
- 1 Kor. 3:1 "Vleselijken; jonge kinderen in Christus".
- 1 Kor. 3:3 "Nijd, twist, tweedracht: vleselijk, naar de mens".
- 1 Kor. 9:11 "Geestelijke gezaaid; vleselijke maaien".
- 2 Kor. 1:12 "Niet vleselijke wijsheid, maar genade Gods".
- 1 Petr. 2:11 "Onthouden van vleselijke begeerlijkheden".
Wat is vlees?
Wij moeten nu eerst onderscheiden tussen enkele verschillende betekenissen, die de Schrift hecht aan "vlees". Wij menen, dat er vier zijn, namelijk:
- Geheel letterlijk is vlees gebruikt voor de spieren enz. van het lichaam. In deze zin komt het voor in 1 Kor.
15:39 en 2 Kor. 3:3. (Men lette op het bijzondere woord "sarkinos" dat ook in Rom. 7:14 en 1 Kor. 3:1 gebruikt is
en aangeeft, dat iets uit vlees gemaakt is. Zie ook: "Wat de Concordantie leert".)
- Soms is de betekenis: iets stoffelijks (lichamelijks) tegenover iets geestelijks, onzichtbaar. Zie Rom. 15:27; 1
Kor. 9:11; Heb. 9:10 enz.
- Dikwijls betekent "vlees" de gehele "uitwendige mens", niet in de zin van een persoonlijkheid, maar in de
zin van de leden, het lichaam. Het is dus het letterlijke vlees in zijn geheel gezien. De gedachte van sterfelijkheid
blijft er natuurlijk aan gehecht. Men zie Joh. 1:14; 3:6; 6:63; Rom. 9:5; 2 Kor. 4:10, 11, 16; 10:3; Fil. 1:22; Filemon
16; 1 Tim. 3:16; 1 Joh. 4:2, 3, 7; 2 Joh. 7.
- In de meeste gevallen is het de gehele mens zoals hij geboren is, inbegrepen de ziel. Het is hetgeen uit Adam
voortkomt, in tegenstelling met wat uit God geboren is. Het is in zekere zin de "oude mens" (vergelijk b.v.
Rom. 6:6 met Gal. 5:24). Deze laatste uitdrukking omvat echter het gehele Adamitische mensdom, en betreft
niet zozeer de individuele mens. Wij kunnen hier vermelden: Mat. 26:41; Joh. 1:13; Rom. 3:20; 6:19; 7:14, 18; 8:3-13; 1 Kor. 3:1, 3; 2 Kor. 1:12; Gal. 5:16, 17, 24; Ef. 2:3; 1 Petr. 2:11; 2 Petr. 2:18.
Nu moeten wij deze vier betekenissen onderzoeken. Wij kunnen ze vooreerst in twee groepen verdelen: de
eerste drie betreffen iets stoffelijks zonder persoonlijkheid. Hier is dan ook geen sprake van verantwoordelijkheid,
boosheid, zondigheid enz. De laatste omvat de gehele mens en betreft dus meer de persoon dan het stoffelijke.
Hier kan bewuste zonde zijn. De ziel overheerst.
Enige woorden over die eerste groep. Ons vlees, ons gehele lichaam is aangepast aan onze tegenwoordige bestaanswijze. Het is zwak en verderfelijk, want de
geest, die het in het leven houdt, is zelf kwijnend. Men weet, dat ons lichaam bestaat uit cellen, die zich door
verdubbeling voortplanten. De twee cellen die alzo telkens gevormd worden zijn noodzakelijk van juist dezelfde
samenstelling als de cel waarvan zij voortkomen, daar deze laatste zich in twee splitst. Ook de cellen van een
kind zijn juist dezelfde als die der moeder, en zo ziet men dat wij kunnen teruggaan tot Eva en Adam. Onze
cellen zijn ten slotte deeltjes van die van Adam, hun samenstelling is dezelfde. Men kan dus ook letterlijk zeggen
dat Adams bloed door onze aderen vloeit. Het oordeel over Adam: "stervende zult gij sterven" betrof mede zijn lichaam en gaat noodzakelijk door tot ons. Adams cellen werden door Gods oordeel getroffen en die cellen leven nog in ons voort. Maar hoe leven zij? In zichzelve hebben zij geen
levenskracht, die moest toegevoerd worden door middel van de boom des levens. Zij hebben nu nog slechts
genoeg kracht behouden om langzaam te sterven. Zonder nieuwe levenskracht is het einde van het individu
zowel als van heel de "oude mens" noodzakelijk de dood (1).
