Het Voornemen der Eeuwen, (Ef. 3:11) In de Statenvertaling staat: "het eeuwig voornemen", Kaart 1: exclusief de gemeente der verborgenheid Kaart 2: inclusief de gemeente der verborgenheid
Hebreeën Er is geen opgave in deze brief die toelaat de datum met enige waarschijnlijkheid vast te stellen. De inhoud echter laat zien, dat hij moet gerangschikt worden bij de brieven aan de ROM. Kor. GAL. Thess. Hij is gericht aan Israël (zoals de titel het zegt) en in het bijzonder aan hen die zoals de "vele duizende van Joden" (Hand. 21:20) ijveraars van de Wet waren. Het is op zichzelf moeilijk aanneembaar dat vele jaren zouden voorbijgegaan zijn zonder dat hun die vermaningen zouden toegezonden zijn. Zie ook HEB. 12:4. HEB. 1:2 Voor "wereld" lees "eeuwen". Zie HEB. 11:3. HEB. 1:8 "In alle eeuwigheid" is letterlijk: "tot de eeuw van de eeuw". HEB. 2:3-4 "Dewelke (zaligheid), begonnen zijnde verkondigd te worden door de Here, aan ons bevestigd is geworden van degenen, die Hem gehoord hebben; God bovendien medegetuigende door tekenen en wonderen, en menigerlei krachten en bedelingen van de Heiligen Geestes, naar Zijnen wil". De tekenen dat het koninkrijk nabij was. Zie ook Mark. 16:17-20 en HEB. 6:5 "krachten van de toekomende eeuw". Het Griekse woord voor "zaligheid" is "sooteeria". Een nauwkeurige studie van het gebruik en de betekenis van dit woord is zeer belangrijk, doch kan hier niet ondernomen worden. De Statenvertaling gebruikt, behalve "zaligheid" en "zalig" ook "behouden", "verlossing", "heil" . Voor de gelovige betreft het behouden zijn, het verleden (vergeving van zonden, zie b.v. Luk. 1:77 en heeft dan een individuele betekenis, ROM. 1:16), het tegenwoordige (van boos werk b.v. 2 Tim. 4:18), maar vooral de toekomst. Voor dit laatste geval zie: "wie volharden zal tot het einde (zie ook Mat. 10:22), die zal zalig worden" Mat. 24:13; "in hope zalig geworden" (ROM. 8:24); "de zaligheid is ons nu nader" (ROM. 13:11); "behouden worden" (1 KOR. 1:18); "opdat de geest behouden moge worden" (1 KOR. 5 :5); "de hoop van de zaligheid" (1 THESS. 5:8): "verkrijging van de zaligheid" (1 THESS. 5:9); "tot de zaligheid" 1 Pet. 1:5, 9, 10). Een dergelijk onderzoek duidt aan dat die toekomstige behoudenis betrekking heeft met de opstanding, de tweede komst van Christus, dus de oprichting van het koninkrijk. Zij heeft ook een meer collectieve betekenis. Zie Hand. 28:28, en Jes. 25:9. In de brief aan de Hebreeën wordt zaligheid altijd in de laatste zin gebruikt (b. v. HEB. 1:14; 2:3 zie het verband met de tekenen vers 4 en de toekomende wereld vers 5 ; HEB. 9:28 - zie het verband met de tweede komst voor hen die Hem verwachten). Het verband tussen die toekomende zaligheid en het koninkrijk vindt men ook voortdurend in het O. T. Zie b.v. Ps. 14:7 (verlossing); Ps. 98:2, 3 (heil); Jes. 11:11 en 12:1-6 (heil); Jes. 52:9, 10 (heil) enz. Deze zaligheid is dus niet een vergeving van zonden, de gewone behoudenis; hier is het een behoudenis tot heerlijkheid die door werken verkregen wordt. HEB. 2:5 "Want Hij heeft aan de engelen niet onderworpen de toekomende wereld, van welke wij spreken". Men ziet dat de schrijver spreekt over het koninkrijk, niet onderworpen aan engelen, maar aan de Here Jezus Christus. "Wereld" is de vertaling van "oikouménee", de bewoonbare wereld. HEB. 2:8 "Doch nu zien wij nog niet, dat hem alle dingen onderworpen zijn". Zie Ef. 1:22, 23 en Op. 11:15. HEB. 3:1 De hemelse roeping (1 THESS. 