Het Voornemen der Eeuwen, (Ef. 3:11) In de Statenvertaling staat: "het eeuwig voornemen", Kaart 1: exclusief de gemeente der verborgenheid Kaart 2: inclusief de gemeente der verborgenheid
1 Korinthe 1 KOR. 1:2 "Gemeente Gods" ook gebruikt in 2 KOR. 1:1; GAL. 1:13; 1 Tim. 3:5; 1 THESS. 2:14; 2 THESS. 1:4 en Hand. 20:28. Nooit gebruikt in de brieven geschreven na de tijd van de Handelingen. Zie ook "gemeenten van Galatië" (GAL. 1:2), "gemeente van de Thessalonicensen" (1 THESS. 1:1; 2 THESS. 1:1). Ef. Fil. Kol. zijn gericht aan personen die lid zijn van de Gemeente van de verborgenheid. 1 KOR. 1:7 Het ontbrak de Korinthiërs niet aan de gaven van Mark. 16:17, 18, die behoorden tot de tijd vóór en gedurende het koninkrijk. Vergelijk het bevestigen van vers 6 met het bevestigen van Mark. 16:20. "Verwachtende de openbaring van onze Here Jezus Christus". "Openbaring" is de vertaling van "apokalupsis" dat alleen hier en in 2 THESS. 1:7 en 1 Pet. 1:7, 13 gebruikt wordt in verband met de Here. In ROM. 8:19 voor de kinderen Gods. Ook "parousia" (tegenwoordigheid) en "epiphaneia" (verschijning) worden gebruikt in verband met de tweede komst van Christus op aarde. Geen van deze drie woorden komt voor in Ef. Fil. Kol. Zie Mat. 24:37, 39. (Wij herinneren er de lezer aan, dat wij bij het verwijzen naar een vers, ook gewoonlijk de aandacht willen vestigen op de bijgevoegde aantekening). 1 KOR. 1:14, 16-17 Paulus had alleen Crispus, Gajus en het huisgezin van Stefanas gedoopt. Hij was niet gezonden om te dopen en hechtte geen overdreven belang aan het uitwendige zoals nu dikwijls het geval is. "Want Christus heeft mij niet gezonden om te dopen", dat kon geen enkel van de 12 apostelen zeggen. 1 KOR. 1:23 Paulus predikte een gekruisigde Messias, inderdaad een ergernis voor de Joden. 1 KOR. 2:6-7 "En wij spreken wijsheid onder de volmaakten... wij spreken de wijsheid Gods, in verborgenheid, die bedekt was, welke God tevoren verordineerd heeft tot heerlijkheid van ons, eer de wereld was (vóór de eeuwen"). Verborgenheid is onzijdig, wijsheid en "welke" zijn vrouwelijk. "Welke" heeft dus betrekking op de wijsheid en niet op de verborgenheid. Christus is de wijsheid Gods en is vóór de eeuwen verordineerd. Christus wordt gepredikt in verborgenheid tot de Korinthiërs omdat zij vleselijk zijn (1 KOR. 3:1-3). Over een verborgenheid wordt hier niet gesproken. 1 KOR. 3:8 "En die plant, en die nat maakt zijn één". Hier is natuurlijk geen organische eenheid bedoeld. Allen vormen één groep arbeiders, onder één meester; allen zijn van dezelfde soort (Joh. 10:30). Loon naar arbeid. 1 KOR. 3:16-17 De Heilige Geest woont in de tempel gevormd door de gezamenlijke gelovigen; dit is ook het geval bij de leden van de Gemeente (Ef. 2:22). Door tempel wordt de eenheid van de gelovigen aangeduid. Die eenheid was bedreigd door de twisten (1 KOR. 1:12). 1 KOR. 4:20 "Want het koninkrijk Gods is niet (gelegen) in woorden, maar in kracht". In plaats van het toegevoegde woord "gelegen" kan men lezen "opgericht". Het betreft het koninkrijk op aarde. 1 KOR 5:5 Onmiddellijk oordeel (1 Tim. 1:20). "Dag van de Heren Jezus" d.i. bij de opstanding. 1 KOR. 5:7 Christus ons Pascha. Mat. 26:26-30 en 1 KOR. 11:23-26. 1 KOR. 6:9-10 Hier, zowel als in 1 KOR. 15:50 en GAL. 5:21 is er sprake van het beërven van het koninkrijk Gods, bij de opstanding uit de doden. Mat. 5:3,5,10; Luk. 20:35; 21:36; 2 THESS. 1:5. Het is niet het koninkrijk Gods in het algemeen, dat alles omvat, maar wordt hier gebruikt in meer beperkte zin: het koninkrijk van de hemelen van Mattheus. Het beërven staat in betrekking tot "volmaaktheid" en is meer een prijs verkregen door werken, nadat men zonder werken gerechtvaardigd is. 1 KOR. 6:15 De lichamen van de Korinthiërs behoren de Messias toe (vers 13). Er wordt niet gezegd dat de Korinthiërs leden van Zijn lichaam zijn. 1 KOR. 7:26 Het koninkrijk was nabij, doch ook hetgeen moest geschieden vóór het koninkrijk (Luk. 21:12 en 23) en de nood zou groot zijn. 1 KOR. 8:13 "In eeuwigheid" is letterlijk "gedurende de eeuw". 