Inleiding | Inhoudsopgave | Hoofdstuk 2


De Weg der Behoudenis

I. De toestand van de mens onder de zonde



Wat is zonde?

Wij kunnen niet stilstaan bij heel de geschiedenis der zonde, maar stippen slechts enkele dingen aan.

Men weet hoe de zonde in de wereld kwam:

  • Rom. 5:12 "Daarom, gelijk door één mens de zonde in de wereld ingekomen is, en door de zonde de dood; en alzo de dood tot alle mensen doorgegaan is, in welken allen gezondigd hebben".
  • Rom. 5:19 "Want gelijk door de ongehoorzaamheid van dien énen mens, velen tot zondaars zijn gesteld geworden, alzo zullen ook door de gehoorzaamheid van énen velen tot rechtvaardigen gesteld worden".
Het Griekse woord "hamartia", dat in de meeste gevallen gebruikt is waar sprake is van zonden, komt in betekenis nagenoeg overeen met het Hebreeuwse "chata". Het is in beide gevallen een missen of een gebrek hebben aan iets. De betekenis van het Hebreeuwse woord leert men het duidelijkst uit:
  • Richt. 20:16 "dezen allen slingerden met een steen op een haar, dat het hun niet miste (chata)".
  • Spr. 19:2 "die met de voeten haastig is, zondigt".
De betekenis is in beide gevallen: het doel missen. In de Griekse Schriften lezen wij:
  • Rom. 3:23 "Want zij hebben allen gezondigd en derven de heerlijkheid Gods".
Dit vers is zeer belangrijk voor ons onderzoek, want wij zien hier dat de zonde nauw verbonden is aan het derven der heerlijkheid Gods. Als velen nu niet inzien dat zij zondaars zijn, is het niet omdat zij niet weten wat de mens eigenlijk moest wezen, welke heerlijkheid hij zou moeten hebben?

Het blijft echter niet bij een gebrek hebben aan iets. Het gevolg is dat de mens nagenoeg niets meer kent dan "missingen" (zonden) en misdaden. Het Grieks heeft deze twee uitdrukkingen. Verder weten wij hoe heel de aarde onder de vloek kwam. Overal wordt Gods norm gemist en Gods wet overtreden. In 1 Joh. 3:4 lezen wij dan ook:
  • "Want de zonde is de ongerechtigheid (d.i. wetteloosheid)".
Het Hebreeuws heeft een hele reeks woorden, die al de schakeringen der zonde aangeeft. Het blijft ook hier niet bij een missen, maar van het een komt men tot het ander en ten slotte volgt opstand en verwoesting.

Laat ons hier in het voorbijgaan opmerken, dat de zonde, juist door het feit dat ze iets negatiefs is, een gebrek aan iets is, niet geschapen is. De oorzaak der zonde ligt bij het schepsel, niet bij de Schepper.

God heeft van te voren niet besloten de zonde in de schepping te brengen maar Hij heeft wel besloten de weg der vrijheid te volgen. Daar Hij de zonde, die op die weg lag, voorzag, heeft Hij ze ook mee opgenomen in Zijn voornemen. Zelfs de zonde zou Hij aldus dienstbaar maken om tot Zijn doel te komen.

Om de zonde geheel te vermijden konden er slechts twee wegen zijn:
  1. Geheel volmaakte wezens scheppen.
  2. Poppen zonder vrijheid scheppen.
Nu is er in het eerste geval eigenlijk geen schepping, want het scheppen van iets volmaakts wil zeggen, dat God Zichzelf zou scheppen. Het tweede geval is Gode niet waardig. Alleen in de weg der vrijheid is verheerlijking mogelijk. God kan dan die onvolmaakte schepselen tot volmaaktheid leiden en Zijn heerlijkheid vermeerderen. Het ontkennen van alle vrijheid heeft buiten het te kort doen aan Gods waardigheid, macht en liefde, tot gevolg, dat men moet aannemen dat Hij de zonde heeft gewild, in dezelfde zin als de behoudenis, dat Hij werkelijk de auteur der zonde is (1).