2:12).In verband met "hemelse gaven" (HEB. 6:4), krachten van de toekomende eeuw, het "hemels Jeruzalem" (HEB. 12:22) en de vele duizenden engelen. De Gemeente is met Christus "verre boven" alle Overheid enz. (Ef. 1:21). Zie ook Ef. 1:3. Christus Jezus Apostel en Hogepriester (Joh. 13:3). HEB. 3:18-4:11 Door ongeloof kon Israël niet in het beloofde land gaan. Nu worden ze terug uitgenodigd in de rustdag, het koninkrijks tijdperk, te gaan, door middel van David aangekondigd (zie Ps. 95 en Ps. 97), als "Hij zal Priester zijn op Zijnen troon" (Zach. 6:13). Het is de grote Sabbat. "Van al Zijne werken gerust". Het Hebreeuwse "sabbat" en het Griekse woord door "gerust" vertaald, drukt uit een ophouden. God ruste niet (Joh. 5:17), maar hield op te scheppen. Ook de gelovige Israëlieten worden niet zozeer uitgenodigd in de "rust" te gaan, dan wel op te houden in eigen kracht te werken. (Zie vers 10). HEB. 4:12-13 Zie de overeenkomst met Op. 2:12-16. In Openbaring is Christus in werkelijkheid, op zichtbare wijze, de Hogepriester naar de ordening van Melchizedek. Dan is het de ingang in de rust van Gods volk. De gemeenten van Op. 2 en 3 zullen bestaan na de Gemeente van de verborgenheid. Deze heeft geen plaats in de "dag van de Heren" waarover Openbaring handelt. (Zie de aantekening bI. 302). Het is Gods Woord dat de mens oordeelt, niet omgekeerd. Zie ook Joh. 12:48. HEB. 5:6 "Priester in van de eeuwigheid" d.i. "voor DE eeuw". Daarna, als het koninkrijk aan de Vader overgegeven is, is er ook geen tempel meer (Op. 21:22) en geen priester, noch offerande zoals gedurende het koninkrijk (Ezech. 40-46). Hetzelfde is waar voor de tegenwoordige tijd van de Gemeente, die een type is van de tijd als God alles in allen is. Het priesterschap naar de ordening van Melchizedek zegent de overwinnaar, de rechtvaardige, de volmaakte, gedurende het koninkrijk op aarde. De brief aan de Hebreeën drukt op het priesterschap; Openbaring op het koningschap van de Here Jezus. HEB. 6:1 Een juistere vertaling zou zijn: "Daarom, het woord (verhaal) van het begin van de Christus daarlatende, laat ons tot het einde (de volmaking) voortvaren" . "Volmaking" is een van de hoofdgedachten van deze brief. Zie ook 2 Pet. 1:11. Het verhaal van het begin vinden wij in de evangeliën, (zie Hand. 1:1, waar "boek" hetzelfde woord is als "1eer" in HEB. 6:1). De volmaking moeten wij er niet zoeken. Voor alles wat het koninkrijk betreft, ligt die volmaking in het nieuwe verbond; voor de Gemeente van de verborgenheid ligt zij in wat Paulus openbaarde in Ef. Fil. Kol. HEB. 6:5 "De krachten van de toekomende eeuw". Wij hebben inderdaad gezien dat de krachten een teken waren, dat het koninkrijk nabij was. Die krachten zullen in die eeuw de regel, maar daarom niet ophouden wonderen te zijn. HEB. 6:6 Dit vers is evenmin gericht tot de Gemeente van de verborgenheid, als de gehele brief, maar wij kunnen er veel uit leren. Het betreft hier gelovigen, behoudenen, zoals blijkt uit HEB. 10:26~39, die gedurende het koninkrijk het genadeloon, toegekend volgens werken, kunnen verliezen. Men denke aan het niet gaan in het beloofde land van een volk dat verlost en vergeven is (Num. 14:19, 20). Zie ook 1 KOR. 3 :15. In de volgende verzen is er ook geen sprake van zaligheid (of behoudenis) maar van betere dingen die met de zaligheid gevoegd zijn, (HEB. 6:9). HEB. 6:18 "De voorgestelde hoop" d.i. de opstanding en het koninkrijk. HEB. 7:1-10:18 Wij geven hier aan hoe deze verzen kunnen verdeeld worden en het onderwerp "volmaaktheid" doen uitkomen. (Volgens "The Berean Expositor" Vol. XV p. 86). A 7:1-10 Melchizedek. "Deze" (vers 4). Een priester. Zonder onderbreking (vers 3).
A 10:5-18 Christus. ",Maar deze" (vers 12). Als priester gezeten. Zonder onderbreking (verzen 12 en 14).