1 KOR. 9:20-22 Hier wordt alleen gezegd dat Paulus zooveel mogelijk alles vermeed wat de Joden, ijveraars voor de wet, en die uit de volken, zou hebben kunnen verwijderen vóór zij de hoofdzaak zijner boodschap hadden vernomen. In Hand. 21:21-25 was het doel te laten zien dat hij zelf de wet volgde, maar niet dat hij "onder" de wet was. Zie ook ROM. 7:4. Dit laatste zou hij nooit door een openbare daad hebben willen bewijzen. Over het "onder" de wet zijn als een slaaf, en het zuiver waarnemen van de uitwendige vormen, sprak hij in het begin niet ten opzichte van een Jood die "onder" de wet was en werd dan voorlopig door deze aangezien als zelf "onder" de wet zijnde. Door de prediking van de verzoening zou dit van zelf wel in orde komen als zij slechts in Christus geloofden. 1 KOR. 10:1-14 De vaderen en Mozes. Voorbeelden en waarschuwingen voor alle gelovigen. In de gehele geschiedenis van Israël vinden wij een reeks typen van de geestelijke dingen. Deze kunnen het best begrepen worden door middel van een stoffelijke voorstelling, die onder het bereik van ons klein verstand valt. Het komt er echter op aan de typen niet verkeerd uit te leggen en er geen voorstelling in te zoeken van iets dat verborgen is in God (b.v. de Gemeente geopenbaard in Ef. Fil. KoL). 1 KOR. 10:11 "Ons, op welke de einden van de eeuwen gekomen zijn", het koninkrijk werd nog steeds beschouwd als nabij zijnde. 1 KOR. 10:16-17 Alle gelovigen die met Hem gekruisigd waren en aldus gemeenschap hadden met het bloed en het lichaam van Christus, waren als teken hiervan ééns broods deelachtig. Zij vormden één lichaam, één groep, die de Messias toebehoorde. Geen verdeeldheid was toegelaten, zoals dat bij de Korinthiërs het geval was. Zie verder 1 KOR. 11 :26; 12:12,13,27. 1 KOR. 10:20 Men herinnert zich de voortdurende strijd van Satan tegen de uitvoering van Gods plan tot het herstel van de aarde. 1 KOR. 10:32 Joden, Grieken en gelovigen in Christus. Er wordt hier niet gezegd: "Israël, de volken en de gemeente Gods". De Joden waren de godsdienstige Israëlieten, de "Grieken" waren de godloochenaars. "Gemeente Gods" wordt nooit gebruikt in Ef. Fil. Kol. Gedurende de bedeling van de Gemeente van de verborgenheid wordt Israël niet meer als een afzonderlijk volk aangezien, de olijfboom is tijdelijk uitgehouwen. Voor onze tijd zou dan ook alleen gezegd kunnen worden: de volken en de Gemeente, of: de volken, de gelovigen en de Gemeente (zie Ef. 2:12-14; 4:11, 12, 17), want alle gelovigen behoren niet noodzakelijk tot de Gemeente. 1 KOR. 11:10 In die tijd was er nog altijd een tastbare tussenkomst van de engelen. Ook van de gevallen engelen kon dit verwacht worden. Men denke aan Gen. 6:2; Mat. 24:37 en de antichrist. 1 KOR. 11:26 De gelovigen hadden gemeenschap met de gekruisigden Christus: "tot Zijn dood gedoopt", "met Hem begraven door de doop tot de dood", "met Hem een plant geworden in de gelijkenis Zijns doods", "met Hem gekruisigd", "met Christus gestorven". Doch dit alles gaat niet verder dan de dood. Bij de leden van de Gemeente is er een gemeenschap die veel verder gaat, zie Ef. 2:5, 6. De gemeenschappelijke maaltijd van de Korinthiërs, gevolgd door het avondmaal, was een teken van hun gemeenschap met de Heer. Omgekeerd was het tonen van de gemeenschap dus ook een verkondiging van de dood van de Heren, zonder dewelke de gemeenschap niet had kunnen bestaan. Zie Mat. 26:28 voor het nieuwe verbond dat met Israël gesloten was (Jer. 31:31). "Totdat Hij komt" verwijst naar de hope Israëls, de parousia. Zie Mat. 24:37, 39 noot en 1 THESS. 