Het was Gods gebod, niet te eten van de boom der kennis van goed en kwaad. Door daar van te eten, namen Adam en Eva vooreerst Gods gebod niet in acht en plaatsten zij zich vervolgens op gelijke voet met Hem: zij beweerden zichzelf tot norm te hebben en het vermogen te bezitten zelf te oordelen wat goed en kwaad was (Gen. 3:22). Zij meenden het zonder God te kunnen doen en sloegen dus de weg in, die heden nog algemeen gevolgd wordt.

Het bleek, dat die weg ten verderve leidt in plaats van hoger op te voeren. Heel de Schrift spreekt er echter van, dat uit die gevallen toestand nog steeds redding mogelijk is. Daartoe moet de mens zich omkeren. Uit eigen kracht bereikt hij niets, hij moet zich geheel in Gods hand overgeven. Telkens en telkens zien wij in Gods Woord, hoe Hij de mens door vermaning, ondervinding, voorbeeld enz. er toe leiden wil van zichzelf af te zien en alles bij Hem te zoeken. De mens moet daartoe zijn "ik" niet te niet doen, zoals het Boedisme dat vraagt, maar hij mag het niet als middelpunt nemen. Het "ik" moet ook niet naast of boven God geplaatst worden, maar geheel in God opgaan. De hoogmoed moet dus geheel afgelegd en de liefde aangedaan worden. Hij mag zich niet verontschuldigen en zeggen, dat hij niet verantwoordelijk is en niets kan. Hij moet de gedeeltelijke vrijheid, die hij van God ontvangen heeft, goed gebruiken. Zo alleen kan alles in de weg der vrijheid tot God komen en God ten slotte alles in allen zijn.


Wat is de mens?

Hij is geworden een "levende ziel" (Gen. 2:7), geschapen naar Gods beeld en gelijkenis. Hij bestaat uit lichaam, ziel en geest (1 Thes. 5:23). Geen dezer afzonderlijk genomen is de mens. Ook de ziel alleen is de mens niet.

Het lichaam in zijn tegenwoordige bestaanswijze is stoffelijk en bestaat uit vlees en bloed. Door dat lichaam is de mens in contact met zijn medemensen en met de stoffelijke schepping in het algemeen en deze reageert op de mens door middel van zijn vijf zinnen: gezicht, gehoor, gevoel, smaak, reuk. De organen der zinnen behoren tot het lichaam, de zinnen zelf tot hetgeen de Schrift "ziel" noemt. Men zie slechts Deut. 12:20; Ps. 107:18; Spr. 16:24; Mat. 6:25 en veel andere plaatsen (ziel is dikwijls door leven vertaald).

De ziel is hoofdzakelijk de zetel van het gevoel. Ook de dieren hebben een ziel (Gen. 1:21, 24, 30; 2:19), doch deze is daarom niet van dezelfde aard als die der mensen, maar door haar nauw verband met het vlees (Gen. 9:4; Lev. 17:11, 14) evenals hun vlees, anders dan de onze (1 Kor. 15:39). Het lichaam, is om zo te zeggen het uitwendige der ziel. Daarom is het mogelijk een mens een ziel te noemen. Men spreekt dan van de mens vanuit het oogpunt van zijn gevoel, zijn fysiek leven. In de Griekse Schriften is "ziel" meer dan 50 maal door "leven" vertaald.

Men vergete echter niet de geest, die de zetel is van de rede en van het geweten en gemeenschap met God mogelijk maakt. De geest is het, die de ziel en het lichaam leven geeft, zowel in stoffelijke als in geestelijke zin. Zonder de geest, is het lichaam dood: het is de gewone dood (Jak. 2:26). Bij de schepping van Adam was er een gemeenschap tussen zijn geest en God: hij was werkelijk een "levende ziel". Na zijn val is die gemeenschap verbroken, de geest is kwijnend, al heeft hij nog een overblijfsel van zijn vroegere kracht. Het gevolg is, dat ziel en lichaam stervende zijn, volgens het oordeel: "stervende zult gij sterven" (Gen. 2:17). Door het verbreken van de gemeenschap met God kan men zeggen dat "in Adam allen stervende zijn" (1 Kor. 15:22). Dat is dan in stoffelijke en geestelijke zin.