HEB. 7:3 "In eeuwigheid" letterlijk: "zonder onderbreking". Zie vers 23. Vers 24 "onvergankelijk" geeft aan dat het niet van de een op de ander overgaat. HEB. 7:18 Voor "vernietiging" lees "verwerpen" ; het kon op zichzelf de mens niet redden en nog minder "volmaken". HEB. 8:1-13 De hoofdsom van deze dingen: de ware tabernakel is in de hemel; die op aarde is een schaduwen de offeranden, die herhaald worden hebben op zichzelf geen waarde, maar zijn slechts een beeld van de ware offerande. Nu hadden zij een beter verbond (vers 6 en Mat. 26:28) dan het eerste, dat de mens "onder" de Wet stelde. De "vrouw" is nu van haar gelofte ontbonden (zie blz. 39). Aanhaling van Jer. 31 :31 en 34 (verzen 8-12). Dit alles betreft in de eerste plaats Israël. Wat verdwijnt (vers 13) is het "onder" de Wet zijn, het Oude Verbond, niet daarom de vormen; doch deze worden op een geheel anderen grond uitgevoerd, in nieuwigheid des geestes, als een herinnering aan het volbrachte. Voor het nieuwe Verbond, zie ook Mat. 26:28 en GAL. 5:2-11. HEB. 9:8-10 Lees: "De Heilige Geest dit aanduidt, dat de weg van de heilige (plaatsen) nog niet openbaar gemaakt is, zolang de eerste tabernakel nog stand houdt; die een gelijkenis is voor de tegenwoordige tijd, waarin zowel gaven als slachtoffers geofferd worden, welke hem, die de dienst pleegt, niet kunnen volmaken naar geweten". Men herinnere zich HEB. 2:5; de schrijver spreekt van die tijd alsof het koninkrijk feitelijk reeds begonnen was. De tempel bestond, de slachtoffers werden geofferd. (Zodra de tegenwoordige Gemeente weg is, zal de tempel overigens opnieuw gebouwd worden en de offeranden en tempeldienst zullen hersteld worden). Vers 9 zegt "die een gelijkenis is voor de tegenwoordige tijd". Vers 7 vergeleken met 11, 12 en 24 toont dat het Heilige van de Heiligen de gelijkenis is van de hemel. De gelovigen uit Israël waren toen feitelijk in het Heilige geplaatst, en werden uitgenodigd tot volmaaktheid voort te varen en het Heilige van de Heiligen in te gaan (HEB. 10:19). Als men het gaan van Christus in het Heiligdom vergelijkt met het gaan door de hemelen (HEB. 4:14), kan men ook het H.d.H. beschouwen als een voorstelling van de derde hemel (2 KOR. 12:2,4) en het Heilige als een voorstelling van de "middenhemel". Volgens de opvolging van de aioonen beschouwd, kan men het Heilige doen overeenstemmen met het koninkrijks-tijdperk en het H.d.H. met de nieuwe hemelen en aarde, als de troon van God (niet van de Heren) op aarde zal zijn (HEB. 1:8, waar "in alle eeuwigheid" letterlijk is: "in de aioon van de aioon"). Men herinnere zich de tabernakel Gods van Op. 21:3 en het Nieuwe Jeruzalem van Op. 21:2, dat overeenkomt met het hemelse Jeruzalem van HEB. 12:22. Als het koninkrijk aan de Vader is overgegeven, is het de tijd van de "verbetering" of "herstelling" of "rechtzetting" of "in orde brenging" van vers 10. Ook in de volgende verzen wordt de nadruk gelegd op het feit dat Christus ingegaan is in de Heilige plaatsen en ons daardoor verlost heeft, wat niet door het bloed van de dieren kon geschieden. De vormen waren er om dit werkelijke voor te stellen en ter gedachtenis van de zonden (HEB. 10:3), zoals bij het nieuwe verbond het avondmaal ook was ter gedachtenis van de Here (1 KOR. 11:24). "Wassingen" is de vertaling van hetzelfde woord als "dopen" in HEB. 6:2. Zie ook Joh. 1:25 noot. HEB. 9:11 "Dit maaksel" lees "deze schepping". HEB. 9:12 "Eeuwige verlossing" d.i "verlossing in betrekking met DE eeuw". HEB. 9:15-17 Voor "testament" lees "verbond". Verzen 16 en 17 kan men lezen "want waar een verbond (gemaakt) is, daar is het nodig dat de dood van de verordineerden (offers) tussenkome; want een verbond is van kracht, alleen over de dode (offers), dewijl het nimmer kracht heeft, zolang het verordineerde (offer) leeft". Zie Mat. 26:28. HEB. 9:24 De ware Hogepriester was in het ware Heilige van de Heiligen (de "derde hemel") gegaan en Israël kon Hem elk ogenblik terug verwachten; "ten anderen male zonder zonde gezien worden van degenen, die Hem verwachten tot zaligheid" (vers 28). Die tweede komst van Christus is gedurende de tijd van de Gemeente uitgesteld. Als Hij komt, breekt de zevende maand van Lev. 23:24 aan met de drie laatste "hoogtijden des Heren":