Men meent soms dat Rom. 5:12 zegt dat allen "in Adam" gezondigd hebben. Deze tekst zegt eenvoudig dat
Adam aanleiding gaf tot het zondigen van allen. De dood is niet het gevolg van hun zondigen, volgens verzen
13 en 14. Men zie hierover Aanhangsel N° 3.
Het vlees niet zondig.
Het vlees in zijn tegenwoordige toestand is van
geen nut voor de levendmaking en de opstanding. Dan moet het lichaam getransformeerd worden, overgaan tot
een andere bestaanswijze. Dat doet de Geest. Nu derven wij de heerlijkheid Gods en is ook ons lichaam
verderfelijk.
Dit is de enige wijze waarin ons "vlees" niet "goed" is. Zijn toestand laat alles te wensen over. Het is echter
op zichzelf niet "slecht" in morele zin, want het wil niet, weet niet, begeert niet. Het is geen "ik", geen
persoon. Het kan dan ook niet zondigen, is niet zondig, maar wel een slachtoffer der zonde.
Wij willen dit nog bevestigen door enkele teksten:
- Rom. 6:13 "Stelt uwe leden niet der zonde tot wapenen der ongerechtigheid; maar ... stelt uwe leden Gode tot
wapenen der gerechtigheid".
Onze leden, dat is ons vlees, zondigen niet, maar kunnen werktuigen der ongerechtigheid of der gerechtigheid
zijn. De zonde zit dan ook niet in het vlees als zodanig maar in de ikheid, in het centrum van ons wezen. Rom. 15:27; 1 Kor. 9:11 en dergelijke plaatsen duiden van zelve niet iets slechts aan.
- 1 Kor. 6:19 "Of weet gij niet, dat ulieder lichaam een tempel is van den Heiligen Geest, die in u is".
Kan de Heilige Geest wonen in iets dat op zich zelve slecht en zondig is?
- 1 Kor. 7:34 "opdat zij heilig zij, beide aan lichaam en aan geest".
Kan iets zondigs heilig zijn?
- 2 Kor. 10:3 "Want wandelende in het vlees, voeren wij den krijg niet naar het vlees".
Was Paulus' wandel zondig omdat het "in het vlees" was? Neen, want hij wandelde juist niet "naar" het vlees. Ook Fil. 1:22 en Filemon 16 tonen dat "in het vlees zijn" geen ongunstige betekenis heeft, al is dan die bestaanswijze verre van goed. Nu zou men tegen dit alles Rom. 8:8, 9 ("die in het vlees zijn, kunnen Gode niet behagen") kunnen stellen. De moeilijkheid wordt opgelost
door in te zien dat in 2 Kor. 10:3 de "uitwendige mens" bedoeld is (Nr 3 van hierboven), terwijl Rom. 8 van de "oude mens" spreekt (Nr 4). Dit hoofdstuk toch handelt niet over het stoffelijk lichaam, maar over de gehele
mens, als zondaar geboren. Die "oude mens" moet gekruisigd worden (Rom. 6:6), daar mag men niet in
wandelen.