Zoals wij verder ook zullen zien, is de ziel nu overheersend. De mens is alzo van nature "ziellijk" (Grieks 1 Kor. 2:14; 15:44, 46; Jud. 19). Het zou echter de geest moeten zijn, die alles bestuurt. In onze aioon mag de ziel zich niet doen gelden, men moet ze "verliezen". In de volgende aioon is het de tijd waarin de mens zijn gevoelen, zijn ziel, deel kan laten nemen in de fysieke zegeningen van het koninkrijk. Men zie hierover Mat. 10:39; Joh. 12:25 enz.

Door het derven der heerlijkheid, de scheiding tussen God en onze geest, is ziel en lichaam aan satan onderworpen en een speelbal der zonde. De rede, het gevoel en de wil der mensen zijn onder slavernij en van zelve het lichaam, dat uitwerkt wat satan inwerkt. Zo tracht deze tegenstander door de mens tot een koninkrijk zonder Christus te komen.


De toestand van de mens.

Enkele delen uit de Griekse Schriften geven ons volledige inlichtingen over de toestand van de "natuurlijke" mens.

  • Mark. 7:20-23 "Hetgeen uitgaat uit den mens, dat maakt de mens onrein; want van binnen uit het hart der mensen komen voort ... Al deze boze dingen komen voort van binnen, en maken de mens onrein".
  • Rom. 3:9-19 "Want wij hebben tevoren beschuldigd beiden Joden en Grieken, dat zij allen onder de zonde zijn; gelijk geschreven is: Er is niemand rechtvaardig, ook niet een ... Hun keel is een geopend graf; met hun tongen plegen zij bedrog; slangenvenijn is onder hun lippen, welker mond vol is van vervloeking en bitterheid; hun voeten zijn snel om bloed te vergieten; vernieling en ellendigheid is in hun wegen; en den weg des vredes hebben zij niet gekend. Er is geen vreze Gods voor hun ogen ... opdat alle mond gestopt worde en de gehele wereld voor God verdoemelijk zij".
  • 1 Kor. 2:14 "Maar de natuurlijke mens begrijpt niet de dingen, die des Geestes Gods zijn; want zij zijn hem dwaasheid, en hij kan ze niet verstaan, omdat zij geestelijk onderscheiden worden".
  • Ef. 2:3 "In de begeerlijkheden onzes vleeses, doende den wil des vleeses en der gedachten; en wij waren van nature kinderen des toorns, gelijk ook de anderen".
  • Tit. 3:3 "Want wij waren eertijds onwijs, ongehoorzaam, dwalende, menigerlei begeerlijkheden en wellusten dienende, in boosheid en nijdigheid levende, hatelijk zijnde en elkander hatende".
De toestand is zeker uiterst ellendig en wij zullen dat verder nog nader inzien. Voor één ding moeten wij ons echter hoeden, namelijk het nog erger maken dan het is. Men heeft soms die neiging. Wij willen de dingen zien zoals de Schrift ze ons geeft en zullen trachten niets helderder of donkerder voor te stellen dan de Heilige Geest dat doet. Komen wij hierin te kort, dan wijze men ons terecht.

Wij onderzoeken nu wat er gezegd wordt over het "vlees".


Voetnoten:

(1) Dr. H. Bavinck drukt zich als volgt uit in verband met deze dingen: "Het was zijn (d.i. Gods) wil, om met den mens de gevaarlijke weg der vrijheid te bewandelen, liever dan om hem ineens door een machtsdaad boven de mogelijkheid van zonde en dood te verheffen" (Geref. Dogm. Deel III blz. 2). "Want alle redelijk schepsel sluit als creatuur, als eindig, beperkt, veranderlijk wezen, de mogelijkheid van afval in. Maar God heeft, wijl Hij God is, de weg der vrijheid, de werkelijkheid der zonde, de uitbarsting der ongerechtigheid, de macht van satan niet gevreesd."

Inleiding | Inhoudsopgave | Hoofdstuk 2



Home
| Over LW | Site Map | LW Publicaties | Zoeken
Ontwikkeld door © Levend Water Alle rechten voorbehouden