Tussen de 4 eerste hoogtijden en deze drie laatste liggen ongeveer 3 maanden die overeenstemmen met de tijd tussen Pinksteren (Hand. 2) en de tweede komst op aarde van de Here Jezus Christus. HEB. 10:1 "Hebbende een schaduw van de toekomende goederen, niet het beeld zelf van de zaken". Men bemerkt de 3 dingen: schaduw, beeld, zaak. De schaduw was er, toen de vormen nog onderhouden werden door hen, die "onder" de Wet waren; het beeld was er na het kruis toen deze brief geschreven werd en de tabernakel nog bestond (HEB. 9:8-10) doch de vormen door de gelovige Joden in een nieuwe geest gebracht werden. Ook na de Gemeente zal dit "beeld" er zijn (Ezech. 40-46). Israël is dan een koninklijk priesterdom. De zaken zelf echter zijn in de hemelen. HEB. 10:2 "Die de dienst pleegden", lees "die de dienst plegen". HEB. 10:12,14 "In eeuwigheid" lees "zonder onderbreking" of "voor altijd" (in betrekking met de offerande) . HEB. 10:16 Het nieuwe verbond met Israël. Zie Mat. 26:28. HEB. 10:18 "Geen offerande meer voor de zonde" namelijk geen werkelijke offerande, wel offeranden ter nagedachtenis. HEB. 10:19,22 "Vrijmoedigheid... om in te gaan in de heiligen" "zo laat ons toegaan". De gelovigen vóór en na de Gemeente zijn priesters in betrekking met het koninkrijk (gereinigd en gewassen HEB. 10:22) volgens de profetie: Ex. 19:6; Jes. 61:6, enz. Zie ook 1 Pet. 2:5 (tot de verspreide Joden) en Op. 1:6; 5:9, 10; 20:4-6. Buiten dit algemeen priesterschap is er nog een bijzonder priesterschap (zie Jes. 66:21 en de verwezenlijking in Ezech. 44:10-15). HEB. 10:25 "De dag". De welbekende dag des Heren. Jes. 2:12 enz. Dit is niet de verwachting van de Gemeente. Het is de dag des oordeels van vers 27. HEB. 10:36-37 "De belofte" d.i. de opstanding en het koninkrijk, als Hij die toen nog steeds "de komende" was, zou komen. HEB. 10:38 Zie ROM. 1:17. Betreft het leven gedurende het koninkrijk. HEB. 11:3 De wereld (lees "eeuwen") door het woord Gods toebereid. Elke eeuw (aioon) heeft haar doel en is door God toebereid. De ene aioon volgt niet door ontwikkeling, buiten God om, uit de andere, zoals de gnostieken leerden. HEB. 11:40 De gelovigen van het O. T. ontvingen de vervulling van de belofte niet, bij de opstanding zullen zij met de gelovige Hebreeën het koninkrijk ingaan. HEB. 12:4 "Gij hebt nog ten bloede toe niet tegengestaan". Dit toont ook dat deze brief vroeg geschreven is, v66r de vervolging van de Christenen. HEB. 12:28 "Alzo wij een onbewegelijk koninkrijk ontvangen". Het is niet zonder einde, maar het kan niet door Satan bewogen worden. Vers 26 is een aanhaling van Hag. 2:7 en grijpt plaats bij de komst van Christus en het oprichten van het koninkrijk. HEB. 13:20 "De grote Herder van
de schapen". Zie Ps. 23; Jes. 40:11; Ezech. 34:12-16, 22-24; Mat. 9:36;
15:24; 18:11; Joh. 10:11; 1 Pet. 5:4. Het bloed "des eeuwigen testaments".
Betreft het nieuwe verbond, dat tot op het einde van de toekomende eeuw
(of aioon) geldt en met het huis van Israël en het huis van Juda gesloten
is (Jer. 31:31), niet met de volken. Deze genieten natuurlijk van de zegeningen
die uit dit verbond, zowel als dat met Abraham voortspruiten.
|