Het Voornemen der Eeuwen, (Ef. 3:11)
In de Statenvertaling staat: "het eeuwig voornemen", Kaart 1: exclusief de gemeente der verborgenheid Kaart 2: inclusief de gemeente der verborgenheid
Zij kregen hun koning (Saul) doch zijn rijk zou niet bestaan (1 Sam. 13: 14). De Here had zich een man gezocht naar Zijn hart. Saul roeit natuurlijk de Amalekieten niet uit zoals hem dit bevolen was en de Here verwierp hem (1 Sam. 15), hij had zijn kans gehad. Toen werd David tot koning gezalfd (1 Sam. 16: 13). Men herinnert zich de "boze geest"die Saul verschrikte (1 Sam. 16), de strijd van David met een van de reuzen "Goliath", die ongeveer 3,5 M. lang was (1 Sam. 17: 4), hoe Saul onder de invloed van de boze geest David aan de wand wou spitten (1 Sam. 18: 11; 19: 10). Als David onder Gods leiding optrekt (2 Sam. 2: 1) plaatst Satan Isboseth ("een man van schande") op de troon (2 Sam. 2: 9), doch David overwint en wordt door alle stammen gezalfd tot koning (2 Sam. 5: 3). David trekt naar Jeruzalem, dus werd weer een stap verder gedaan tot de verwezentlijking van het koninkrijk Gods aarde. Nu had men reeds 1. het zaad 2. het volk 3. het land 4. de koning 5. de stad. De ware koning was echter nog niet gekomen, deze zou ook nog priester profeet zijn (zie b.v. Zach. 6: 13). De Filistijnen worden verslagen, de ark naar Jeruzalem (de stad Davids) gebracht en hij zegent het volk in de naam des Heren (2 Sam. 6:18). David wou verder een tempel bouwen, doch de Here antwoordt:
Men bemerkt hoe de "verborgenheid van Christus" steeds meer geopenbaard wordt. David is er door overweldigd. David heeft nog altijd te strijden tegen vlees en bloed. Zo worden de Filistijnse reuzen gedood, waarbij Isbi Benob, wiens spies ongeveer 5 kg. woog (2 Sam. 21: 16) en Saf en de zeer lange man met zijn tweemaal 6 vingeren en tweemaal 6 tenen, allen Refaïeten. Onze strijd is niet tegen vlees en bloed, maar de vijand blijft niettemin dezelfde. In zijn laatste woorden spreekt hij van de Rechtvaardige als Heerser
over de mensen, doch ook van de "Belials"d.w.z. de bozen die met vuur
zullen verbrand worden (2 Sam. 23: 1-7).
|