4:1517 noot. 1 KOR. 11 :29 "Niet onderscheidende het lichaam". Door hun verdeeldheid (11:18) zagen zij niet in dat zij allen bij elkander en de Here toebehoorden. 1 KOR. 12:1-11 Verscheidene gaven (ook gezondmaking, krachten, talen), doch slechts één Gever: de Heilige Geest. Het geloof is ook een gave (zie ook Fil. 1:29). 1 KOR. 12:12 Vergelijking met een menselijk lichaam, gevormd door de gezamenlijke leden, om de gedachte van eenheid te doen uitkomen. 1 KOR. 12:13 "Door éénen Geest tot één lichaam gedoopt". Lees: "in één geest tot één lichaam gedoopt". Allen zijn "van boven" geboren, zijn van dezelfde aard, vormen in dit opzicht één groep, één lichaam al zijn ze Jood (en hebbende als zodanig zekere voorrechten) of van de volken, (en dus slechts "ingeënt"). Alleen de geestesdoop kan een dergelijke gemeenschap voortbrengen. De waterdoop was er toen het uitwendige teken van. In onze bedeling toegepast, zal deze laatste veeleer scheiding ten gevolge hebben. De Israëlieten vormden bij hun uittocht uit Egypte ook één groep, gedoopt in de wolk en de zee, gevoed en gedrenkt met dezelfde spijs en drank: Christus (1 KOR. 10:1-4). 1 KOR. 12:27 "Gijlieden zijt het lichaam van Christus". Men merke op dat "het" niet in het Grieks gebruikt is. Moest het wel gebruikt zijn, dan zouden eigenlijk alle gelovigen buiten de Korinthiërs uitgesloten zijn.Het woord "lichaam" duidt op gemeenschap, zoals Joh. 1:1 "het woord was God" (niet "een" God) de goddelijkheid doet uitkomen. Zie ook Joh. 1:14 "Het Woord is vlees geworden" (niet "een" vlees). Het lichaam, waarvan hier sprake is, heeft wel enige overeenkomsten met het lichaam van de verborgenheid, doch moet er zorgvuldig van onderscheiden worden. Dit laatste was nog niet bekend en de Korinthiërs zouden er niets van begrepen hebben. De "middelmuur" bestond nog (Ef. 2:14). Zij behoorden echter allen Christus toe en vormden door hun gemeenschap (in de dood, zie Rom 6:2-7) één groep al waren er verschillende gaven. Zie ook GAL. 3:29 : "indien gij van Christus zijt". Het gehele hoofdstuk heeft inderdaad als onderwerp de gaven en de bedoeling is niet iets te openbaren, doch te doen uitkomen dat er een eenheid is niettegenstaande het verschil in die gaven. In de vergelijking met een menselijk lichaam wordt verder gesproken van het gehoor, het oog, de reuk, het hoofd en ook van "onsierlijke leden" (vers 23). In de Gemeente van de verborgenheid is Christus het hoofd en zijn er geen onsierlijke leden. "In het bijzonder" is letterlijk "ten dele", zoals in 1 KOR. 13:9-12, waar hetzelfde Griekse woord gebruikt is. Plaats hier tegenover de volmaking van Kol. 2:10. Als er echter nog enige onzekerheid overblijft dat hier geen sprake is van de Gemeente van de verborgenheid, zal het voldoende zijn met zorg na te gaan welk groot verschil er is tussen de positie van Israël en de volken in die tijd (toen er nog geen "samengevoegd" lichaam kon bestaan) en de positie na Hand. 28:28 (zie b.v. ROM. 11; Ef. 2). Als men twee zaken wil onderscheiden, die zekere dingen gemeen hebben, vestigt men zijn aandacht op de dingen waarin ze verschillen. 1 KOR. 12:28 In deze pinkstergemeente waren "krachten", "gaven van de gezondmakingen" en "talen". In de Gemeente van de verborgenheid zijn geen van deze aanwezig (Ef. 4:11). Juist de Korinthiërs waren het meest vleselijk en toch hadden vooral zij deze pinkstergaven. De gedachte dat de "gemeente" die gaven nu niet meer heeft omdat zij ze niet waardig is, kan dus onmogelijk volgehouden worden. 1 KOR. 13:1-3 De liefde door God gegeven is de grootste gave, zonder welke al het overige niets is. Een wenk voor hen die naar die andere gaven ijveren. 