Hetzelfde kan gezegd worden van Rom. 8:3 "des zondigen vleses". Wij haasten ons hier bij te voegen dat het
Grieks niet spreekt van de "gelijkheid" maar wel van de "gelijkenis" (homoios) des zondigen vleses. De Zoon
is toch niet gekomen in een zwak en stervend lichaam, als een gewoon kind van Adam? Wel geleek het er op. Wat was dan het verschil? Ons vlees is zwak (Mat. 26:41; Rom. 6:19;
8:3 enz.). De "uitwendige mens", zowel als de gehele mens, kan alzo gemakkelijk de zonde toebehoren, zij zijn
onder de zonde verkocht (Rom. 6:14), gevangen van de wet der zonde (Rom. 6:23). Telkens plaatst de Schrift
echter de Geest tegenover het "vlees". In de Geest (zij het dan de Heilige Geest, de Gever, of Zijn gave) is
kracht en leven. Daarom moeten wij ook niet vleselijk zijn, d.i. op ons zelve (gelijk wij uit Adam geboren zijn)
steunen, maar wij moeten geestelijk zijn, op God steunen. De Geest werkt in ons en woont zelfs in ons.
Wat gebeurde er nu, toen de Zoon de bestaanswijze eens slaafs ontving (Fil. 2:7)? Wij lezen in Luk. 1:35:
- De Heilige Geest zal over u komen, en de kracht des Allerhoogsten zal u overschaduwen".
Die kracht was ruim voldoende om de zwakheid van het menselijke vlees op te heffen. Het was volstrekt niet
nodig dat Maria een bijzonder lichaam had, het was niet nodig van "slecht" of "zondig" vlees, goed vlees te
maken. Maria's vlees was niet zondig, maar alleen zwak (2). Door de kracht van de Allerhoogste was het vlees
van Jezus werkelijk levend, het was geen stervend lichaam.
Men herinnert zich hoe dikwijls er in Gods Woord gesproken wordt van krachten in verband met genezing. Luk.
5:17 zegt b.v. dat de kracht des Heeren er was om hen te genezen. In Luk. 6:19 ging er kracht uit van Hem en
Hij genas allen. De vrouw van Luk. 8:48 werd gezond door kracht, die uit Hem ging (v. 46) enz. Hier is het maar
een tijdelijke werking, een tegenhouden van het stervensproces, maar die kracht kan ook zo werken dat er
blijvend leven is.
Zo was dan het lichaam van Christus door de kracht des Heiligen Geestes niet zwak als het onze. Hij was in
nauwe gemeenschap met de Vader en die levensbron belette alle ziekte en verderving. Als wij dan lezen:
- Joh. 1:14 "Het Woord is vlees geworden".
- 1 Tim. 3:16 "God is geopenbaard in het vlees".
- 1 Joh. 4:2, 3 "Christus als in het vlees gekomen".
- 2 Joh. 7 "Christus als in het vlees komende".
dan zien wij vooreerst weer dat "vlees" op zichzelf niets slechts of zondigs aanduidt, en ten tweede dat het hier
Christus betreft tegenover Adam. Beiden hebben een vleselijk lichaam. Het verschil is, dat het eerste zwak en
stervend is, het tweede krachtig en levend. Ook als wij in gemeenschap met Christus komen, behouden wij ons
oude lichaam. Het blijft onderworpen aan ziekte en zonde. Maar niettegenstaande dit kunnen wij toch naar de
Geest wandelen, omdat onze geest dan reeds in contact met God is.
De persoon zondig.
Wij komen nu tot de 4e betekenis van "vlees". Het betreft dus de gehele mens, inbegrepen de ziel. Wij lezen hiervan:
- Joh. 1:13 "uit den wil des vleses".
- Rom. 8:6 "het bedenken des vleses is de dood".
- Gal. 5:16, 17; Ef. 2:3; 2 Petr. 2:18; 1 Petr. 2:11 "de begeerlijkheden des vleses".
- Gal. 5:19 "de werken des vleses".
