Hoofdstuk 10 | Inhoudsopgave | Hoofdstuk 12 Volgens de Statenvertaling van Rom. 3:11 is er niemand die God zoekt. Wat moeten wij dan b.v. denken van de geloofshelden van Heb. 11? Wordt in verband met Henoch ook niet gezegd: "want wie tot God komt, moet geloven, dat Hij is, en een beloner is dergenen, die Hem zoeken"? Zijn dit wellicht uitzonderingen, en moeten wij het "niemand" niet letterlijk nemen? Dat kan wel, maar dan is de kracht van die uitspraak verdwenen. Laat ons Ps. 14:2 eens lezen, waarvan onze tekst slechts een aanhaling is: "De Heere heeft uit den hemel nedergezien op de mensenkinderen, om te zien, of iemand verstandig ware, die God zocht". Dit zegt niet dat er geen enkele God zocht. Heel die psalm handelt over de rechtvaardigheid en onrechtvaardigheid. Zij doen geen goed, wijken af, zijn werkers der ongerechtigheid. Zo is ook de rechtvaardigheid het onderwerp van Rom. 3. Laat ons nu de Griekse tekst zo getrouw mogelijk vertalen: "niet is rechtvaardig niet-zelfs eenDe meest letterlijke vertaling is dan: "niemand is rechtvaardig, zelfs niet een,Zo komt dan de onrechtvaardigheid van alle mensen zonder uitzondering op krachtige wijze uit omdat zelfs de verstandigen en die God zoeken, niet rechtvaardig zijn. Hij kan dus verder zeggen in v. 23: "allen hebben gezondigd en derven de heerlijkheid Gods", en komen tot de rechtvaardiging door het geloof in Christus Jezus. Paulus zegt in dit hoofdstuk niets over het zoeken, maar wel over het vinden. Velen zochten God, doch meestal in een weg van eigengerechtigheid. Nu moeten ze eerst hun ongerechtigheid inzien, alvorens ze zich tot de Behouder zullen richten. Wij menen dus dat Rom. 3:11 niet zegt, dat niemand God zoekt, maar integendeel dat er wel zijn die God zoeken, doch zelfs dezen niet volkomen rechtvaardig zijn.
Hoofdstuk 10 | Inhoudsopgave | Hoofdstuk 12 |