1 KOR. 13:8,10 De talen enz. zouden ophouden als het volmaakte zou gekomen zijn d.i. als alle dingen Hem onderworpen zijn, na het 1000 jarig koninkrijk. Van die tijd is de Gemeente nu reeds een type en in die Gemeente zijn dan ook geen talen. Nu was de verzameling van de gelovigen nog in haar kindsheid (vers 11), maar later (gedurende het koninkrijk) zou zij zich ontwikkelen tot een man, en als het koninkrijk aan de Vader zou overgegeven zijn (1 KOR. 15:24), zou al hetgeen ten dele is ophouden. De gemeente van de verborgenheid is "tot een nieuwe mens" geschapen (Ef. 2:15) en is nu reeds " in Hem volmaakt" (Kol. 2:1 0). Hier heeft men de schepping van iets volmaakts, niet de ontwikkeling van iets onvolmaakts. Dat de leden van de Gemeente echter niet volgens hun positie wandelen, en in zekere zin kinderen kunnen zijn, is een geheel andere zaak. Hun wandel moet overeenstemmen met hun positie en zij behoren te komen tot "een volkomen man" (Ef. 4:13). 1 KOR. 14:21-22 De talen waren een teken van de komst van het koninkrijk voor de ongelovigen. Niet om ze te doen geloven, want de Here wist dat zij toch niet zouden horen, maar opdat zij niet te verontschuldigen zouden zijn en met volle bewustheid zouden verwerpen, wat God liet verkondigen. Het gehele hoofdstuk is alleen van toepassing op de pinkstergemeente, niet op de Gemeente die later zou geopenbaard worden en waar geen talen meer waren (Ef. 4:11). 1 KOR. 15:5,8 Paulus rekent zichzelf niet bij de 12 Apostelen. 1 KOR. 15:22 De dood van Christus betreft allen, het kruis en het bloed "velen". Wij kunnen hier niet verder op in gaan. 1 KOR. 15:23-24 "In Zijn toekomst", vertaling van "parousia" (zie Mat. 24:37, 39 en 1 KOR. 1:7) d.i. de komst op aarde bij het begin van het koninkrijk. Daarna komt het "einde"; hier het einde van het koninkrijk. Het betreft evenmin de Gemeente van de verborgenheid als het overige van deze brief. Zie ook vers 54, waar verwezen wordt naar Jes. 25:8 en dus dit deel van Jesaja betreffende de opstanding doet overeenkomen met de parousia waarvan hier sprake is, de "hope Israëls". 1 KOR. 15:51-52 Zie Joh. 11:25, 26. Dat sommigen levend zouden veranderd worden was een geheim. De "laatste bazuin" stemt heel goed overeen met de "grote bazuin" (Jes. 27:13); de "bazuin van groot geluid" (Mat. 24:31); de "bazuine Gods" (1 THESS. 4:16); en met "de zevende engel heeft gebazuind ... de koninkrijken van de wereld zijn geworden onzes Heren... de tijd van de doden om geoordeeld te worden" (Op. 11:15, 18). Verder denke men aan de bazuin van Lev. 23:24 (waar "des geklanks" wijst op het geklank van de bazuin) ; van Lev. 25:9; Jes. 27:13 enz. die in verband staan met de verlossing van Israël en de val van hun vijanden, zoals in Jos. 6:16. Vergelijk ook het "geroep" van 1 THESS. 4:16 met het "gejuich" van Jos. 6:5, 20. 1 KOR. 16:2 "Op elke eerste (dag) van de week". "Elke" vinden wij niet in het Grieks, noch b.v. in de engelse vertaling. Het is dezelfde uitdrukking "op een van de sabbatten" als in Mat. 28:1; Luk. 24:1; Mark. 16:2; Joh. 20:1; Hand. 20:7. Er is sprake van de dag van af welke vijftig dagen geteld werden (Lev. 23:15, 16) tot het Pinksterfeest. Wij mogen dan ook verwachten dat er, zoals in de Evangeliën en de Handelingen, een weinig verder over Pinksteren zal gesproken worden. Dit is inderdaad het geval in vers 8. En toch zal de overlevering meest alle gelovigen in de waan houden dat er gesproken wordt van een gewone "zondag", die 52 maal per jaar terugkomt. Wij weten dat toen door alle christen Joden de hoogtijden van de Heren, en ook de Sabbat, getrouw waargenomen werden, want het was een "eeuwig" verbond (Ex. 31:16). Het wegleggen op die dag komt overigens overeen met de "vrijwillige schatting" bij het feest van de 7 weken (Pinksteren) van Deut. 16:10. Men bemerkt hoe dit alles niet het minste verband heeft met de Gemeente van de verborgenheid. 1 KOR. 16:22 Maranatha is het Aramese
"Màranà' thà" d.i. "Onze Here, kom" . Voor de bijzondere verwachting van
de leden van de Gemeente, zie Fil. 3:20. Deze staat niet in verband met
een vervloeking.
|