Hier hebben wij dus met een persoon te doen, die kan willen, bedenken, begeren, werken. Het is de mens gezien
in de positie waar het vlees overheersend is, waar het gevoel, de ziel, tegenover de geest staat en de
overwinning behaalt. Heel Rom. 8 handelt over dit "vlees". Soms is het moeilijk te onderscheiden of de
"uitwendige mens", het lichaam bedoeld is of de gehele mens, de persoon. Zo b.v. in Rom. 7:14, 18 (vergelijk
v. 23: leden; v. 24: lichaam). Het woord "lichaam" kan echter ook de betekenis hebben van persoon (Rom.
8:10). Wij kunnen daarom besluiten, dat ook Rom. 7:18 van de "oude mens" spreekt, meer dan van de "uitwendige mens". Wij zullen dit vers verder nog onderzoeken in het hoofdstuk "Niemand is goed, dan één",
wij merken hier echter reeds op, dat er niet staat:
maar wel:
- "In mij, dat is in mijn vlees, woont geen goed".
Het goede komt niet voort uit het vlees, het kan er echter
wel door God ingelegd worden. Zelfs bij ongelovigen kan er aldus "goed" zijn, maar "wonen", d.i. er
voortdurend verblijven, doet het niet. Daartoe moet eerst de Heilige Geest er "wonen".
Wij besluiten nu uit dit alles, dat het letterlijke vlees en het stoffelijke lichaam niet "goed" of "slecht" zijn op
zichzelve, maar alleen zwak en stervend. Het vlees in deze zin is een slachtoffer der zonde, niet de auteur der
zonde.
Wat echter wel slecht en zondig is, is de "oude mens" d.i. het hele uit Adam geboren mensdom. Als "vlees"
de gehele mens, de persoon aanduidt, dan kan men zeggen dat er geen goed zijn woonstede in maakt. Tijdelijk en
betrekkelijk kan er goed zijn. God kan er tijdelijk iets goeds inleggen om een bijzondere opdracht uit te voeren.
Er kan ook voortdurend iets "goeds" zijn in betrekking tot de stoffelijke dingen en de verhouding tussen de
mensen. Absolute rechtvaardigheid is er echter niet.
Terwijl een ongelovige, een "ziellijke" (natuurlijke) mens genoemd wordt (zie het stuk "Wat is de mens?"),
worden de in-Christus-gelovigen verdeeld in "vleselijken" (1 Kor. 3:4) en "geestelijken" (1 Kor. 2:15).
Voetnoten:
(1)
De cel bestaat hoofdzakelijk uit colloïden, dat zijn vloeistoffen die uiterst kleine deeltjes bevatten, welke
voortdurend in beweging zijn. Men veronderstelt dat zij elektrisch geladen zijn. De colloïden spelen een zeer
belangrijke rol in ons lichaam. Zij hebben een neiging tot vervlokking: de deeltjes, in plaats van zich vrij in heel
de vloeistof te bewegen, komen namelijk langzamerhand te zamen en vormen vlokken. Als dat gebeurt, sterft
de cel. De vervlokking schijnt dan ook voor een groot deel de oorzaak te zijn van ziekte en dood. Bij Adam werd
die neiging tot vervlokking waarschijnlijk tegengewerkt door de vruchten van de boom des levens. Sinds de toegang tot die levensbron afgesneden is, gaat de vervlokking haar gang, ook in ons. Zij kan wel enigszins tegengewerkt of verhaast worden, maar ze geheel opheffen kan alleen de Geest. De levenswijze en het voedsel kan de dood wel uitstellen, niet vermijden. Inenting van klieren kan ook tijdelijk helpen, maar het einde is toch de dood.
(2)
Men ziet, dat de traditie aangaande de "onbevlekte ontvangenis" van Maria, volgens welke Maria dus
zonder zonde ontvangen zou zijn en een bijzonder lichaam hebben, geen reden van bestaan heeft.
Hoofdstuk 1 | Inhoudsopgave | Hoofdstuk 3
Home | Over LW | Site Map | LW Publicaties | Zoeken
Ontwikkeld door © Levend Water Alle rechten voorbehouden
|